Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 8 maart 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 16 maart 2023 nummer 2303-33
Datum: 3 april 2023
Inleiding
De klachtencommissie is op 3 april 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A., gedateerd 8 maart 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 16 maart 2023.
Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
De heer A. had in eerste instantie op zijn klaagschrift vermeld dat hij een bemiddelingsprocedure wenste, waarna deze procedure in werking is gezet. Het bleek echter om een foutieve vermelding op het klaagschrift te gaan, waarna alsnog de procedure voor een hoorzitting in werking is gezet. Hierdoor is enige vertraging opgetreden in de termijn waarop de hoorzitting werd georganiseerd.
Aanwezig
Klager: de heer A.;
bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).
Instelling: mevrouw C., psychiater;
de heer D., manager FACT-team.
Klachtencommissie: de heer X, voorzitter, jurist;
de heer X, lid, psychiater, voorgedragen door X;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad van X.
Ambtelijk secretaris: mevrouw X.
Stukken
De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- de schriftelijke reactie (het verweerschrift) van mevrouw C., psychiater;
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A..
De heer A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in zijn medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.
Samenvatting
De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot verplichte toediening van (antipsychotische) medicatie. De commissie komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is.
De feiten en omstandigheden
Bij beschikking van 30 mei 2022 heeft de rechtbank E. (hierna: de rechtbank) ten aanzien van de heer A. een zorgmachtiging verleend voor – onder andere – het toedienen van medicatie, voor de duur van twaalf maanden, dus tot en met 30 mei 2023.
Ten aanzien van de noodzaak van verplichte zorg heeft de rechtbank overwogen dat de heer A., nadat hij zorg afhield en gestopt was met zijn medicatie, veel overlast veroorzaakte in en rondom zijn woning. Zo stond zijn woning vol met spullen en heeft hij een pan op het vuur laten staan waardoor brandgevaar is ontstaan. Voorts was het ernstig nadeel gelegen in maatschappelijke teloorgang, omdat de heer A. zijn woning dreigde te verliezen. Om verder afglijden te voorkomen, was de zorgmachtiging noodzakelijk. De rechtbank overwoog dat de kans groot is dat de heer A. zonder zorgmachtiging weer zal stoppen met medicatie en het ernstig nadeel als gevolg daarvan zal terugkeren. Op het moment van deze hoorzitting bij de klachtencommissie is de heer A. sinds drie dagen terug in zijn inmiddels opgeknapte woning, na een opname in een kliniek en verblijf in een vervolgkliniek gedurende een periode van een jaar. De behandelaars hebben de procedure voor een nieuwe aansluitende zorgmachtiging inmiddels opgestart.
Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is de heer A. op 1 april 2022 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de toen geldende zorgmachtiging. In de schriftelijke kennisgeving is onder meer het toedienen van medicatie aangekruist als de aan hem te verlenen vorm van verplichte zorg.
De beslissing van 1 april 2022 vermeldt dat bij de heer A. sprake is van een gedesorganiseerde psychose waarvoor medicatie noodzakelijk is. De heer A. wil echter niet vrijwillig medicatie innemen, en om het ernstig nadeel weg te nemen is het gedwongen toedienen van medicatie noodzakelijk, aldus de zorgverantwoordelijke.
De behandelaar komt in deze beslissing tot het oordeel dat de heer A. wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die hij nodig heeft.
De klacht
De klacht van de heer A. richt zich tegen de beslissing van de instelling om hem (antipsychotische) medicatie toe te dienen.
Schorsingsverzoek
De heer A. heeft de commissie verzocht de bestreden beslissing te schorsen.
Naar het oordeel van de commissie heeft de instelling vervolgens op 16 maart 2023 voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van de beslissing tot toediening van medicatie niet geschorst kan worden omdat het een lopende behandeling betreft waarvan staking een aanzienlijk risico op terugval inhoudt. De commissie heeft dan ook geen aanleiding gezien het schorsingsverzoek in te willigen en heeft daarop in een aparte beslissing, gedateerd 20 maart 2023, het schorsingsverzoek afgewezen.
