Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 24 mei 2024, bij de
Klachtencommissie binnengekomen op 27 mei 2024, nummer 2405-73
Datum: 10 juni 2024
Inleiding
De Klachtencommissie is op 10 juni 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. tegen B. (zorgaanbieder, hierna ook: verweerder).
Aanwezig
Klager: de heer A.;
Bijgestaan door: de heer C., patiëntenvertrouwenspersoon; en
de vader en moeder van de heer A. (hierna klager).
Zorgaanbieder: D., onderdeel van B;
vertegenwoordigd door de heer E., psychiater en mevrouw F., arts.
Tevens was G., begeleider, aanwezig.
Stukken
De Klachtencommissie, hierna te noemen de Commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
- de klacht, ontvangen op 27 mei 2024;
- de reactie van verweerder, ontvangen op 5 juni 2024; en
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klager/klaagster.
Samenvatting
De klacht houdt in dat klager zich niet kan vinden in het besluit van verweerder van 22 mei 2024 tot toediening van medicatie per depot. Klager wil geen medicatie.
De Commissie komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is. Hierna legt de Commissie uit op basis van welke overwegingen zij tot deze beslissing is gekomen.
De feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken staat voor de Commissie het volgende vast.
Uit de overhandigde stukken blijkt dat klager zou lijden aan een psychische stoornis, in de vorm van een psychose. De rechter heeft bij de behandeling van het verzoek tot (voortzetting van) de crisismaatregel en de zorgmachtiging vastgesteld dat deze stoornis leidt tot ernstig nadeel. Bij beschikking van 13 mei 2024 heeft de Rechtbank H. (hierna: de rechtbank) het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel toegewezen voor de periode van drie weken. De crisismaatregel voorzag onder andere in het verplicht kunnen toedienen van medicatie aan klager. Bij beschikking van 10 juni 2024 heeft de rechtbank vervolgens besloten voor klager een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van zes maanden. De zorgmachtiging voorziet onder andere ook in het verplicht kunnen toedienen van medicatie aan klager. Ten aanzien van de noodzaak van verplichte zorg in het kader van de zorgmachtiging heeft de rechtbank overwogen dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn.
Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wet verplichte GGZ (hierna: Wvggz) is klager op 22 mei 2024 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg. In de schriftelijke kennisgeving is het toedienen van medicatie aangekruist als de aan hem te verlenen vorm van verplichte zorg. De beslissing van 22 mei 2024 vermeldt dat het verplicht toedienen van medicatie noodzakelijk is om de psychotische ontregeling te behandelen.
De behandelaar komt in deze beslissing verder tot het oordeel dat klager wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die hij nodig heeft..
De klacht
De klacht, zoals door klager beschreven in zijn klaagschrift, houdt in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot:
– verplichte toediening van (depot)medicatie.
Schorsingsverzoek
Klager heeft de Commissie verzocht de bestreden beslissing van de zorgaanbieder te schorsen.
De zorgaanbieder heeft de Commissie in eerste instantie op 29 mei 2024 geïnformeerd dat de bestreden vorm van verplichte zorg nog niet zou worden toegepast in afwachting van een beslissing van de Commissie. Vervolgens heeft de zorgaanbieder echter wegens een gewijzigd toestandsbeeld van klager gevraagd om opheffing van de schorsing. Naar het oordeel van de Commissie heeft de zorgaanbieder in dat kader op 3 juni 2024 voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van de beslissing tot toediening van de medicatie niet meer kon worden geschorst ter voorkoming van ernstig nadeel. De Commissie heeft geen aanleiding gezien het schorsingsverzoek nog langer in te willigen en heeft besloten de schorsing op te heffen. Klager is hierover op 4 juni 2024 geïnformeerd.
Het standpunt van klager
Klager is het niet eens met toediening van antipsychotica.
Ter zitting licht klager allereerst toe dat er volgens hem veel foutieve informatie in het verweerschrift staat. Zo is hij (leeftijd x), en niet (leeftijd y). Daarnaast heeft hij niet gevochten met zijn vader, hij heeft hem alleen zacht willen wegduwen. Het is verder niet juist dat klager op enig moment zijn eigen haar in de brand heeft gestoken, dit was een ongelukje toen hij een sigaret opstak. Verder herkent klager zich niet in gedragingen zoals die zijn beschreven toen hij in de EBK verbleef.
Klager geeft verder aan dat hij voorafgaand aan de plaatsing in de EBK veel druk in zijn hoofd ervoer. Hij werd namelijk steeds lastiggevallen door de medewerkers op de afdeling en dat kon hij op dat moment niet hebben, ook al begrijpt hij achteraf dat zij goede bedoelingen hadden. Het gaat nu gelukkig veel beter met hem. Volgens klager komt dit echter niet door de medicatie, maar door de rust en regelmaat die hij nu op de afdeling heeft. Klager is er dan ook van overtuigd dat hij geen medicatie nodig heeft. Daarenboven heeft hij veel last van bijwerkingen van de medicatie. Zo voelt hij zich verward door de medicatie, een beetje suf en sloom, en is hij afwezig. Daarnaast is hij stijf. Mocht klager de medicatie toch moeten nemen, dan wil hij graag een alternatief.
Desgevraagd bevestigen de ouders van klager dat zij zien dat klager rustiger is nu hij medicatie gebruikt. Zij vinden het echter naar voor klager dat hij zo veel bijwerkingen ervaart en zij pleiten ook voor een alternatief.
