Ongegronde klacht over vaststelling ernstig nadeel, wilsonbekwaamheid, medicatie en bejegening


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken    

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van mevrouw A., gedateerd 3 februari 2024, bij de
Klachtencommissie binnengekomen op 5 februari 2024, met nummer 2402-16

Datum: 19 februari 2024

Inleiding

De Klachtencommissie is op 19 februari 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A. (hierna: klaagster) tegen B. (zorgaanbieder) (hierna: verweerder), met nummer 2402-16.

Aanwezig

Klaagster: mevrouw A.;

Zorgaanbieder: C., onderdeel van B., 

vertegenwoordigd door de heer D., psychiater, namens
de heer E., psychiater, en

de heer F., verpleegkundig specialist.

Stukken

De Klachtencommissie, hierna te noemen de Commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. de klacht, binnengekomen op 5 februari 2024; 
  2. de reactie van verweerder, binnengekomen op 15 februari 2024;
  3. de reactie van klaagster op het verweerschrift, binnengekomen op 15 februari 2024; en
  4. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klaagster.

Samenvatting

De klacht houdt allereerst in dat klaagster het niet eens is met de vaststelling dat sprake is van ernstig nadeel. Daarnaast kan klaagster zich niet vinden in het besluit tot verplichte toediening van medicatie. Zij stelt dat dit besluit zonder voorafgaand overleg met haar is genomen. Ook richten haar bezwaren zich tegen het feit dat zij in dat besluit wilsonbekwaam ter zake van behandeling wordt geacht. Als laatste beweert klaagster door haar behandelaren onheus te zijn bejegend.

De Commissie komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is.

De feiten en omstandigheden

De Commissie gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Uit de overhandigde stukken blijkt dat klaagster lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofrenie. Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in ernstig lichamelijk letsel, ernstige immateriële schade, ernstige financiële schade, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. De voorgeschiedenis kenmerkt zich door (meerdere) gedwongen opnames in verband met een psychotische decompensatie als gevolg van het (tegen advies) staken van de voorgeschreven (orale) medicatie. Op dit moment ontvangt klaagster ambulante zorg van C., onderdeel van B..

Bij beschikking van 24 augustus 2023 heeft de Rechtbank G. (hierna: de rechtbank) ten aanzien van klaagster een zorgmachtiging verleend voor – onder andere – het toedienen van medicatie, voor de duur van twaalf maanden. 

Ten aanzien van de noodzaak van verplichte zorg heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene het niet eens is met de diagnose, dat betrokkene medicatieontrouw is en dat zij de medicamenteuze behandeling beslist wenst te stoppen. Zo heeft betrokkene zich in de aanloop naar de behandeling afwerend en afhoudend opgesteld. Daarnaast is gebleken dat een gedwongen zorgkader noodzakelijk is om de medicamenteuze behandeling te waarborgen. Bij het uitblijven hiervan zal het risico op (meer) ernstig nadeel onverkort herleven, met een (ernstige) decompensatie tot gevolg. De rechtbank ziet daarom geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis.

Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is mevrouw A. op 30 januari 2024 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging. In de schriftelijke kennisgeving is ‘het toedienen van medicatie’ aangekruist als de aan haar te verlenen vorm van verplichte zorg.

De behandelaar komt in de beslissing van 30 januari 2024 verder tot oordeel dat klaagster wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die zij nodig heeft.

De klacht 

Klaagster kan zich niet vinden in:

1) de vaststelling dat sprake is van ernstig nadeel;
2) het besluit tot verplichte toediening van medicatie;

3) de behandelaren bovengenoemd besluit zonder voorafgaand overleg met haar hebben genomen; 

4) zij ter zake van het besluit als genoemd in 2) wilsonbekwaam wordt geacht;
5) de behandelaren haar onheus hebben bejegend. 

Het standpunt van klaagster

Klaagster stelt in haar klaagschrift en ter zitting dat er geen sprake is van ernstig nadeel. Zij stelt dat de gebeurtenissen die ten grondslag zijn gelegd aan deze conclusie niet als zodanig hebben plaatsgevonden of niet door haar zijn veroorzaakt.

Daarnaast betwist mevrouw A. dat sprake is van een psychische stoornis waarvoor behandeling met medicatie noodzakelijk is. Zij meent geen geestelijke stoornis te hebben. In het verlengde hiervan bestrijdt mevrouw A. de vaststelling dat sprake is van wilsonbekwaamheid. Zij heeft zich – zonder (depot)medicatie  – altijd helder in haar hoofd gevoeld. De verplichte (depot)medicatie beïnvloedt haar juist negatief: zo krijgt ze last van vervelende stemmen in haar hoofd die bepalen wat ze moet doen. Ze voelt zich hierdoor erg beperkt in haar dagelijks leven. 