Schadevergoeding
De heer A. wenst een schadevergoeding te ontvangen. Bij gegrondverklaring van de klacht zal hij dit met een nieuw document onderbouwen.
Het standpunt van klager
De heer A. zegt dat hij van mening is dat de medicatie geen verschil maakt voor zijn psychische toestandsbeeld. Dat het nu beter met hem gaat dan vorig jaar komt volgens hem niet door de medicatie, maar door andere dingen, zoals gesprekken of het verloop van de tijd. Over de keer dat mevrouw C. (hierna: de behandelaar) hem vorig jaar moest beoordelen en hij vervolgens opgenomen werd, merkt de heer A. op dat zij toen onverwachts aan zijn deur kwam. Hij was daardoor overrompeld en daardoor ging het gesprek toen niet zo goed. Er is volgens hem dus geen verband tussen het goed in gesprek zijn en het slikken van medicatie. Inmiddels krijgt de heer A. 2 mg haloperidol per dag. Hij maakt zich zorgen over de neveneffecten daarvan, want hij is van mening dat medicatie altijd levensverkortend werkt. Hij is het dan ook niet eens met de behandelaar die hem zou hebben gezegd dat de medicatie alleen levensverkortend is als je ongezond leeft.
De heer A. zou de dosering van de medicatie graag willen afbouwen en vervolgens helemaal met de medicatie stoppen. De behandelend psychiater in de kliniek waarin hij vorig jaar verbleef, zou gezegd hebben dat dit mogelijk is.
Het standpunt van verweerder
De behandelaar heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat toediening met (antipsychotische) medicatie volstrekt noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd.
Uit het verweerschrift en uit hetgeen ter zitting besproken is, blijkt dat de heer A. in behandeling is bij F. in verband met schizofrenie en hoarding.
Op 1 april 2022 werd hij opgenomen met een zorgmachtiging, aanvankelijk in G., en aansluitend sinds 29 september 2022 tot 31 maart 2023 in H. In de periode voorafgaand aan de opname was de heer A. vanaf 2018 vrijwillig in behandeling. Sinds oktober 2021 hield hij echter het contact met zijn behandelaars af en nam hij de voorgeschreven antipsychotische medicatie niet meer in. Ook het contact met de woningbouwvereniging en de GGD hield hij af. In de periode daarvoor had de GGD geconstateerd dat de tuin van de heer A. helemaal overwoekerd was, dat zijn veranda vol stond met vuilniszakken, de woning ernstig vervuild was en eveneens vol stond met door de heer A. verzamelde spullen. De GGD besloot ter plekke dat het huis ontruimd moest worden, inclusief de tuin. Voor vervolgafspraken hield de heer A. het contact met de GGD dus af, volgens de behandelaars. In de tussentijd deden de buren van de heer A. twee keer een melding vanwege een sterke brandlucht ‘s nachts in hun woning. De politie constateerde dat de heer A. een pan op het vuur had laten staan. Buren hebben ook gemeld dat de heer A. overlast veroorzaakte door te schreeuwen in zijn woning. In een moeizaam verlopen traject met de woningbouwvereniging inzake reparaties, waarbij de heer A. het contact ook afhield, bleek dat de woning van de heer A. ernstig vervuild was met veel ongedierte. Op basis van dit beloop is uiteindelijk een zorgmachtiging aangevraagd en afgegeven op 24 februari 2022, waarna de heer A. uiteindelijk is opgenomen.
Tijdens deze opname zijn de psychotische symptomen van de heer A. behandeld. Hij werd ingesteld op antipsychotische medicatie, te weten 2 mg. haloperidol per dag. De heer A. stond echter niet achter de medicamenteuze behandeling en wilde de medicatie het liefst afbouwen. Op 1 april 2022 is vervolgens verplichte zorg in de vorm van medicatie toegezegd in de kliniek onder de huidige zorgmachtiging. Tijdens de behandeling met haloperidol is de desorganisatie in het denken van de heer A. verbeterd en kon hij beter een gesprek voeren en overzicht houden. Op 29 september 2022 is de heer A. overgeplaatst naar H. waar hij verbleef tot zijn huis weer goed bewoonbaar was. Inmiddels heeft hij woonbegeleiding van het Leger des Heils, een bewindvoerder en een mentor. De hoop en verwachting is dat hij met deze hulp en de medicamenteuze behandeling succesvol kan verblijven in zijn eigen woning, waar hij sinds 31 maart 2023 weer woont. Het huurcontract van de woning is inmiddels overgezet naar het Leger des Heils in het kader van een nieuwekansregeling.
