Ongegronde klacht tegen verplichte opname in een accommodatie


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken    

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 13 maart 2023, bij de  klachtencommissie binnengekomen op 14 maart 2023, nummer 2303-31

Datum: 27 maart 2023

Inleiding

De Klachtencommissie is op 27 maart 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A., gedateerd 13 maart 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 14 maart 2023. 

Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Bij afzonderlijke beslissing van 16 maart 2023 heeft de Klachtencommissie het verzoek om schorsing afgewezen. 

Aanwezig

Klager: de heer A.;
Bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon. 

Instelling: de heer C., Psychiater;
de heer D., Arts niet in opleiding tot specialist.

Klachtencommissie: mevrouw X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater, voorgedragen door Levvel;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad van Arkin.    

Ambtelijk secretaris: X. 

Stukken

De klachtencommissie (hierna: de commissie) heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift;  
  2. het verweerschrift; 
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A. 

Samenvatting

De heer A. is het niet eens met de beslissing van de behandelaars om hem op te nemen in een accommodatie. De commissie verklaart zijn klacht ongegrond. 

De feiten en omstandigheden 

Bij beschikking van 20 januari 2023 heeft de rechtbank E. ten aanzien van de heer A. een zorgmachtiging verleend, waarin onder andere ‘het opnemen in een accommodatie telkens voor de duur van maximaal drie maanden’ is opgenomen als vorm van verplichte zorg. De zorgmachtiging geldt tot en met 20 juli 2023. 

Op 8 maart 2023 heeft de zorgverantwoordelijke op grond van artikel 8:9 Wvggz een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg genomen, onder andere ten aanzien van het opnemen in een accommodatie. 

In de kolom ‘Motivering’ vermeldt de zorgverantwoordelijke: 

“Het is niet gelukt om opname voor u te voorkomen door middel van ambulante behandeling. Aangezien wij vermoeden dat gebruik van crystal meth uw oordelingsvermogen sterk negatief beïnvloedt, was opname om abstinentie te bereiken niet meer te voorkomen.”  

De beslissing van 8 maart 2023 vermeldt verder dat ten aanzien van de heer A. sprake is van maatschappelijke teloorgang, toenemende financiële problemen, gerapporteerde vermagering en klachten bij buren over geluidsoverlast. Het G-Team heeft tevergeefs op verschillende manieren geprobeerd de heer A. te bewegen tot vrijwillige behandeling. 

Ter uitvoering van voornoemde zorgmachtiging verblijft de heer A. bij F. (hierna: de instelling). 

De klacht en het standpunt van klager 

De heer A. verzoekt de commissie zijn klacht tegen het opnemen in een accommodatie gegrond te verklaren. Tevens verzoekt de heer A. hem op grond van artikel 10:11 Wvggz een schadevergoeding toe te kennen over het tijdvak waarin hij in de accommodatie van F. verblijft. De heer A. heeft daartoe – voor zover thans van belang – het volgende naar voren gebracht. 

De beslissing van 8 maart 2023 is genomen zonder gedegen diagnostiek, en mede gebaseerd op vermoedens, aannames en feitelijke onjuistheden. Bovendien had de heer A. het G-team reeds te kennen gegeven geen behandeling te willen ontvangen. Dit belette het G-team evenwel niet om 24 februari 2023 onaangekondigd voor zijn deur te staan. Voorts heeft het G-team het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Hierdoor heeft de heer A. zijn visie niet kunnen inbrengen. De heer A. bestrijdt het ernstig nadeel, zoals maatschappelijke teloorgang en financiële problemen. Voor zover hier al sprake van is, draagt de opname bij F.  niet bij aan het oplossen van de problemen. 

