Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 2 mei 2024, bij de
Klachtencommissie binnengekomen op 2 mei 2024, nummer 2405-56
Datum: 13 mei 2024
Inleiding
De Klachtencommissie (hierna: Commissie) is op 13 mei 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. (hierna: klager) tegen B. (hierna ook: de zorgaanbieder, tevens verweerder).
De klacht gaat over het nakomen van een verplichting of over een beslissing op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot bemiddeling door de Klachtencommissie.
Aanwezig
Klager: de heer A.;
Bijgestaan door: mevrouw C., patiëntenvertrouwenspersoon;
Zorgaanbieder: B.
vertegenwoordigd door mevrouw D., psychiater, en
de heer E., arts, hierna tezamen aangeduid als “de behandelaren” (waaronder ook F., psychiater, die niet tijdens de hoorzitting aanwezig was).
Stukken
De Commissie had bij de behandeling van de klacht de beschikking over de volgende stukken:
- klaagschrift, ingekomen op 2 mei 2024;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de zorgaanbieder, ingekomen op 8 mei 2024; en
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klager.
Samenvatting
De Commissie heeft een beslissing genomen naar aanleiding van een klacht van klager. De klacht heeft betrekking op de verplichte toediening van depotmedicatie aan klager en diens opneming in de accommodatie. Klager had zijn klacht ingediend in overeenstemming met artikel 10:3 Wvggz. De Commissie heeft op basis van de stukken en de toelichting van partijen tijdens de hoorzitting besloten de klacht ongegrond te verklaren nu het nemen van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg voldoet aan de eisen voor en doelen van verplichte zorg uit de Wvggz. Het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding is daarom afgewezen.
De feiten en omstandigheden
Aan het dossier ontleent de Commissie het volgende.
Aan klager wordt door de zorgaanbieder verplichte zorg verleend krachtens een door de rechtbank verleende zorgmachtiging van 30 januari 2024 geldend uiterlijk tot en met 30 december 2024.
Per brief van 20 april 2024 heeft de zorgaanbieder op de voet van artikel 8:9 Wvggz aan klager aangezegd verplichte zorg te gaan verlenen in de vorm van het toedienen van medicatie, beperken van de bewegingsvrijheid, insluiting en opnemen in een accommodatie.
In de toelichting over de noodzaak tot het verlenen van verplichte zorg staat – onder meer – het volgende vermeld:
“U bent op dit moment geagiteerd; u schreeuwt hard, scheldt, u maakt een angstige en boze indruk. Deze symptomen passen bij een manisch-psychotisch beeld in het kader van de reeds eerder gediagnosticeerde schizoaffectieve stoornis. U zegt dat u bang bent dat u van het balkon zal springen. Ook bent u tegen uw matras aan het schoppen en heeft u een dreigende houding. U zegt dat u ons iets aan zal doen als wij u medicatie aanbieden. Er is nu gevaar dat u uzelf van het leven berooft of verwondt; ook is er een kans dat u in deze staat agressief wordt richting anderen.”
De klacht
Klager heeft een klacht ingediend tegen de toepassing van verplichte zorg. Klager klaagt, samengevat, over de verplichte medicatie (klacht 1) en de gedwongen opname (klacht 2). Klager heeft daarnaast om toekenning van een schadevergoeding verzocht. Ook heeft hij, in afwachting van het oordeel van de Commissie, verzocht om de beslissing van 20 april 2024 te schorsen.
Schorsingsverzoek
Klager heeft de Commissie verzocht de bestreden beslissing van 20 april 2024 te schorsen.
Naar het oordeel van de Commissie heeft de zorgaanbieder voldoende aannemelijk gemaakt dat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet geschorst kan worden ter voorkoming van ernstig nadeel. De Commissie heeft dan ook geen aanleiding gezien het schorsingsverzoek in te willigen en heeft daarop in een afzonderlijke beslissing van 6 mei 2024 het schorsingsverzoek afgewezen.
