Ongegronde klacht over over medicatie


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken            

Betreft:           BESLISSING

Inzake:            de klacht van de heer A., gedateerd 24 december 2024, bij de 

Klachtencommissie binnengekomen op 30 december 2024, met nummer  2412-203

Datum:            20 januari 2025

1. Inleiding

1.1  De Klachtencommissie (hierna: de Commissie) is op 20 januari 2025 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. (hierna: klager) tegen B. (zorgaanbieder, hierna ook: verweerder). 

De klacht gaat over het nakomen van een beslissing van verweerder op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Aanwezig

Klager: de heer A.

Zorgaanbieder: Kliniek C., onderdeel van B., 

vertegenwoordigd door mevrouw D., psychiater.

Stukken

1.2  De Commissie heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. de klacht, binnengekomen op 30 december 2024;
  2. de reactie van verweerder, binnengekomen op 14 januari 2024; en
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klager.

2. Samenvatting

Klager kan zich niet vinden in het besluit van verweerder tot het verplicht toedienen van depotmedicatie. De zorgaanbieder heeft de noodzaak van depotmedicatie gemotiveerd benadrukt. De Commissie oordeelt dat de klacht ongegrond is.

3. De feiten

Aan de stukken ontleent de Commissie het volgende.

3.1 Klager is blijkens het zorgplan bekend met schizofrenie, chronische angst en somberheidsklachten. Tevens is bij klager sprake van alcoholafhankelijkheid. Klager verbleef van 19 november 2024 tot 13 januari 2025 in de accommodatie van de zorgaanbieder. Inmiddels is klager met ontslag uit de kliniek.

3.2  De Rechtbank E. (hierna: de rechtbank) heeft op 23 december 2024 beslist voor klager een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van zes maanden. De zorgmachtiging bevat onder andere de mogelijkheid tot het verplicht kunnen toedienen van medicatie aan klager.

3.3 Klager is door de zorgaanbieder op 24 december 2024 in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg. Daarvoor heeft de zorgaanbieder een artikel 8:9 lid 2 Wvggz-brief aan klager verstrekt. In deze brief is onder andere het toedienen van medicatie aangekruist als de aan klager te verlenen vorm van verplichte zorg. 

Deze beslissing van 24 december 2024 vermeldt dat het verlenen van verplichte zorg noodzakelijk is. Ter motivering staat vermeld: “Inname van medicatie heeft als doel vermindering van symptomen te bewerkstelligen, het functioneren te herstellen en de veiligheid van uzelf en anderen te waarborgen. Er is een uitgebreide dossierstudie gedaan en afwegingen tav dwangbehandeling gemaakt waarbij de doelmatigheid en proportionaliteit van een depot is overwogen, bij u met uw voorgeschiedenis is dit passend.”

De door de behandelaar opgestelde beslissing vermeldt verder dat klager wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die klager nodig heeft. Ter onderbouwing van dit standpunt meldt de behandelaar dat klager (letterlijk overgenomen): “U wordt bij uw huidige toestandsbeeld niet in staat geacht om adequate afwegingen te kunnen maken over behandeling van uw psychiatrische aandoening, gezien er sprake is van forse oordeels-en kritiekstoornissen.”

4. De klacht en de reactie van verweerder

4.1  Klager klaagt over de volgende beslissing van de zorgaanbieder:

  • het verplicht toedienen van (antipsychotische) depotmedicatie.

Schorsingsverzoek 

4.2  Klager heeft de Commissie voor de daadwerkelijke behandeling van de klacht verzocht de bestreden beslissing van de zorgaanbieder te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter van de Commissie heeft de zorgaanbieder in zijn verweer voldoende aannemelijk gemaakt dat de beslissing tot toediening van de depotmedicatie niet geschorst kan worden ter voorkoming van ernstig nadeel. De voorzitter van de Commissie heeft dan ook geen aanleiding gezien het schorsingsverzoek in te willigen en heeft daarop, in een aparte beslissing, gedateerd 2 januari 2025, het schorsingsverzoek afgewezen.

Schadevergoedingsverzoek

4.3  Ter zitting heeft klager zijn verzoek tot schadevergoeding ingetrokken. De Commissie zal bij de verdere beoordeling van de klacht niet meer ingaan op dit eerder gedane verzoek van klager. 

4.4  De zorgaanbieder heeft de klacht gemotiveerd weersproken en gesteld dat de verleende vormen van verplichte zorg voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. 

