Toediening depotmedicatie en inname telefoon


Beslissing van de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep NAAM

op de klacht van:

 

NAAM,

Geboren op DATUM, te PLAATS,

Thans verblijvende in kliniek NAAM;

Bijgestaan door: NAAM, patiëntenvertrouwenspersoon.

K l a a g s t e r

 

Tegen

 

NAAM, psychiater, zorgverantwoordelijke;

Verbonden aan NAAM (de zorgaanbieder).

V e r w e e r s t e r

 

Het procesverloop

 

Op DATUM heeft klaagster met bijstand van de patiëntenvertrouwenspersoon op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) een klacht ingediend. Op basis van artikel 10:5 van de Wvggz heeft klaagster tevens een verzoek tot schorsing ingediend.

Bij afzonderlijke beslissing van DATUM heeft de commissie het verzoek tot schorsing ten aanzien van de medicatie toegewezen en ten aanzien van de inname van de telefoon en de beperking van internetgebruik afgewezen.

Klaagster heeft de commissie toestemming verleend om mede op basis van relevante stukken uit het dossier uitspraak te doen.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • Het klaagschrift van DATUM;
  • Het verweerschrift van DATUM;
  • De relevante stukken uit het dossier.

 

Ter zitting van DATUM, alwaar de klacht is behandeld, zijn gehoord: klaagster, bijgestaan door de patiëntenvertrouwenspersoon en verweerster, vergezeld door NAAM, afdelingsarts.

 

 

De feiten

 

Naar het oordeel van de commissie is het volgende feitelijk komen vast te staan.

Bij beschikking van DATUM heeft de rechtbank PLAATS (hierna: de rechtbank) ten aanzien van klaagster een zorgmachtiging afgegeven. In de machtiging zijn onder meer de volgende te verlenen vormen van verplichte zorg toegewezen:

-Het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles en

– Het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, inhoudende het accepteren en nakomen van ambulante behandelafspraken.

Op DATUM is de geneesheer-directeur door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg ex artikel 8:9 van de Wvggz onder andere in de vorm van het toedienen van medicatie en het opnemen in de accommodatie. De beslissing vermeldt dat klaagster ter behandeling van de psychiatrisch klachten behandeld dient te worden met medicatie.

Klaagster werd ten tijde van het nemen van deze beslissing wilsonbekwaam ter zake geacht, omdat zij vanuit een psychotisch toestandsbeeld de gevolgen van haar keuzes niet kan overzien.

Op DATUM werd klaagster ter uitvoering van de zorgmachtiging opgenomen in de instelling.

Op DATUM bericht de zorgverantwoordelijke ingevolge artikel 8:12 lid 2 Wvggz aan de geneesheer-directeur dat besloten is tot het verlenen van tijdelijk verplichte zorg in de vorm van het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen. De zorgverantwoordelijke achtte klaagster op dit moment wilsonbekwaam, omdat het niet goed lukte een goed gesprek te voeren over haar gedrag en de nadelige gevolgen daarvan. Voorts beklijft gegeven informatie niet goed.

Op DATUM heeft de rechtbank een wijziging van de zorgmachtiging verleend. Als te verlenen vorm van verplichte zorg is het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen aangekruist. De zorgverantwoordelijke heeft een nieuw 8:9-beslissing genomen.

De klacht en het standpunt van klaagster

 

Klaagster klaagt over een tweetal onderwerpen, te weten:

  1. De toediening van depotmedicatie;
  2. Het aanbrengen van beperkingen in het gebruik van communicatiemiddelen (inname mobiele telefoon).

Klaagster ziet de noodzaak van depotmedicatie niet in, omdat zij bereid is om orale medicatie op vrijwillige basis te accepteren. Het aan haar toedienen van depotmedicatie is daarom een te ingrijpend middel. Volgens klaagster bestaat er op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat zij de medicatie-inname zal staken zodra zij met ontslag gaat. Bovendien zal klaagster controle op medicatie-inname toestaan. Door de medicatie ervaart klaagster bijwerkingen; zo vallen haar nagels ervan af, krijgt ze er puistjes van en ervaart ze bij het wassen nog steeds pijn op haar bil waar de injectie gegeven is. Door de pijn krijgt klaagster meer ruzies en stressmomenten.

Voor het depot moet klaagster naar de kliniek gaan; daarvoor moet ze een half uur reizen en dat kost haar te veel tijd en geld.

Voorts beklaagt klaagster zich over de inname van zijn telefoon. Zij betwist veelvuldig via de telefoon ruzie met haar moeder en familie te maken.

 

Het standpunt van verweerster

 

Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de wettelijke criteria voor het verlenen van verplichte zorg voldaan aan is. Aan de beslissing tot het verlenen van (tijdelijk) verplichte zorg heeft verweerster– kort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.

Klaagster is sinds JAARTALbekend met schizo affectieve stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Zij heeft meerdere opnames gehad zowel in vrijwillig als in gedwongen kader.

Op grond van aanwijzingen dat klaagster therapie ontrouw is, is het beleid te starten met depotmedicatie om zodoende het psychiatrisch toestandsbeeld van klaagster duurzaam te stabiliseren.