Schadevergoeding
Klager wenst een schadevergoeding te ontvangen. Bij gegrondverklaring van de klacht zal hij dit verzoek om schadevergoeding met een nieuw document onderbouwen.
Het standpunt van klager
Klager stelt zich op het standpunt dat de zorgvormen het toedienen van medicatie, te weten: Aripiprazol (klacht 1), en opnemen in een accommodatie (klacht 2) niet verleend mogen worden.
Klager heeft ter onderbouwing van zijn klachten, samengevat, aangevoerd dat de medicatie in depotvorm toegediend wordt, terwijl orale medicatie beter voor hem werkt. Eerder werd de medicatie ook per injectie toegediend met als gevolg slapeloze nachten en psychische ontregeling. Klager bestrijdt de psychose. Wel kampt klager met trauma’s waarbij het middel Aripiprazol helpt deze trauma’s te blokkeren.
Op zaterdag 20 april 2024 werd klager door de crisisdienst onder valse voorwendselen naar G. gelokt voor een gesprek met zijn ambulant psychiater. Hij verwachtte zijn nachtmerries en suïcidale gedachten te bespreken en die avond veilig naar huis te kunnen. Bij aankomst werd hij echter direct in een separeerruimte geplaatst, ondanks dat er geen gevaar van hem uitging voor zichzelf of anderen, zoals bleek uit zijn rustige medewerking met de politie. De problemen waren volgens klager niet ernstig genoeg voor een gedwongen opname, en die noodzaak is er nog steeds niet.
Het standpunt van verweerder
De behandelaren hebben namens de zorgaanbieder verweer gevoerd tegen de klachten van klager. Daartoe is, samengevat, aangeven dat klager lijdt aan een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type en mogelijk een cluster-B persoonlijkheidsstoornis.
De behandeling met medicatie in een klinische setting is noodzakelijk vanwege de ernstige psychotische decompensaties en agressieve incidenten van klager. De behandeling biedt langdurige bescherming tegen psychotische decompensaties, vooral bij patiënten met ernstige symptomen, gebrek aan ziekte-inzicht en therapie-ontrouw. Klager is herhaaldelijk gestopt met medicatie, wat leidde tot ernstige ontregelingen en langdurige opnames. Orale medicatie is geen alternatief gebleken, gezien klager telkens terugvalt in ontregelingen na stoppen van de medicatie met alle gevolgen van dien.
De verplichte opname is noodzakelijk om het vluchtgevaar en de veiligheid van klager en anderen te waarborgen. Klager is niet onder valse voorwendselen naar G. gelokt, maar dit was nodig gezien de suïcidale uitspraken – door klager ter zitting ontkend – na het staken van de medicatie. Daarnaast was sprake van (non)verbale agressie waarbij de veiligheid voor hemzelf en anderen niet kon worden gewaarborgd.
Overwegingen en oordeel
Wettelijk kader: In artikel 8:9 Wvggz is bepaald dat de zorgverantwoordelijke ter uitvoering van een hier aan de orde zijnde zorgmachtiging kan beslissen tot het verlenen van verschillende vormen van verplichte zorg.
In artikel 3:3 Wvggz en artikel 3:4 Wvggz is bepaald dat verplichte zorg alleen verleend worden indien het gedrag van betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel en:
- er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn;
- er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn;
- het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is; en
- redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
Toepassen van verplichte zorg
Voor het toepassen van verplichte zorg moet aldus sprake zijn van ernstig nadeel dat wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis. De Commissie stelt vast, mede gelet op de beschikking van 30 januari 2024 waarbij een zorgmachtiging is verleend, dat bij klager sprake is van een psychische stoornis in de zin van de Wvggz, namelijk een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type en (onderliggend) persoonlijkheidsstoornis. In hetgeen klager hieromtrent naar voren heeft gebracht, ziet de Commissie geen aanleiding om tot een andere vaststelling te komen. Dit laat overigens onverlet dat klager een second opinion kan laten uitvoeren.
