Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van A., gedateerd op 22 mei 2024 bij de
Klachtencommissie binnengekomen op 23 mei 2024, nummer 2405-68
Datum: 3 juni 2024
Samenvatting
De klacht houdt in dat klager zich niet kan vinden in de beslissing tot toediening van depotmedicatie en beperking van de bewegingsvrijheid. De Commissie komt tot het oordeel dat de beslissing voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat de klacht ongegrond is. Het verzoek van klager tot vergoeding van zijn schade wordt daarom afgewezen.
Inleiding
De Klachtencommissie is op 3 juni 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. tegen B., locatie C. (hierna: de zorgaanbieder tevens verweerder).
De klacht gaat over het nakomen van een verplichting of over een beslissing op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Aanwezig
Klager: de heer A. (hierna: klager);
bijgestaan door: de heer D., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).
Zorgaanbieder: E., onderdeel van F., vertegenwoordigd
door de heer G., behandelend psychiater tevens zorgverantwoordelijke (hierna: de zorgverantwoordelijke); en
mevrouw H., AIOS psychiatrie (hierna: de arts).
Stukken
De Klachtencommissie (hierna: de Commissie) had bij de behandeling van de klacht de beschikking over de volgende stukken:
- het klaagschrift, ingekomen op 15 mei 2024;
- het verweerschrift van de zorgaanbieder, ingekomen op 29 mei 2024;
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klager
De feiten en omstandigheden
Aan het dossier ontleent de Commissie het volgende.
Bij beschikking van 29 maart 2024 heeft de rechtbank J. ten aanzien van klager een zorgmachtiging tot en met 29 september 2024 verleend, waarin onder andere de volgende vormen van verplichte zorg zijn opgenomen:
- toedienen van medicatie voor de duur van zes maanden; en
- beperken van de bewegingsvrijheid voor de duur van zes maanden.
Klager is op 25 april 2024 opgenomen en verblijft sindsdien in een accommodatie van de zorgaanbieder.
Op 26 april 2024 heeft de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg genomen als in artikel 8:9 Wvggz en de volgende vormen van verplichte zorg toegepast:
- toediening medicatie;
- beperken van de bewegingsvrijheid; en
- opnemen in een accommodatie.
De klacht
De klacht houdt in dat klager zich niet kan vinden in de beslissing van 26 april 2024 tot:
- het toedienen van depotmedicatie;
- het beperken van de bewegingsvrijheid.
Schorsingsverzoek
Klager heeft de Commissie verzocht de bestreden beslissing van 26 april 2024 te schorsen. Naar het oordeel van de Commissie heeft de zorgaanbieder voldoende aannemelijk gemaakt dat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet geschorst kan worden ter voorkoming van ernstig nadeel. De Commissie heeft dan ook geen aanleiding gezien het schorsingsverzoek in te willigen en heeft daarop in een afzonderlijke beslissing van 24 mei 2024 het schorsingsverzoek afgewezen.
Schadevergoeding
Klager wenst een schadevergoeding te ontvangen voor de beslissing waarmee hij het niet eens is. Bij gegrondverklaring van de klacht zal hij dit verzoek om schadevergoeding met een nieuw document onderbouwen.
Het standpunt van klager
Namens en door klager is ter onderbouwing van zijn klacht, samengevat, aangevoerd dat hij niet psychotisch is en geen medicatie nodig heeft. De huidige behandeling met depotmedicatie heeft alleen maar een averechtse werking in die zin dat hij door de medicatie in een psychotische toestand is geraakt. Bovendien ondervindt hij hinder van de bijwerkingen, zoals gevoelens van agitatie, het niet voelen van blijdschap en lusteloosheid. Klager zegt meer baat te hebben bij Fenibut, een door Rusland ontwikkeld medicijn. Dan heeft klager nergens meer last van en krijgt hij weer de energie om zijn huis te ontruimen. Verder is klager het er niet mee eens dat zijn vrijheden zijn ingenomen. Klager heeft de vrijheden nodig om zijn huis te ontruimen en een huis te zoeken. Klager wil daarom zijn vrijheden weer terug.