De behandelaar stelt dat antipsychotische medicatie een passende, veilige en doelmatige
behandeling is voor de heer A., terwijl er momenteel geen mogelijkheid tot vrijwillige inname is. Daarom is inmiddels een aanvraag voor verlenging van de huidige zorgmachtiging gedaan. Volgens de behandelaar is het noodzakelijk dat de heer A. de antipsychotische medicatie continueert nu hij (net) weer thuis woont. Het risico is te groot dat zonder medicatie de nieuwe kans in zijn woning met begeleiding van het Leger des Heils niet goed zal verlopen. In het laatste gesprek dat de behandelaar op 15 februari 2023 met de heer A. had, vertelde hij geen bijwerkingen te ervaren van de medicatie. De behandelaar ziet geen mogelijkheden de medicatie af te bouwen omdat ze verwacht dat de desorganisatie van de heer A. dan weer toeneemt.
Het ernstige nadeel dat afgewend dient te worden bestaat volgens de behandelaars derhalve uit onder meer ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Overwegingen en oordeel
De heer A. stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat een behandeling met antipsychotische medicatie niet nodig is.
Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn.
Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt.
Uit de overgelegde stukken is volgens de commissie gebleken dat de heer A. lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofrenie en verzameldrang. De commissie heeft geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose.
Er is sprake van een groot risico op onder meer maatschappelijke teloorgang en op de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is indien de verbetering in het toestandsbeeld van de heer A. sinds hij weer antipsychotische medicatie gebruikt, niet blijft gehandhaafd. Daarmee staat voor de commissie vast dat het gedrag van de heer A. als gevolg van zijn psychische stoornis (zonder de medicatie) tot ernstig nadeel leidt. Ter afwending van dit ernstig nadeel heeft de heer A. zorg nodig. Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn.
De commissie is van oordeel dat de behandelaar in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder toediening van (antipsychotische) medicatie kan worden afgewend en dat deze vorm van verplichte zorg evenredig is en in het verleden doelmatig is gebleken. De commissie is het met de behandelaar eens dat het afbouwen van medicatie niet wenselijk is omdat het risico voor een terugval bij de heer A. erg groot is. Een terugval zou betekenen dat de heer A. zijn woning kwijt zou raken nu hij in een nieuwekansregeling bij het Leger des Heils zit en het huurcontract niet langer op zijn naam staat. De commissie begrijpt dat de heer A. zich zorgen maakt over mogelijke levensverkortende effecten van de antipsychotische medicatie. De commissie is echter van oordeel dat mogelijke nadelen van de medicatie niet opwegen tegen de nadelen van het staken van de medicatie. Dit is dan ook geen reden de klacht gegrond te verklaren.
De commissie stelt verder vast dat de heer A. sinds zijn ontslag uit de kliniek drie dagen voor de hoorzitting, vanaf nu weer onder ambulante begeleiding komt. De behandelaar dient daarom een nieuwe beslissing tot het verlenen van verplichte zorg uit te (doen) reiken aan de heer A..
Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond moet worden verklaard, ervan uitgaande dat er een nieuwe aanzeggingsbrief zal worden overhandigd aan de heer A..
Schadevergoeding
Nu de klacht ongegrond zal worden verklaard, is er naar het oordeel van de commissie geen aanleiding tot toekenning van een schadevergoeding.
Beslissing
De commissie
- verklaart de klacht ongegrond
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af
Deze beslissing is op 4 april 2023 telefonisch aan betrokkenen meegedeeld.