De Commissie stelt ook vast dat de psychische stoornis van klager leidt tot ernstig nadeel, gelegen in ernstig lichamelijk letsel, ernstige materiële schade, ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang, de situatie dat klager met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Klacht 1: Toedienen van medicatie
De klacht draait om de vraag of de behandeling met depotmedicatie, tegen de wil van klager, voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De Commissie beantwoordt die vraag bevestigend.
Uit de stukken en de tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de behandeling met depotmedicatie in verhouding staat tot het doel waarvoor deze wordt ingezet, namelijk de stabilisatie en het behoud van een stabiel toestandsbeeld en het daarmee afwenden van ernstig nadeel, en dus doelmatig is. De Commissie acht de beslissing tevens proportioneel en subsidiair nu de Commissie het hoogst onwaarschijnlijk acht dat de psychotische ontregeling, zoals door klager ter zitting betoogd is, vanzelf in remissie zal gaan. Gelet op de ernstige decompensaties van klager als gevolg van het niet meer innemen van de medicatie, kon en kan de zorgaanbieder in redelijkheid tot de verwachting komen dat klager binnen afzienbare tijd opnieuw zal stoppen met orale medicatie waardoor hij niet op een andere wijze, namelijk met een voor klager minder bezwaarlijk alternatief, kan worden behandeld dan met een depot. Om die reden is de Commissie van oordeel dat de zorgaanbieder op goede gronden kon besluiten tot depotmedicatie, en dat die beslissing voldoet aan de hiervoor genoemde algemene beginselen. De hiertegen gerichte klacht van klager zal daarom ongegrond worden verklaard.
Klacht 2: Opneming in een accommodatie
De zorgaanbieder heeft gemotiveerd aangevoerd dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen mogelijkheden waren tot behandeling vanuit een zelfstandige thuissituatie, een voor klager minder ingrijpende maatregel. Zoals hiervoor reeds overwogen is, staat vast dat klager in de thuissituatie zijn medicatie niet altijd trouw innam. Gebleken is ook dat als klager zijn medicatie niet trouw inneemt dan wel daarmee zal stoppen, hij als gevolg daarvan wederom zal compenseren. Wanneer klager decompenseert, zoals destijds het geval was, leidt dat tot een situatie waarin de veiligheid van klager noch die van die anderen gegarandeerd kan worden. In een dergelijke situatie kan de behandeling uitsluitend binnen de veilige muren van de instelling plaatsvinden. Gezien de ernst van het nadeel vindt de Commissie de beslissing in verhouding staan tot het te bereiken doel. Gebleken is verder dat het toestandsbeeld ten opzichte van de aanvangssituatie verbeterd is en de maatregel daarmee als voldoende doelmatig kan worden beschouwd. De Commissie is dan ook van oordeel dat de beslissing van de zorgaanbieder om klager op te nemen in de kliniek in overeenstemming was (en nog steeds is) met de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid, en daarmee de klacht tegen de opname ongegrond is.
Schadevergoeding
Omdat de door klager ingediende klacht op beide onderdelen (klacht 1 en klacht 2) ongegrond wordt verklaard, is er voor toewijzing van het verzoek tot schadevergoeding geen aanleiding. De Commissie wijst dit verzoek dan ook af.
De beslissing
De Commissie:
- verklaart klacht 1 en klacht 2 ongegrond;
- wijst het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding af.
De beslissing is op 14 mei 2024 mondeling medegedeeld aan partijen.
De schriftelijke beslissing is op 27 mei 2024 aan betrokkenen verzonden.
De geanonimiseerde beslissing zal worden gepubliceerd op wvggzklachten.nl
Deze beslissing is gegeven door mevrouw X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door de heer X., ambtelijk-secretaris.
Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank.
Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.