Verder meent mevrouw A. dat het besluit tot verplichte toediening van medicatie zonder voorafgaand overleg met haar is genomen. Zij stelt dat het formulier bij haar thuis is overhandigd zonder dat zij de mogelijkheid heeft gehad om zich te verdedigen. Haars inziens is er niet gesproken over andere vormen van zorg, terwijl zij nu wel een plicht heeft om zich te laten behandelen. 

Vervolgens stelt mevrouw A. zich op het standpunt dat haar behandelaren haar onheus hebben bejegend in het verleden, in de vorm van seksueel misbruik. Zij wil dan ook niet meer door hen behandeld worden.

Tot slot heeft mevrouw A. opgemerkt dat zij met haar klacht hoopt te bewerkstelligen dat zij geen depotmedicatie meer ontvangt. Zij is zelf – indien nodig – in staat om zorg te regelen die bij haar past. 

Het standpunt van verweerder

De behandelaren hebben middels een verweerschrift gereageerd op klachtonderdelen 1 t/m 4.

Ad 1) 

De behandelaren stellen zich op het standpunt dat er sprake is van ernstig nadeel. In het verleden is immers gebleken dat bij ontregeling sprake is van snelle maatschappelijke teloorgang, desorganisatie en conflictsituaties. Zo hebben ontregelingen geleid tot brandgevaar, financiële teloorgang, zelfverwaarlozing, geluidsoverlast naar de buren en het nemen van toxische hoeveelheden vitaminepreparaten.

Ad 2 en ad 3)

In het verweerschrift wordt beschreven dat op 26 januari 2024 een gesprek heeft plaatsgevonden over de medicatietoediening. Volgens de betrokken behandelaar heeft mevrouw A. in dat gesprek aangegeven orale medicatie te prefereren boven depotmedicatie. Omdat zij gedesorganiseerd was en paranoïde, religieuze en betrekkingswanen had, vond de behandelaar depotmedicatie noodzakelijk. Daarbij werd opgemerkt dat, op een later moment en na grondig dossieronderzoek, eventuele alternatieve medicamenteuze mogelijkheden besproken zouden worden. Mevrouw A. gaf aan dat zij alleen met de politie het depot zou nemen. Uiteindelijk is op 30 januari 2024 onder dwang het depot gegeven.

Verder lichten de behandelaren toe dat er inhoudelijk geen sprake van ziekte-inzicht en geen vrijwillige wens tot behandeling is, waarmee het overgaan op orale medicatie een te grote kans op therapieontrouw en daarmee een groot risico op ernstig nadeel geeft. Daarbij komt dat eerdere pogingen om over te gaan op orale medicatie in het verleden hebben geleid tot therapieontrouw en snelle ontregelingen, aldus de behandelaren.

Ad 4)

De behandelaren stellen dat mevrouw A. in staat is om informatie in het algemeen over een psychose te begrijpen en waarderen. Ook is zij in staat om keuzes te maken en te uiten. Betreft het betrekken van informatie over een psychose en de noodzaak van een medicamenteuze behandeling menen de behandelaren echter dat klaagster wilsonbekwaam is. Zij leggen daaraan ten grondslag dat mevrouw A. niet ervaart en waardeert dat zij terugkerende paranoïde, somatische en betrekkingswanen heeft. Daarnaast ontkent zij volgens hen de gevaren van het verder psychiatrisch ontregelen.

Tot slot merken de behandelaren op dat zij graag samen met haar kijken naar alternatieve mogelijkheden voor (medicamenteuze) behandeling: hoewel dit depot haar vermoedelijk wel beschermt tegen verdere ontregeling zijn er nog altijd overtuigingen en ervaringen waar ze last van heeft.

Overwegingen en oordeel

Ad 1) Ten aanzien van de vaststelling van ernstig nadeel

Uit de overgelegde stukken is volgens de Commissie gebleken dat klaagster lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie. De rechtbank heeft bij afgifte van de zorgmachtiging al geoordeeld dat deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in ernstig lichamelijk letsel, ernstige immateriële schade, ernstige financiële schade, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. Ook de behandelaren hebben met redenen omkleed waarom sprake is van ernstig nadeel. Voor zover klaagster heeft willen stellen dat van een psychische stoornis geen sprake (meer) is en hieruit geen ernstig nadeel voortvloeit, heeft zij dat onvoldoende onderbouwd. De Commissie heeft aldus geen reden te twijfelen aan de conclusie dat sprake is van ernstig nadeel en neemt daarom de vaststelling van de rechtbank en daarmee de conclusie van de behandelaren over.

De Commissie komt tot de slotsom dat dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.