Het standpunt van verweerder
De zorgverantwoordelijke en de arts hebben namens de zorgaanbieder verweer gevoerd tegen de klachten. Daartoe is, samengevat, aangegeven dat klager, sinds 1996 bekend in de psychiatrie, een geschiedenis heeft van schizofrenie en drugsgebruik. Hij had meerdere GHB-intoxicaties sinds 2018, wat tot overlast en ziekenhuisopnames leidde. Vanwege mogelijke uithuiszetting was hij van 2018 tot 2023 onder zorg bij K. en L., eerst verplicht, later vrijwillig. Ondanks regelmatige afspraken en medicatiegebruik, bleef dagbesteding uit en ontbrak een hulpvraag voor middelengebruik. De zorg is uiteindelijk overgedragen aan de huisarts. In februari 2024 kwam klager opnieuw in beeld na overlastmeldingen toen klager op eigen houtje gestopt was met het innemen van medicatie. Op 16 februari 2024 werd klager bij de crisisdienst gebracht na een incident met zijn buurman. Hij vertoonde een manisch-psychotisch beeld en sprak over telepathische verbindingen met miljarden mensen. Hij gebruikte slaapmedicatie van de zwarte markt en was agressief tegenover onderzoekers en politiemensen. Pogingen om hem vrijwillig te laten meewerken faalden, waarna hij op 25 april 2024 met een zorgmachtiging verplicht werd opgenomen bij de zorgaanbieder. Tijdens de opname werd een manisch-psychotisch beeld gezien waarvoor klager behandeling weigerde. Verplichte medicatie is noodzakelijk vanwege de ernst van zijn stoornis, waarbij een depot de enige haalbare optie is. Wat betreft de beperking van de bewegingsvrijheid, zijn pogingen om deze uit te breiden mislukt. Zelfstandig huisbezoek leidde tot ernstig vermoeden van drugs- en alcoholgebruik. Bij een begeleid bezoek werden contrabande (mes en 3MMC) gevonden. Daarom zijn er geen alternatieven voor het beperken van zijn bewegingsvrijheid tijdens de opname.
Overwegingen en oordeel
Wettelijk kader:
In artikel 8:9 Wvggz is bepaald dat de zorgverantwoordelijke ter uitvoering van een hier aan de orde zijnde zorgmachtiging kan beslissen tot het verlenen van verschillende vormen van verplichte zorg.
In artikel 3:3 Wvggz en artikel 3:4 Wvggz is bepaald dat verplichte zorg alleen verleend worden indien het gedrag van betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel en:
- er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn;
- er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn.
- Het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is; en
- redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
Toepassen van verplichte zorg
De Commissie stelt vast, mede gelet op de (onherroepelijke) beschikking van 29 maart 2024, dat bij klager sprake is van een psychische stoornis in de zin van de Wvggz. Dat klager lijdt aan een psychische stoornis volgt eveneens uit de medische verklaring, het zorgplan en de daarop gegeven toelichting. Daarbij neemt de Commissie in aanmerking dat klager geen ziektebesef heeft en daarin volhardt, ondanks de bevindingen van meerdere psychiaters. Om deze redenen gaat de Commissie voorbij aan de stelling van klager dat hij niet psychotisch is.
Mede op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Commissie verder vast dat het gedrag van klager als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel als bedoeld in artikel 1:1 lid 2 Wvggz. Uit de rapportages blijkt bijvoorbeeld dat klager recentelijk een verpleegkundige heeft aangevallen, omdat hij ervan overtuigd was dat zij hem wilde verdrinken. Daarnaast worden er in de rapportages ook andere dreigende situaties gemeld.