4.5  De Commissie gaat – voor zover van belang –  hierna verder in op de standpunten van beide partijen.

5. De overwegingen van de Commissie

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

5.1  Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet van een patiënt tegen zorg, op grond van een crisismaatregel, een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of een zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend. Dat kan alleen voor zover aannemelijk is dat – kort samengevat – het gedrag van de patiënt als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient voorts doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn om dat doel te realiseren. Deze behandeling dient plaats te vinden op grond van een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke hiertoe. 

De Commissie heeft allereerst vastgesteld dat er een geldige zorgmachtiging is die voorziet in de door de zorgverantwoordelijke toe te passen vorm van verplichte zorg, en dat klager, conform het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, op deugdelijke wijze schriftelijk gemotiveerd is geïnformeerd over de vormen van gedwongen behandeling.

Uit de overgelegde stukken is voor de Commissie vast komen te staan dat klager lijdt aan een psychische stoornis. De Commissie heeft geen reden te twijfelen aan deze op een medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose. Ook de rechtbank is bij het afgeven van de zorgmachtiging van deze diagnose uitgegaan. De Commissie gaat daarom bij de verdere beoordeling uit van de vastgestelde psychische stoornis.

Bovenstaand in acht nemend overweegt de Commissie als volgt.

5.2 Klager geeft aan het niet eens te zijn met de beslissing van de zorgaanbieder om over te gaan tot  (toediening van) antipsychotische depotmedicatie. Klager geeft aan last te hebben van langdurige bijwerkingen van het depot. Zo heeft klager last van verminderde associaties en is hij minder helder van geest. Klager voelt zich gedrogeerd door de depotmedicatie. Derhalve verzette hij zich tegen het gebruik van depotmedicatie. Hij verklaarde wel bereid te zijn de orale medicatie consequent in te zullen blijven nemen. Volgens klager bestaat er daarom geen noodzaak om over te gaan tot (toediening van)  depotmedicatie. 

5.3 De behandelaar heeft ter zitting gesteld dat de stabiliteit die depotmedicatie biedt, essentieel is om terugval te voorkomen. Dit vanwege het feit dat er in de maanden voorafgaand aan de opname meerdere incidenten hebben plaatsgevonden. Zo is klager zeer dreigend naar derden, is er een risico op het afroepen van agressie over zichzelf en anderen en kreeg klager een winkelverbod. Sinds de start van de antipsychotische medicatie (olanzapine) ziet de behandelaar een verbeterd toestandsbeeld bij klager. Dit is reden geweest dat klager kon worden ontslagen uit de kliniek. Desalniettemin heeft klager aangegeven de antipsychotica niet langdurig in te willen nemen en ontbreekt bij hem ziekte-inzicht. Volgens de behandelaar is het risico groot dat bij het niet verplicht kunnen toedienen van depotmedicatie een heropname noodzakelijk is. Klager zal de orale medicatie niet consequent gebruiken. Volgens de behandelaar is het daarmee noodzakelijk dat klager de antipsychotica in depotvorm toegediend krijgt.

5.4 De Commissie is met de behandelaar van oordeel dat bij afwezigheid van depotmedicatie een groot risico bestaat op maatschappelijke teloorgang, op ernstige lichamelijke schade, ernstige verwaarlozing en op de situatie dat klager met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept. Dit risico kan niet worden afgewend door enkel orale medicatie. Daarmee staat voor de Commissie vast dat het gedrag van klager als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot acuut dreigend ernstig nadeel.

Klager heeft ter zitting aangegeven dat hij bereid is om de orale medicatie consequent te blijven slikken. Echter, het gegeven dat klager zich in de gestructureerde omgeving van de kliniek aan de behandelafspraken houdt, biedt geen garantie dat dit gedrag na ontslag wordt voortgezet. In het licht van deze overwegingen acht de Commissie het aannemelijk dat het risico op het niet opvolgen van medicatie-inname in een minder gestructureerde omgeving significant is en een daarmee gepaard risico op heropname bestaat. De Commissie oordeelt daarom dat het besluit om klager via depotmedicatie te behandelen noodzakelijk en proportioneel is.

5.6  Het geheel overziend is de Commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

6. De beslissing

De Commissie: 

  • verklaart de klacht ongegrond

Deze beslissing is op 21 januari 2025 per verkorte uitspraak aan betrokkenen meegedeeld. 

De schriftelijke beslissing is op 27 januari 2025 aan betrokkenen verzonden. 

De geanonimiseerde beslissing zal worden gepubliceerd op wvggzklachten.nl

Deze beslissing is gegeven door X., voorzitter, X., lid psychiater, en X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door X., ambtelijk-secretaris.

 

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank.