Ongegronde klacht over toediening van medicatie als vorm van verplichte zorg


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken  

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klachten van mevrouw A., gedateerd 10 juni 2024, door de

Klachtencommissie ontvangen op 11 juni 2024, met nummer 2406-80

Datum: 24 juni 2024

Inleiding

De Klachtencommissie (hierna: de Commissie) is op 24 juni 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A. tegen B., locatie C. (hierna: de zorgaanbieder, tevens verweerder). 

De klacht gaat over een beslissing op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).

Aanwezig

Klaagster: mevrouw A. (hierna: klaagster), vergezeld door haar dochter;

Bijgestaan door: de heer D., patiëntenvertrouwenspersoon (hierna: pvp).

Zorgaanbieder: B., locatie C., 
vertegenwoordigd door mevrouw E., behandelend psychiater
tevens zorgverantwoordelijke (hierna: de zorgverantwoordelijke), vergezeld door een verpleegkundige van de afdeling.

Stukken

De Commissie heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift, ontvangen op 11 juni 2024;
  2. het verweerschrift van de zorgaanbieder, ontvangen op 14 juni 2024; en 
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klaagster 

Samenvatting 

De klacht betreft de verplichte toediening van medicatie, alsmede de aanvraag tot instelling van mentorschap en bewindvoering door verweerder. De Commissie verklaart de klacht over de toediening van medicatie ongegrond. De Commissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor de aanvraag tot instelling van mentorschap en bewindvoering, omdat dit klachtonderdeel niet valt binnen de limitatieve opsomming van redenen tot klagen van artikel 10:3 Wvggz. 

De feiten en omstandigheden

Op grond van de stukken staat voor de Commissie het volgende vast.

Klaagster is bekend met een psychotische stoornis met wanen en desorganisatie in het denken in het kader van een schizoaffectieve stoornis. Daarnaast is zij bekend met recidiverende decompensaties. 

Bij beschikking van 15 maart 2024 heeft de rechtbank F. ten aanzien van klaagster een zorgmachtiging verleend tot en met 15 september 2024 voor verschillende vormen van verplichte zorg, waaronder ‘toedienen van medicatie’ en ‘opnemen in een accommodatie’. 

Bij brief van 15 maart 2024 heeft de toenmalige zorgverantwoordelijke, verbonden aan B., locatie G. in H., aan klaagster bericht dat zij per die datum de volgende vormen van verplichte zorg aan klaagster gaat verlenen: “het toedienen van medicatie”, “het beperken van de bewegingsvrijheid” en “het opnemen in een accommodatie”. De toenmalige zorgverantwoordelijke heeft in de brief vermeld dat klaagster ten aanzien van deze beslissing wilsbekwaam wordt geacht. 

De klacht 

De klacht ziet op de verplichte toediening van medicatie, en op het verzoek van de zorgaanbieder tot instelling van mentorschap en/of bewindvoering. 

Het standpunt van klaagster 

Namens en door klaagster is ter onderbouwing van haar klacht, samengevat, het volgende aangevoerd.

Klaagster heeft zich beklaagd over de toediening van een te hoge dosis depotmedicatie (risperidon) op 28 mei 2024. In plaats van de voorgeschreven 25 mg, ontving zij 100 mg. Hierdoor kreeg klaagster klachten zoals nachtelijke incontinentie. Daarnaast klaagt zij over de behandeling met paliperidon, omdat zij van mening is dat zij geen medicatie nodig heeft en dat zij bijwerkingen ervaart van de medicatie, waaronder nachtelijke incontinentie. Tevens vindt klaagster dat zij geen mentor of bewindvoering nodig heeft. Ter zitting geeft klaagster aan dat zij terug wenst te gaan naar de accommodatie in H..

Het standpunt van verweerder

De zorgverantwoordelijke voert namens verweerder gemotiveerd verweer. De zorgverantwoordelijke geeft aan dat klaagster sinds 1979 bekend is met recidiverende decompensaties van een schizoaffectieve stoornis, waarvoor zij meerdere malen is opgenomen. Tijdens de huidige opname is klaagster gestart met antipsychotica, gezien het eerdere gunstige effect van medicatie op haar toestandsbeeld. Er is gekozen voor depotmedicatie omdat klaagster orale medicatie slecht inneemt. Bij orale inname dreigt decompensatie. Aanvankelijk stemde klaagster in met orale medicatie, paliperidon, maar door later verzet hiertegen werd overgestapt op risperidon drank. Hierna verbeterde het toestandsbeeld van klaagster. Nadat klaagster deels hersteld was, werd er overgegaan op depotmedicatie, die zij één keer per twee weken toegediend krijgt.

Verweerder erkent dat er op 28 mei 2024 per vergissing een dubbele dosis van de voorgeschreven depotmedicatie is toegediend. In een gesprek hierover is klaagster geïnformeerd dat zij extra gecontroleerd zal worden op bijwerkingen. Mocht er toch schade ontstaan, dan heeft klaagster recht op een schadevergoeding.

Daarnaast geeft de zorgverantwoordelijke aan dat klaagster al jaren een budgetbeheerder heeft, wat op zich goed verloopt. Echter, in overleg met ambulante behandelaars is besloten om mentorschap en bewindvoering aan te vragen om klaagster beter te ondersteunen.

Hoewel het verzoek van klaagster tot verwijzing naar de accommodatie te H. pas ter zitting naar voren is gekomen, wil de zorgverantwoordelijke kijken of dat mogelijk is.

