Ongegronde klacht over opname in een accommodatie en toediening van medicatie als vormen van verplichte zorg


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken 

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klachten van de heer A., gedateerd 25 juli 2024, door de Klachtencommissie ontvangen op 27 juli 2024, met nummer 2407-117

Datum: 12 augustus 2024

Inleiding

De Klachtencommissie (hierna: de Commissie) is op 12 augustus 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. tegen B., Kliniek C., onderdeel van D. (hierna: de zorgaanbieder, tevens verweerder). 

De klacht gaat over een beslissing op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Aanwezig

Klager: de heer A. (hierna: klager);

Bijgestaan door: de heer E., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).

Zorgaanbieder: B., Kliniek C., vertegenwoordigd door de heer F., arts, vergezeld 

door de heer G., co-assistent. 

Stukken

De Commissie heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift, ontvangen op 29 juli 2024;
  2. het verweerschrift van de zorgaanbieder, ontvangen op 7 augustus 2024;
  3. de gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klager; en 
  4. de aanvullende stukken van de zorgaanbieder, ontvangen op 13 augustus 2024. 

Samenvatting 

De klacht betreft de verplichte behandeling met medicatie en opneming in een accommodatie waarvoor volgens klager geen noodzaak bestaat en waarover hij niet of niet voldoende geïnformeerd is. De zorgaanbieder voert gemotiveerd verweer en stelt dat voldaan is aan de criteria voor en doelen van het verlenen van verplichte zorg. De Commissie verklaart de klachten ongegrond. De Commissie plaatst daarbij wel de kanttekening dat bij het nemen van de beslissing tot opneming door de zorgaanbieder ten onrechte niet de procedure van artikel 8:9 Wvggz is gevolgd. Nu klager daar echter niet concreet over heeft geklaagd, houdt de Commissie het bij deze constatering. Daar de klachten ongegrond zijn verklaard, is het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. 

De feiten en omstandigheden

Op grond van de stukken staat voor de Commissie het volgende vast.

Klager is blijkens het zorgplan van 3 april 2024 psychiatrisch bekend met schizofrenie, cannabisgebruik en mogelijk chronische somberheid. Klager is sinds februari 2024 in zorg bij het H. 

Bij beschikking van de rechtbank J. van 3 mei 2024 is tot en met 3 november 2024 op grond van een referteverklaring een zorgmachtiging verleend ten aanzien van klager, waarin onder andere de volgende vormen van verplichte zorg zijn opgenomen: 

  • toedienen van medicatie; en 
  • opnemen in een accommodatie. 

Aanleiding voor deze zorgmachtiging was dat de huidige behandelaars van het H. klager nog niet goed kenden en gezien de ernst van het eerdere delictgedrag, zich genoodzaakt zagen een zorgmachtiging opnieuw aan te vragen. 

Klager verblijft sinds 19 juni 2024 ter uitvoering van voornoemde zorgmachtiging bij de zorgaanbieder. 

Op 4 juli 2024 heeft de zorgverantwoordelijke besloten tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie en het verrichten van medische controles door middel van een artikel 8:9 Wvggz beslissing. 

De beslissing van 4 juli 2024 vermeldt dat klager wilsonbekwaam wordt geacht ten aanzien van het verlenen van verplichte zorg. 

De klacht 

Klager verzet zich tegen de volgende beslissing van de zorgaanbieder ter uitvoering van de zorgmachtiging:

  • toediening van medicatie; en 
  • opneming in een accommodatie. 

Schorsingsverzoek 

Klager heeft de Commissie verzocht de beslissing waarover hij klaagt te schorsen. Naar het oordeel van de Commissie heeft de zorgaanbieder voldoende aannemelijk gemaakt dat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet geschorst kan worden. De Commissie heeft bij afzonderlijke beslissing van 2 augustus 2024 het schorsingsverzoek daarom afgewezen.  

Schadevergoeding 

Klager wenst een schadevergoeding te ontvangen voor het besluit waarmee hij het niet eens is. Bij gegrondverklaring van de klacht zal hij dit verzoek om schadevergoeding met een nieuw document onderbouwen.

Het standpunt van klager

Klager verzet zich tegen de verplichte opname in een gesloten kliniek, omdat hij van mening is dat er geen gegronde reden voor deze maatregel bestaat en dat hij hierover niet is geïnformeerd. Door de opname kan klager zijn studie, die hij in september wilde hervatten, niet voortzetten, en heeft hij zijn werk in een afhaalrestaurant moeten beëindigen. Klager voelt zich onzeker over zijn toekomst en beschouwt dit jaar als verloren. Hij begrijpt niet waarom hij is opgenomen, aangezien hij geen bedreigingen heeft geuit en geen last heeft van wanen.