Ad 2) Ten aanzien van het toedienen van depotmedicatie

Uit de stukken is eveneens gebleken dat mevrouw A. het niet eens is met de gestelde diagnose en dat zij vrijwillige inname van depotmedicatie weigert. Haar wens om over te gaan op orale medicatie kan volgens de behandelaren nog niet ingewilligd worden, vanwege een te grote kans op therapieontrouw en daarmee een groot risico op ernstig nadeel. Daarnaast is gebleken dat eerdere pogingen om over te gaan op orale medicatie in het verleden hebben geleid tot therapieontrouw en snelle ontregelingen. Bovenstaande in acht nemende is de Commissie daarom voldoende overtuigd geraakt dat verplichte zorg in de vorm van depotmedicatie nodig is ter voorkoming van (verder) ernstig nadeel.

De Commissie is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ad 3) Ten aanzien van het overleg voorafgaand het besluit tot verplichte toediening van medicatie

De Commissie heeft begrepen dat mevrouw A. van mening is dat het besluit tot verplichte depotmedicatie niet met haar is overlegd. In de aanzeggingsbrief van de behandelaren van 30 januari 2024 is echter naar voren gekomen dat op 26 januari en op 30 januari 2024 twee gesprekken hebben plaatsgevonden over toediening van medicatie als vorm van verplichte zorg. Uit de verslaglegging is gebleken dat klaagster het niet eens was met het besluit van de behandelaren om verplichte medicatie in de vorm van een depot aan te zeggen. Naar het oordeel van de Commissie heeft klaagster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze gesprekken niet hebben plaatsgevonden. De Commissie heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de verslaglegging van de behandelaren.

De Commissie komt tot het oordeel dat onderdeel van de klacht ongegrond is.

Ad 4) Ten aanzien van de vaststelling van wilsonbekwaamheid

In de Wvggz is tot uitdrukking gebracht dat er evenveel waarde gehecht wordt aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwaam persoon met een psychische stoornis als aan die van een wilsbekwaam persoon zonder stoornis. Kort weergegeven is het uitgangspunt dat wilsbekwame bezwaren tegen vormen van verplichte zorg moeten worden gehonoreerd tenzij er sprake is van acuut levensgevaar dan wel van een risico op ernstig nadeel voor anderen. Het al dan niet bestaan van wilsbekwaamheid moet zo veel als mogelijk worden beoordeeld per concrete beslissing (‘wilsbekwaam ter zake van een bepaalde te nemen beslissing’), waarbij het uitgangspunt is dat betrokkene wilsbekwaam is. Het gaat dan om de actuele vermogens van betrokkene, of hij de relevante informatie kan verwerken die voor het nemen van een beslissing van belang is en of hij de gevolgen van die beslissing kan overzien. In dat verband merkt de Commissie op dat de rechtbank kennelijk van mening was voorbij te kunnen gaan aan bezwaren van klaagster tegen de in de zorgmachtiging op te nemen vormen van verplichte zorg. Thans bij uitvoering van verplichte zorg dient de Commissie te beoordelen of de zorgverantwoordelijke voldoende onderbouwd tot het oordeel mocht komen dat klaagster wilsonbekwaam in haar bezwaren ter zake van de toe te passen vormen van verplichte zorg.

Naar het oordeel van de Commissie heeft de zorgverantwoordelijke in zijn verweerschrift en in het zorgplan voldoende aannemelijk gemaakt dat, anders dan door klaagster is betoogd, zij ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing niet in staat kon worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake de in die beslissing opgenomen vorm van verplichte zorg. Zo blijkt uit de stukken dat klaagster meent dat ze geen psychische stoornis heeft, ervaart en waardeert zij niet dat zij terugkerende paranoïde, somatische en betrekkingswanen heeft, en ontkent ze de gevaren van het verder psychiatrisch ontregelen.

De Commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Tot slot is klaagster conform het gestelde in artikel 8:9 Wvggz op deugdelijke wijze schriftelijk gemotiveerd geïnformeerd over de verplichte zorg waarover zij klaagt.

Ad 5) Ten aanzien van de onheuse bejegening

Met betrekking tot dit klachtonderdeel overweegt de Commissie als volgt. De Commissie constateert dat dit klachtonderdeel onvoldoende is gespecificeerd en met name onvoldoende aangeeft waarin het kwalijke van het optreden van de behandelaren nou precies zou hebben gelegen. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.  

De Commissie komt tot het oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond moet worden verklaard.

Het geheel overziend is de Commissie van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De Commissie: 

  • verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is op 20 februari 2024 telefonisch aan betrokkenen meegedeeld. 

De schriftelijke beslissing is op 28 februari 2024 aan betrokkenen verzonden. 

De geanonimiseerde beslissing zal worden gepubliceerd op wvggzklachten.nl

Aanbeveling 

De Commissie beveelt de zorgaanbieder aan om bij de behandelaren onder de aandacht te brengen om zoveel mogelijk zelf – in plaats van vervangend behandelaren – bij de hoorzitting aanwezig te zijn, zodat vragen vanuit de klager en/of de Commissie (voldoende) beantwoord kunnen worden.

Deze beslissing is gegeven door mevrouw X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door mevrouw X., ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank. 

Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.