Ongegronde klacht over toediening van medicatie als vorm van verplichte zorg


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klachten van mevrouw A. gedateerd 26 juni 2024, door de

Klachtencommissie ontvangen op 27 juni 2024, met nummer 2406-93

Datum: 29 juli 2024

Inleiding

De Klachtencommissie (hierna: de Commissie) is op 29 juli 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A. tegen B., C. te D. (hierna: de zorgaanbieder, tevens verweerder). 

De klacht gaat over een beslissing op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).

Aanwezig

Klaagster: mevrouw A. (hierna: klaagster);

Zorgaanbieder: B., C.,
vertegenwoordigd door mevrouw E., verpleegkundig specialist.

Stukken

De Commissie heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift, ontvangen op 27 juni 2024;
  2. het verweerschrift van de zorgaanbieder, ontvangen op 3 juli 2024; 
  3. een nadere toelichting op het klaagschrift, ontvangen op 25 juli 2024; en 
  4. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klaagster. 

Voorafgaand aan de hoorzitting heeft klaagster de Commissie gevraagd om in verband met ziekte er mee in te stemmen dat zij via een telefoonverbinding de hoorzitting bijwoont. De Commissie heeft met dit verzoek ingestemd. 

Samenvatting 

De klacht betreft de verplichte behandeling met medicatie. De Commissie verklaart de klacht ongegrond omdat voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg.

De feiten en omstandigheden

Op grond van de stukken staat voor de Commissie het volgende vast.

Bij beschikking van 24 augustus 2024 heeft de rechtbank D. ten aanzien van klaagster een zorgmachtiging verleend tot en met uiterlijk 24 augustus 2024. Deze machtiging omvat verplichte zorg, onder meer in de vorm van het toedienen van medicatie. Een opvolgende zorgmachtiging is in voorbereiding. De Commissie heeft gezien dat klaagster tijdens de mondelinge behandeling door de rechter niet aanwezig is geweest.

Op 30 januari 2024 heeft de zorgverantwoordelijke aan klaagster verplichte zorg aangezegd ter uitvoering van de zorgmachtiging (artikel 8:9 lid 2 Wvggz). De verplichte zorg bestaat uit het toedienen van medicatie. 

Onder het kopje ‘Motivering’ staat het volgende vermeld: 

Gebruik van antipsychotica in depotvorm heeft u in het (recente) verleden in een stabiele conditie gebracht en gehouden. Het maakt dat u niet maatschappelijk teloorgaat en in staat bent om op positieve manier sociale contacten aan te gaan. Zolang als nodig gedurende de loop van de huidige zorgmachtiging. Medicatie-toediening in de vorm van een intra-musculair depot (prik). Toediening van antipsychotica is noodzakelijk om te vooromen dat u toenemend psychotisch wordt.’

De klacht 

De klacht heeft betrekking op de beslissing tot inzet van verplichte zorg zoals aangezegd op 30 januari 2024. Klaagster heeft desgevraagd aangegeven dat haar klacht ziet op de uitvoering van verplichte zorg ten tijde van het indienen van de klacht en de periode hierna (dus ‘hier en nu’). Binnen dat kader zal de Commissie haar klacht beoordelen.

Het standpunt van klaagster

Klaagster is het niet eens met de beslissing van de zorgaanbieder om haar gedwongen medicatie toe te dienen. Zij voert aan dat het ernstig nadeel waarop de zorgaanbieder zich baseert, is gebaseerd op incidenten die zich al meer dan tien jaar geleden hebben voorgedaan. Deze incidenten worden telkens weer voorgelegd aan de rechter ter onderbouwing van een nieuwe zorgmachtiging. Klaagster betoogt dat de vermeende nadelen verklaarbaar zijn en niet langer relevant.

Volgens klaagster zorgt zij goed voor zichzelf en is haar huis netjes en in orde, wat in contrast staat met de zorgen van de zorgaanbieder. Ze heeft meerdere keren geprobeerd uit te leggen dat ze de Turkse man niet op zijn neus heeft geslagen, maar haar verklaringen worden genegeerd. Klaagster merkt ook op dat er geen gesprekken met haar worden gevoerd over haar situatie. Hoewel zij medicatie ontvangt, wordt er verder geen zorg verleend.