Het standpunt van verweerder

De zorgverantwoordelijke heeft zich op standpunt gesteld dat de opname in de accommodatie voldoet aan de criteria voor en doelen van het verlenen van verplichte zorg. Daartoe wordt – eveneens voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. Het was bekend dat de heer A. geen behandeling wenste te ontvangen van het G-team. Maar  vanwege de grote zorgen over zijn psychische toestand, had het G-team de heer A. uitgenodigd voor een gesprek om dit te bespreken. Na 5 november 2021 verdween de heer A. echter uit beeld.  Gezien de financiële problemen werd nadien ten aanzien van de heer A. een mentor en bewindvoerder aangevraagd. Hiermee werd voorkomen dat hij zijn woning kwijtraakte. In juli 2022 vernam het G-team dat de heer A. beroep had ingesteld tegen de beslissing tot onderbewindstelling. Ten tijde van die procedure werd duidelijk dat zijn schulden waren toegenomen, waarop besloten werd een zorgmachtiging aan te vragen. Uit meldingen van politie bleek daarnaast dat sprake was van overlastgevend gedrag richting – onder andere – buren. Op 20 januari 2023 werd de zorgmachtiging toegewezen. De heer A. was niet aanwezig op de zitting. Vervolgens werd de heer A. op 8 maart 2023 opgenomen bij F. Bij aanvang van de opname was bij de heer A. sprake van een uitgebreid paranoïde waansysteem en ernstig disfunctioneren in de thuissituatie met forse overlast voor omgeving en dreigende teloorgang en verwaarlozing. Hierbij was de heer A. oordeels- en kritiekgestoord ten aanzien van het psychiatrisch substraat en het daaruit voortvloeiend ernstig nadeel. Om het psychiatrisch beeld te stabiliseren middels abstinentie van intoxicerende middelen was een opname bij F. noodzakelijk. Bij het laatste zorgafstemmingsgesprek (ZAG-gesprek) heeft de heer A. aangegeven in de ambulante setting, mits er een goed behandelplan- of doel is, mee te werken aan voorgestelde en noodzakelijke zorg. In principe kan er op korte termijn naar ontslag worden toegewerkt. 

De beoordeling 

De commissie wenst allereerst op te merken dat een deel van in het klaagschrift genoemde klachten betrekking heeft op de zorgmachtiging. De Wvggz geeft in artikel 10:3 een limitatieve opsomming van de beslissing waartegen een klacht kan worden ingediend. Hieruit volgt dat de klachten die betrekking hebben op de zorgmachtiging niet door de commissie kunnen worden beoordeeld. 

De klachten 

De heer A. klaagt dat het opnemen in een accommodatie onterecht is, omdat al hetgeen de zorgverantwoordelijke aan deze beslissing ten grondslag heeft gelegd, is gebaseerd op aannames en onjuistheden, en omdat de opname niet bijdraagt aan zijn herstel. 

De commissie overweegt als volgt. Op 20 januari 2023 is een zorgmachtiging verleend ten aanzien van de heer A., geldend tot en met 20 juli 2023. In deze zorgmachtiging is de vorm waar de heer A. zich over beklaagt, namelijk het opnemen in een accommodatie, opgenomen als vorm van verplichte zorg. Hierin is tevens vastgesteld dat de heer A. lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van psychotisch toestandsbeeld in het kader van middelengebruik, welke stoornis leidt tot ernstig nadeel. De commissie heeft geen redenen om te veronderstellen dat hiervan thans geen sprake (meer) is. 

De commissie is van oordeel dat in het geval van de heer A. genoegzaam is komen vast te staan dat ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing het ernstig nadeel niet anders dan met een opname kon worden afgewend. Anders dan de heer A. betoogd heeft, ziet de commissie geen aanknopingspunten voor de stelling dat de beslissing tot opname is gebaseerd op feitelijke onjuistheden en/of verkeerde feiten, stellingen en aannames of dat procedures niet dan wel onvoldoende in acht genomen zijn. 

De commissie is tevens van oordeel dat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid, in die zin dat er geen mogelijkheden zijn voor zorg op basis van vrijwilligheid; er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven zijn met het beoogde effect; het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is; en redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is. Gebleken is namelijk dat het ernstig nadeel niet in een ambulante setting kon worden afgewend. Ondanks vergeefse pogingen daartoe, hield de heer A. immers hulpverlening af. Gelet op de inhoud van hetgeen ter zitting is verklaard, viel het daarbij niet te verwachten dat de heer A. na het nemen van de beslissing alsnog zou instemmen met ambulante hulpverlening. De commissie begrijpt voorts dat, gezien het ingetreden herstel, zo langzamerhand kan worden toegewerkt naar ontslag en dat de behandeling in een ambulant kader kan worden ingezet. Hieruit blijkt voor de commissie dat de opname tevens effectief gebleken is. 

Alles overziend is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is. 

Schadevergoeding 

Omdat de door de heer A. ingediende klacht ongegrond wordt verklaard, is er naar het oordeel van de commissie geen aanleiding voor toekenning van de verzochte schadevergoeding. De commissie zal het verzoek om een schadevergoeding afwijzen. 

Beslissing

De commissie: 

  • verklaart de klacht ongegrond
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af