Ter afwending en/of voorkoming van ernstig nadeel, en ter stabilisatie van de geestelijke gezondheid van klager, heeft klager verplichte zorg nodig.
Het toedienen van depotmedicatie
De klacht ziet onder meer op de vraag of de behandeling met depotmedicatie, tegen de wil van klager, voldoet aan de eisen van artikel 3:3 Wvggz en 3:4 Wvggz. De Commissie beantwoordt die vraag bevestigend. Op basis van hetgeen klager en de zorgaanbieder hebben aangevoerd, concludeert de Commissie dat een behandeling met antipsychotische medicatie in dit geval is aangewezen om het nadeel af te wenden, en dat het gebruik van Fenibut geen volwaardig alternatief is voor antipsychotica. De Commissie ziet in hetgeen klager over de werking naar voren heeft gebracht geen reden om de effectiviteit van de voorgeschreven medicatie in twijfel te trekken. Gebleken is namelijk dat klager sinds de behandeling meer in samenwerking is en er zich bovendien minder agressie-incidenten hebben voorgedaan. Hoewel klager stelt juist psychotisch te worden van de medicatie, is naar het oordeel van de Commissie door de zorgaanbieder voldoende aannemelijk gemaakt dat de (vastgestelde) stoornis van klager zonder medicatie niet in remissie zal gaan en dat het bestaan van de stoornis niet het gevolg is van de behandeling. Aan het voorgaande doen niet af de tegenwerpingen betreffende de gestelde bijwerkingen als lusteloosheid en verminderde blijdschap.
Dit leidt ertoe dat de zorgaanbieder op goede gronden kon besluiten tot verplichte behandeling met medicatie, en de conclusie dat die beslissing voldoet aan de in artikel 3:3 Wvggz en 3:4 Wvggz genoemde algemene beginselen. De hiertegen gerichte klacht van klager is derhalve ongegrond.
Het beperken van de bewegingsvrijheid
De Commissie begrijpt dat klager vindt dat hij ten onrechte wordt beperkt in zijn recht op bewegingsvrijheid.
De vraag is of de beperking van de bewegingsvrijheden noodzakelijk is.
Naar het oordeel van de Commissie is namens de zorgaanbieder voldoende aannemelijk gemaakt dat de beperking van de bewegingsvrijheid tot een verblijf binnen de accommodatie noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel dan wel ter voorkoming daarvan. Gelet op de omstandigheid dat klager nog niet volledig is ingesteld op de medicatie, maakt dat het toestandsbeeld nog onvoldoende is gestabiliseerd en het daarmee gepaard gaande ernstig nadeel nog onvoldoende is geweken. Daarnaast houdt de Commissie rekening met het feit dat eerdere pogingen om de vrijheden uit te breiden niet hebben geleid tot de intrekking van de maatregel. Zo is klager, toen hij verder gevorderd was in zijn behandeling, naar huis gegaan, waarna hij door de maatschappelijk werker drinkend aan een fles bier werd aangetroffen. Bij een tweede gelegenheid keerde klager terug met MMC en een schilmesje. De Commissie is niet overtuigd door de stelling van klager dat een en ander berust op een misverstand. De Commissie ziet aldus voldoende redenen om de klacht tegen de beperking ongegrond te verklaren.
Schadevergoeding
Omdat de door klager ingediende klacht ongegrond wordt verklaard, is er voor toewijzing van het verzoek tot schadevergoeding geen aanleiding.
De Commissie wijst dit verzoek dan ook af.
De beslissing
De Commissie:
- verklaart de klacht tegen het toedienen van medicatie ongegrond;
- verklaart de klacht tegen het beperken van de bewegingsvrijheid ongegrond;
- wijst het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding af.
De beslissing is op 4 juni 2024 mondeling medegedeeld aan partijen.
De schriftelijke beslissing is op 20 juni 2024 aan betrokkenen verzonden.
Deze beslissing is gegeven door mevrouw X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door de heer X., ambtelijk-secretaris.