De pvp merkt tot slot namens klager op dat hij van klager heeft gehoord dat hij ervan overtuigd is dat hij geen antipsychotische medicatie nodig heeft. Hij kan met creatieve en sportieve bezigheden, ook, en zelfs beter tot rust komen
Het standpunt van verweerder
De behandelaren geven allereerst aan dat zij het vervelend vinden dat er fouten in het verweerschrift staan, zoals de leeftijd. Voor wat betreft de gebeurtenissen uit het verleden hebben de behandelaren zich echter gebaseerd op de aanwezige schriftelijke informatie en zij hebben dit niet bij klager kunnen verifiëren. Verder blijkt dat de gebeurtenissen op de afdeling kennelijk anders zijn ervaren door klager dan door de medewerkers van de afdeling. Voorafgaand aan de plaatsing in de EBK was er volgens hen wel degelijk sprake van onrustig en agressief gedrag van klager. Vervolgens was ook zijn gedrag in de EBK psychotisch en het bleek niet mogelijk om met klager te communiceren of om afspraken met hem te maken. Mogelijk dat klager zich een aantal zaken niet meer kan herinneren, hetgeen vaker voorkomt. In dit kader is volledigheidshalve nog opgemerkt dat het verweerschrift niet in het medisch dossier van klager wordt opgenomen.
Blijkens het verweerschrift is klager op 9 mei 2024 op grond van een crisismaatregel opgenomen in D. bij een manisch-psychotisch toestandsbeeld. Klager heeft toen olanzapine voorgeschreven gekregen die hij enkele dagen heeft ingenomen. Hierna weigerde hij dit en gaf klager aan dat hij niet ziek is en geen medicatie nodig te hebben, waarna hem op 22 mei 2024 verplichte zorg in de vorm van (depot)medicatie is aangezegd. Klager diende vervolgens een klacht in waarna in eerste instantie is besloten de de medicatie nog niet toe te dienen in afwachting van de beslissing van de Commissie. Echter, nadat het onverhoopt op 2 juni 2024 slechter ging met klager, heeft hij op 3 juni 2024 amisulpride voorgeschreven gekregen en ingenomen. Na een beoordeling op 4 juni 2024 werd gezien dat de lijdensdruk zeer hoog was en is besloten om Cisordinol acutard toe te dienen, onder andere om klager sneller rust te laten ervaren. Hierna klaarde het toestandsbeeld op waarna klager na enige tijd weer kon worden overgebracht naar de afdeling
De behandelaars hebben hier volledigheidshalve en concluderend ter zitting aan toegevoegd dat zij van mening zijn dat de verplichte toediening van medicatie in depotvorm noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel. Zij hopen dat de bijwerkingen na enige tijd zullen afnemen, anders zullen zij in gesprek gaan met klager om alternatieven te bespreken.
Overwegingen en oordeel
Juridisch kader
Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of een zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg (zorg waarmee klager niet instemt) worden verleend voor zover aannemelijk is dat – kort samengevat – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Verder moet vaststaan dat er geen minder belastend alternatief beschikbaar is. Deze behandeling dient blijkens het gestelde artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke.
Overwegingen van de Commissie
De Commissie moet er op basis van de overgelegde stukken, waaronder ook de beschikkingen van de rechtbank, van uitgaan dat klager lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een psychose. Ook heeft de behandelaar naar het oordeel van de Commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat klager ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing niet in staat kon worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de in die beslissing opgenomen vorm van verplichte zorg en dat aldus zijn geestelijke vermogens op dat moment onvoldoende waren in relatie tot het nemen van een beslissing tot zorg.
De behandelaren hebben goed kunnen motiveren dat uitvoering van verplichte zorg noodzakelijk is ter afwending van een crisis en het risico op ernstig nadeel voor klager zelf en anderen. De Commissie is verder van oordeel dat de behandelaren in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder toediening van depotmedicatie kan worden afgewend en dat deze vorm van verplichte zorg evenredig en effectief is. De Commissie is het met de behandelaar eens dat een andere, voor klager minder ingrijpende behandeling het ernstig nadeel niet kon en kan wegnemen. Hierbij merkt de Commissie op dat klager de Commissie goed heeft weten uit te leggen dat hij last heeft van nare bijwerkingen van de depotmedicatie. Hoewel de Commissie dit betreurt, heeft de behandelaar echter voldoende aannemelijk gemaakt dat in dit geval het voordeel van het goede effect van depotmedicatie zwaarder moet wegen dan het door klager genoemde en ervaren nadeel. Dit heeft immers goede resultaten opgeleverd, zo is gebleken dat hij minder verward gedrag vertoont en hij zich beter aan de gemaakte afspraken houdt. Verweerder heeft ook aangegeven dat hij steeds bereid is om met klager te overleggen over mogelijke andere medicatie. Klager heeft de Commissie er in dit kader niet van weten te overtuigen dat hij bereid zou zijn om de volgens de behandelaar noodzakelijke medicatie op vrijwillige basis in te nemen.
Tot slot heeft de Commissie kunnen vaststellen dat er een geldige zorgmachtiging aanwezig is die voorziet in de door de zorgverantwoordelijke toe te passen vorm van verplichte zorg en dat klager, conform het gestelde in art. 8:9 Wvggz, op deugdelijke wijze schriftelijk gemotiveerd geïnformeerd is over de gedwongen behandeling met medicatie.
Het geheel overziend is de Commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Beslissing
De Commissie:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is op 11 juni telefonisch aan betrokkenen meegedeeld.
De schriftelijke beslissing is op 20 juni 2024 aan betrokkenen verzonden.
De geanonimiseerde beslissing zal worden gepubliceerd op wvggzklachten.nl
Deze beslissing is gegeven door de heer X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door mevrouw X., ambtelijk-secretaris.
Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank.
Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.