Overwegingen en oordeel

Ontvankelijkheid 

Op grond van artikel 10:3 lid 1 Wvggz kan klaagster een schriftelijke en gemotiveerde klacht indienen bij de klachtencommissie. 

De ingediende klacht van klaagster heeft betrekking op een medicatiefout, in het kader van het verplicht toedienen van medicatie, en de aanvraag van mentorschap en/of bewindvoering. De Commissie dient te beoordelen of klaagster in haar klacht op deze onderdelen kan worden ontvangen.  

Artikel 10:3 lid 1 sub a t/m x Wvggz geeft een limitatieve opsomming van de gronden waarop een klacht moet rusten. De Commissie constateert dat de klacht die ziet op de verplichte toediening van medicatie wel en de aanvraag van mentorschap en/of bewindvoering niet valt binnen de limitatieve opsomming. Dit betekent dat de Commissie niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het tweede klachtonderdeel en dat klaagster met betrekking daartoe niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Voor zover het ter zitting geformuleerde verzoek om overplaatsing naar H. als klacht moet worden gezien, oordeelt de Commissie dat dit verzoek te laat is ingediend, los van dat de zorgverantwoordelijke hieraan wil meewerken. Dit klachtonderdeel is tevens niet-ontvankelijk.

Inhoudelijke beoordeling 

Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – kort samengevat – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling vindt plaats krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. Dat volgt uit artikel 8:9 Wggz.

In bovenstaand juridisch kader heeft de Commissie eerst aan de zorgverantwoordelijke de vraag gesteld waaruit het te duchten ernstig nadeel bestaat. In de beslissing van 15 april 2024 was immers geoordeeld dat klaagster wilsbekwaam is. Wilsbekwaam verzet moet volgens artikel 2:1 lid 6 Wvggz worden gerespecteerd, voor zover de psychische stoornis alleen voor betrokkene zelf een aanmerkelijke kans op schade veroorzaakt. De zorgverantwoordelijke heeft aangegeven dat de wilsbekwaamheid van klaagster kan fluctueren en per dag kan verschillen. Thans is klaagster niet in staat tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake en moet daarom wilsonbekwaam worden geacht. De Commissie heeft geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de zorgverantwoordelijke inzake het beoordelen van de wilsbekwaamheid van klaagster en acht voldoende gemotiveerd dat klaagster op dit moment wilsonbekwaam is. Aangezien er geen sprake was van wilsbekwaam verzet met betrekking tot de toediening van medicatie, mocht de zorgverantwoordelijke in principe voorbijgaan aan de wensen en voorkeuren van klaagster. De Commissie heeft hierbij mede in overweging genomen dat de wilsbekwaamheid van klaagster ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing werd beoordeeld tijdens haar verblijf op locatie G. in H., en dat de verantwoordelijkheid voor het verlenen van verplichte zorg toen aan een andere zorgverantwoordelijke was toegewezen. 

De Commissie stelt verder vast dat bij klaagster sprake is van een psychische stoornis, te weten een psychotische stoornis met wanen en desorganisatie in het denken in het kader van een schizoaffectieve stoornis. Hoewel klaagster de stoornis ontkent, is deze stoornis in rechte vastgesteld op basis van onder meer een medische verklaring. Zie recentelijk nog de beschikking van de rechtbank F. van 15 maart 2024 over het verlenen van een zorgmachtiging. 

Voorts stelt de Commissie vast dat het gedrag van klaagster als gevolg van haar psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel, onder meer gelegen in ernstige psychische schade en zelfverwaarlozing. Om het ernstig nadeel af te wenden heeft klaagster zorg nodig. 

Op grond van de stukken en hetgeen partijen ter zitting over en weer hebben verklaard, concludeert de Commissie voorts dat een behandeling met medicatie voor situaties waarin klaagster momenteel verkeert de meest aangewezen behandeling is. Gebaseerd op de afgelopen jaren heeft de Commissie er voldoende vertrouwen in dat met medicatie het ernstig nadeel kan worden weggenomen. Niet is gebleken dat er minder bezwarende alternatieven zijn voor de behandeling die klaagster krijgt. Weliswaar ervaart klaagster bijwerkingen van de medicatie, maar deze bijwerkingen wegen naar het oordeel van de Commissie niet op tegen de voordelen ervan. Bovendien kan de Commissie, op basis van de stukken en de daarop gegeven mondelinge toelichting, niet met zekerheid vaststellen dat de nachtelijke incontinentie een direct gevolg is van de medicatiefout. Incontinentie komt bij verschillende vormen van antipsychotica voor, maar hoeven daarmee niet rechtstreeks samen te hangen. Daarbij geeft verweerder aan dat de door klaagster genoemde incontinentie volgens dossiervoering al aanwezig was voor de start van huidige medicatie.  

Nu tevens gebleken is dat klaagster overeenkomstig artikel 8:9 Wvggz schriftelijk en gemotiveerd in kennis is gesteld van de beslissing tot het toedienen van medicatie, én de zorgmachtiging hierin voorziet, zal de Commissie de klacht tegen de toediening van medicatie ongegrond verklaren. 

De beslissing

De Commissie:

  • verklaart klaagster in haar klacht die betrekking heeft op de aanvraag tot het instellen van mentorschap/bewindvoering niet-ontvankelijk
  • verklaart de klacht tegen de toediening van medicatie ongegrond

De schriftelijke beslissing is op 3 juli 2024 aan betrokkenen verzonden. 

Deze beslissing is gegeven door de heer X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door de heer X., ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank. 

Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.