Onder dreiging van opname voelt klaagster zich gedwongen om medicatie in te nemen. Deze medicatie veroorzaakt bij haar diverse klachten, zoals maagproblemen en spierstijfheid. Ook vanwege deze bijwerkingen wil zij geen medicatie meer innemen. Klaagster heeft eerder geklaagd over depotmedicatie. Deze klacht is door de rechtbank ongegrond verklaard. In overleg met haar behandelaar is zij daarna wel overgegaan naar orale medicatie. Ondanks deze verandering blijft klaagster bezwaar maken tegen de verplichte medicatie.

Bij e-mail van 25 juli 2024 heeft klaagster een nadere toelichting op haar klacht gegeven. In deze e-mail geeft zij aan in het verleden verkracht en mishandeld te zijn met een scheermesje. De dader heeft volgens haar de gedaante aangenomen van een medewerker van de zorgaanbieder die regelmatig bij haar langskomt, wat zij absoluut niet wil.

Het standpunt van verweerder

Namens de zorgaanbieder wordt het volgende – eveneens samengevat – aangevoerd. Klaagster is gediagnosticeerd met schizofrenie, vastgesteld door meerdere psychiaters. Ze is gevoelig voor psychotische ontregelingen, waarbij ze onder meer ervaart dat ze wordt overgenomen door andere mensen en dat mensen verschillende gedaantes aannemen. Dit leidt begrijpelijkerwijs tot veel momenten van wantrouwen, frustratie en conflicten. Medicatie helpt om de ernstige nadelen die hiermee samenhangen te verminderen. Verdere ontregeling, zoals uit het verleden is gebleken, leidt tot snelle maatschappelijke teloorgang, desorganisatie en conflictsituaties. Ook is sprake van vervuiling thuis.

Eerder heeft klaagster te kennen gegeven veel last te hebben gehad van depotmedicatie en ze zag op tegen de injecties. Om haar hierin tegemoet te komen, is de medicatie omgezet in orale medicatie waarvan de dosering inmiddels is verlaagd. Deze lage dosering zou moeten leiden tot minder bijwerkingen. Verder is gekeken naar alternatieve mogelijkheden voor medicamenteuze behandeling. In dat kader is een ervaringsdeskundige een keer meegekomen op een huisbezoek om te kijken of hij met betrokkene een behandelrelatie kon aangaan. Klaagster was echter in de veronderstelling dat een medewerker de gedaante van de ervaringsdeskundige had aangenomen.

Voor de behandelaar is duidelijk dat klaagster erg lijdt onder haar klachten en dat het behandelcontact voor haar een zware belasting is. Zo veel mogelijk wordt er rekening gehouden met de wensen en voorkeuren van klaagster. De bijwerkingen worden serieus genomen en somatische screening kan worden aangeboden. 

De Commissie heeft er nota van genomen dat gekeken zal worden in hoeverre tegemoet kan worden gekomen aan haar wens voor meer gesprekken, aangezien klaagster zich kennelijk onvoldoende gehoord voelt.

Overwegingen en oordeel

Ontvankelijkheid 

Artikel 10:3 Wvggz kan een betrokkene een schriftelijke en gemotiveerde klacht indienen bij de klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of over een beslissing op grond van de in artikel 10:3 lid 1 onderdeel a-x Wvggz genoemde klachtgronden.
Naar het oordeel van de Commissie ziet de klacht op het niet nakomen van artikel 8:9 Wvggz respectievelijk het niet naleven van de Wvggz bij het nemen van een artikel 8:9 Wvggz beslissing en valt de klacht daarmee onder de klachtgrond zoals bedoeld in artikel 10:3 lid 1 onderdeel f Wvggz. 

Dit betekent dat de Commissie toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht. 