Klaagster belde tijdens de opname geregeld met onder andere haar moeder waarbij zij zich scheldend, beledigend en beschuldigend jegens haar moeder uitte. Het aanspreken op haar gedrag had geen effect.

 

De beoordeling

 

De klacht ziet op de uitvoeringsbeslissing van DATUM en van DATUM.

Allereerst en meer in het bijzonder overweegt de commissie dat de wet aan de uitvoering van verplichte zorg een groot aantal inhoudelijke en formele eisen stelt. Uit artikel 3:3 van de Wvggz volgt dat verplichte zorg verleend kan worden indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel en

(a) er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn;

(b) er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn;

(c) het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is; en

(d) redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is. Verder is in artikel 8:9 lid 2 van de Wvggz bepaald dat de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op schrift stelt en de beslissing van een schriftelijke motivering voorziet.

De commissie stelt op grond van de stukken vast dat klaagster lijdt aan een psychische stoornis, te weten een schizo affectieve stoornis van het bipolaire type, alsmede een stoornis in het gebruik van cannabis.

De commissie stelt vast dat het gedrag van klaagster leidt als gevolg van haar psychische stoornis tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstige psychische schade, ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang, de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Klaagster heeft een familiaire belasting voor een bipolaire stoornis.

Om dit ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren, de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te herstellen dat zij haar autonomie zoveel mogelijk herwint, de fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen in het geval diens gedrag als gevolg van haar psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel daarvoor, heeft betrokkene zorg nodig. Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn.

 

De toediening van depotmedicatie

Niet ter discussie staat dat klaagster gebaat is bij een behandeling met anti psychotische medicatie. In de kern draait de klacht uitsluitend om de vraag of de gekozen toedieningsvorm voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De commissie beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.

Aan het besluit tot toediening van depotmedicatie heeft verweerster– kort gezegd – ten grondslag gelegd dat het klaagster ontbreekt aan ziektebesef en intrinsieke motivatie voor het gebruik van medicatie in de ambulante setting en de omstandigheid dat klaagster vaker op eigen houtje gestopt is met het innemen van medicatie. Zonder medicatie zal klaagster, zoals het verleden reeds uitgewezen heeft, terugvallen in de oude situatie waarbij het ernstig nadeel wederom zal herleven en klaagster weer opgenomen zal moeten worden. Om deze vicieuze cirkel te doorbreken en klaagster te behoeden voor verdere maatschappelijke teloorgang is verweerster voornemens te starten met depotmedicatie. De commissie volgt verweerster in het standpunt dat, gezien de ervaringen met ambulante behandeling, er een reële kans bestaat dat klaagster de inname van orale medicatie zal staken zodra zij met ontslag is. Daarbij heeft verweerster voldoende uiteengezet dat de door klaagster aangedragen bijwerkingen – hoe vervelend voor klaagster ook- niet behoren tot bijwerkingen van olanzapine en aripiprazol. Klaagster heeft de commissie ter zitting niet kunnen overtuigen van het feit dat ze na ontslag haar orale medicatie zal innemen. De commissie is gelet op bovenstaande van oordeel dat de absolute noodzaak van depotmedicatie is aangetoond. Dit betekent dat de klacht op dit onderdeel ongegrond zal worden verklaard.

 

Het aanbrengen van beperkingen het eigen leven in te richten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen.

Uit de reactie van verweerster op het klaagschrift blijkt dat de redenen voor het aanbrengen van beperkingen met name waren gelegen in het overlast veroorzakende gedrag van klaagster. Voorts bestond er gelet op het feit dat klaagster duidelijke tekenen van ontregeling vertoonde (boosheid, schreeuwen) gegronde vrees voor verdere ontregeling en oplopende stress bij klaagsters moeder. Dat een (mogelijk) onterechte inbeslagname leidt tot enige boosheid en teleurstelling, is alleszins begrijpelijk, maar de commissie is er voldoende van overtuigd dat verweerster terecht heeft besloten tot het innemen van haar mobiele telefoon. Ter zitting is gebleken dat klaagster inmiddels weer vrijheden geniet in het gebruik van haar mobiele telefoon. Bellen met haar moeder geschiedt vooralsnog met de afdelingstelefoon. De klacht tegen de inname zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

 

De beslissing

 

De Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep:

 

  • Verklaart de klacht tegen de uitvoeringsbeslissing van DATUM ongegrond;
  • Verklaart de klacht tegen de uitvoeringsbeslissing van DATUM ongegrond.

 

Aldus gedaan door mr. NAAM, voorzitter, drs. NAAM, psychiater niet-praktiserend, mevrouw NAAM, lid, bijgestaan door mr. NAAM, ambtelijk secretaris. Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op DATUM en op DATUM verstuurd naar partijen.

 

  1. NAAM

Voorzitter

De voorzitter is verhinderd de uitspraak de ondertekenen, namens deze,

 

  1. NAAM

Ambtelijk secretaris

 

Verzoekschrift aan de rechter

 

De betrokkene, vertegenwoordiger, de zorgaanbieder of de nabestaande van klager kan op grond van artikel 10:7 Wvggz een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klacht.

De termijn voor het indienen van een verzoekschrift bedraagt zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoeker is meegedeeld, dan wel zes weken na de dag waarop de klachtencommissie uiterlijk een beslissing had moeten nemen.