Daarnaast heeft klager bezwaar tegen de verplichte medicatie die hij ontvangt, waaronder amisulpride in tabletvorm en een depotmedicatie die ongeveer twee weken geleden is toegediend. Klager stelt dat hij niet is geïnformeerd over de aard van deze medicatie en benadrukt dat hij in principe tegen medicatie is vanwege zorgen over mogelijke overdoses. Hij ervaart negatieve bijwerkingen van de amisulpride, zoals duizeligheid en traagheid, en geeft aan dat hij beter functioneerde op Acemap, mits in een lagere dosering. Volgens klager is een halve tablet voldoende, terwijl een hele tablet te veel is. Klager begrijpt dan ook niet waarom hij moest overstappen op andere medicatie, aangezien de bijwerkingen van Acemap vergelijkbaar zijn met de huidige klachten. Hij heeft hierover al eerder gesprekken gevoerd met zijn behandelaars bij H., waarbij hij zijn bezwaren tegen depotmedicatie uitte en juridische stappen overwoog.

Het standpunt van verweerder

Namens de zorgaanbieder wordt het volgende aangevoerd. Klager is een 40-jarige man, die onder behandeling staat bij het H. sinds januari 2024, na overdracht van het J.. Klager heeft een lopende zorgmachtiging tot 3 november 2024 en woont in het K. van L.. Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie en heeft meerdere psychotische episodes doorgemaakt, waarvoor hij herhaaldelijk klinisch is behandeld. Daarnaast is sprake van frequent middelenmisbruik, voornamelijk van cannabis. Klager heeft een delictgeschiedenis vanaf zijn 22e jaar, waaronder vermogensdelicten, geweldsdelicten en drugsbezit. In 2020 pleegde hij een ernstig geweldsdelict, waarbij hij een buurman zwaar mishandelde en bedreigde. Deze feiten lijken verband te houden met zijn psychotische stoornis en het gebruik van alcohol en cocaïne destijds.

In 2023 werd klager ingesteld op Acemap voor zijn psychotische klachten, met een maximale dosering van 40 mg, wat leidde tot een afname van de psychotische symptomen maar ook tot bijwerkingen zoals sufheid. Daarom werd de dosering van Acemap verlaagd. Recentelijk is er echter weer sprake van toegenomen psychotische kenmerken, waaronder desorganisatie, grootheidsideeën en bizarre wanen, gepaard met verhoogde spanning en een expansieve stemming. De verhoging van Acemap naar 20 mg was onvoldoende effectief, waardoor klager op 13 juni 2024 werd aangemeld voor opname vanwege het risico op agressie richting derden bij psychotische ontregeling.

Tijdens de klinische opname werd besloten om de medicatie van klager te wijzigen, omdat hij onvoldoende reageerde op 20 mg Acemap en bijwerkingen ervoer bij hogere doseringen. Klager wordt momenteel ingesteld op amisulpride (600 mg per dag) en een aripiprazol depot (400 mg elke vier weken).

Klager stelt dat er geen reden is voor zijn opname en dat hij hierover niet geïnformeerd is. Zowel het ambulante team als het klinische behandelteam hebben echter met klager besproken dat er sprake is van een psychotische decompensatie met dreigend gevaar voor derden, wat de aanleiding voor de opname vormde. Na een voorbespreking van de opname met het ambulante team reisde klager naar een familielid in M., maar keerde de volgende dag terug naar J. en stemde, tegen zijn wil, in met de opname. Tijdens de behandelgesprekken in de kliniek ontkent klager psychotisch te zijn, ondanks dat dit met hem besproken is en schriftelijk aangezegd conform artikel 8:9 Wvggz. Deze aanzeggingsbrief ontbreekt echter in het dossier. 

Klager geeft aan dat hij geen informatie heeft ontvangen over de medicatiewissel naar amisulpride oraal en het aripiprazol-depot. Voorafgaand aan de medicatiewissel en de toediening van het depot op 5 juli, hebben er echter meerdere gesprekken plaatsgevonden met de kliniekarts en het ambulante team om klager hierover te informeren. Tijdens deze gesprekken kapte de patiënt de behandelaren af zodra medicatie ter sprake kwam en beëindigde hij op eigen initiatief de gesprekken, waarna hij de gespreksruimte verliet. Klager stelt verder dat hij goed functioneerde op een lage dosering Acemap, vermoedelijk 10 mg, zoals hij in het klaagschrift aangeeft. Deze inschatting wordt echter niet gedeeld door het ambulante team, het klinisch behandelteam en de begeleiders van het K..

Overwegingen en oordeel

Ontvankelijkheid 

Artikel 10:3 Wvggz kan een betrokkene een schriftelijke en gemotiveerde klacht indienen bij de klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of over een beslissing op grond van de in artikel 10:3 lid 1 onderdeel a-x Wvggz genoemde klachtgronden. Naar het oordeel van de Commissie ziet de klacht op het niet nakomen van artikel 8:9 Wvggz respectievelijk het niet naleven van de Wvggz bij het nemen van een artikel 8:9 Wvggz beslissing en valt de klacht daarmee onder de klachtgrond zoals bedoeld in artikel 10:3 lid 1 onderdeel f Wvggz. 