Inhoudelijke beoordeling 

De commissie moet beoordelen of de zorgaanbieder de vorm van verplichte zorg mag inzetten, te weten het toedienen van medicatie. Bij de beantwoording van deze vraag zijn de algemene uitgangspunten en de eisen van artikel 2:1 Wvggz, van toepassing. Dat betekent dat inzet van verplichte zorg moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid. Dat wil zeggen dat de minst ingrijpende vorm van behandeling moet worden gebruikt, die niet langer dan nodig wordt toegepast en dat die in de gegeven omstandigheden effectief moet zijn. 

De commissie is van oordeel dat aan de eisen en voorwaarden voor het verlenen van verplichte zorg is voldaan. Zij overweegt daartoe als volgt.

De rechtbank D. heeft bij beschikking van 24 augustus 2024 mede op basis van een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater vastgesteld dat bij klaagster sprake is van een psychische stoornis, in de vorm van schizofrenie. De stoornis is weliswaar door klaagster uitdrukkelijk betwist, maar uit de stukken blijkt voldoende het tegendeel. Bij de verdere beoordeling moet de Commissie daarvan uitgaan.

De Commissie oordeelt dat deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, voornamelijk in de vorm van ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. Hoewel klaagster het bestaan van ernstig nadeel ontkent of een alternatieve verklaring heeft gegeven en stelt dat er niet naar haar wordt geluisterd, ziet de Commissie geen reden om te twijfelen aan de mondelinge verklaring en toelichting op het verweerschrift van de verpleegkundig specialist. In dit kader merkt de Commissie op dat de verpleegkundig specialist ter zitting heeft aangegeven te zullen onderzoeken in hoeverre tegemoet kan worden gekomen aan de wens van klaagster voor meer gesprekken, aangezien zij zich onvoldoende gehoord voelt.

Ter afwending dan wel voorkoming van ernstig nadeel heeft klaagster zorg nodig. 

Op grond van de stukken en hetgeen partijen ter zitting over en weer hebben verklaard, concludeert de Commissie dat de behandelaar terecht en in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat een behandeling met medicatie in de huidige situatie van klaagster de meest aangewezen behandeling is. Daarmee gaat de Commissie voorbij aan de stelling van klaagster dat zij geen baat heeft bij medicatie. Niet is gebleken dat er minder bezwarende alternatieven zijn voor de behandeling die klaagster krijgt. Weliswaar ervaart klaagster bijwerkingen van de medicatie, maar de behandelaar kan naar het oordeel van de Commissie op goede gronden besluiten dat deze bijwerkingen – hoe vervelend ook voor klaagster – niet opwegen tegen de voordelen ervan. Daarbij is de dosering van de medicatie al verlaagd naar de laagst mogelijke dosering, waardoor de bijwerkingen ook minder worden. Bovendien is er tevens geswitcht van depotmedicatie naar orale medicatie, waarmee naar het oordeel van de Commissie voldoende tegemoetgekomen is aan de wensen en voorkeuren van klaagster. 

Nu tevens gebleken is dat klager overeenkomstig artikel 8:9 Wvggz schriftelijk en gemotiveerd in kennis is gesteld van de beslissing tot het toedienen van medicatie en de zorgmachtiging hierin voorziet, zal de Commissie de klacht ongegrond verklaren. 

Klaagster heeft in haar nadere toelichting op de klacht aangegeven in het verleden verkracht en mishandeld te zijn. Volgens haar heeft de dader de gedaante aangenomen van een medewerker van de zorgaanbieder die regelmatig bij haar langskomt.  Zij is bang voor hem. De Commissie acht de wens van klaagster om een andere medewerker invoelbaar en heeft, gelet op de verklaring van de verpleegkundig specialist ter zitting, er voldoende vertrouwen in dat klaagster hierin tegemoet kan worden gekomen. 

De beslissing

De Commissie:

  • verklaart de klacht tegen de (toediening van) medicatie ongegrond;

De schriftelijke beslissing is op 6 augustus 2024 aan betrokkenen verzonden. 

Deze beslissing is gegeven door de heer X., voorzitter, de heer X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door de heer X., ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank. 

Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank kunnen kosten zijn verbonden.