Dit betekent dat de Commissie toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht. 

Inhoudelijke beoordeling 

De Commissie moet beoordelen of de zorgaanbieder de vorm van verplichte zorg mag inzetten, te weten toediening van medicatie en opneming in een accommodatie. Bij de beantwoording van deze vraag zijn de algemene uitgangspunten en de eisen van artikel 2:1 Wvggz, van toepassing. Dat betekent dat inzet van verplichte zorg moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid. Dat wil zeggen dat de minst ingrijpende vorm van behandeling moet worden gebruikt, die niet langer dan nodig wordt toegepast en dat die in de gegeven omstandigheden effectief moet zijn. 

De Commissie is van oordeel dat aan de eisen en voorwaarden voor het verlenen van verplichte zorg is voldaan. Zij overweegt daartoe als volgt.

Op grond van de overgelegde stukken, waaronder de zorgmachtiging van 3 mei 2024 en het zorgplan van 3 april 2024, moet de Commissie ervan uitgaan dat bij klager sprake is van een psychische stoornis zoals bedoeld in de Wvggz. 

Anders dan klager heeft aangevoerd, is de Commissie van oordeel dat de psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel, voornamelijk gelegen in agressie naar anderen. In het verleden is gebleken dat psychotische ontregelingen, waarvan ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing sprake was, hebben geleid tot agressie en delictgedrag. 

De Commissie volgt de zorgaanbieder in diens standpunt dat verplichte zorg, die is gericht op het afwenden van het ernstig nadeel, het stabiliseren van de geestelijke gezondheid van klager en het dusdanig herstellen van de geestelijke gezondheid van klager dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint, nodig is. 

Met betrekking tot de gedwongen behandeling met medicatie. 

Op basis van de door de zorgaanbieder aangevoerde argumenten concludeert de Commissie dat een behandeling met medicatie in het geval van klager de meest aangewezen behandeling is en geschikt is om het nagestreefde doel van verplichte zorg te bereiken. Zowel de soort medicatie, toedieningsvorm, medicatiewissel als dosering stuiten bij de Commissie niet op bedenkingen. De Commissie merkt in dit verband op dat het bezwaar van klager tegen de medicatie niet zozeer gericht is op de bijwerkingen, dosering of soort medicatie, maar eerder op de behandeling zelf, waarvan hij de noodzaak betwijfelt. De Commissie is echter van mening dat voldoende is aangetoond dat medicatie een essentieel onderdeel vormt van de behandeling van de psychische stoornis. De behandelaars constateren dat de medicatie effect heeft, waardoor zo langzamerhand kan worden toegewerkt naar ontslag. Voorts zijn er geen minder ingrijpende interventies met hetzelfde effect waarbij niet te verwachten valt dat de psychische stoornis vanzelf, zonder inzet van verplichte zorg, in remissie gaat. 

Ook is de Commissie van oordeel dat de zorgaanbieder genoegzaam heeft gemotiveerd dat de beslissing van 4 juli 2024 aan klager is uitgereikt en op meerdere momenten in de behandeling toegelicht. Dat sprake is geweest van schending van de informatieverplichting is dan ook niet komen vast te staan. 

De Commissie zal de klacht tegen de gedwongen behandeling met medicatie ongegrond verklaren. 

Met betrekking tot de opneming in een accommodatie. 

De Commissie begrijpt de klacht op dit onderdeel aldus dat er volgens klager geen noodzaak was voor de opname en dat hij hierover niet is geïnformeerd. Tijdens de zitting heeft klager nader toegelicht dat zijn onduidelijkheid vooral voortkomt uit het feit dat hij niet begrijpt waarom hij is opgenomen, aangezien er volgens hem geen sprake was van agressie jegens anderen of hoogoplopende spanningen, zoals door de zorgaanbieder wordt beweerd.

Voor zover de klacht is ingegeven door het ontbreken van een noodzaak, volgt de Commissie het standpunt van de zorgaanbieder waarvoor in de overgelegde stukken voldoende steun te vinden is. De zorgaanbieder noemt dat hij de opname enerzijds noodzakelijk acht ter behandeling van het psychotisch toestandsbeeld van klager en anderzijds noodzakelijk acht ter voorkoming van gevaar voor derden. Ter zitting wordt toegelicht dat bij aanvang van de opname de spanningen zodanig opliepen dat medewerkers zich onveilig voelden. Hoewel het inmiddels beter met klager gaat, is het toestandsbeeld onvoldoende gestabiliseerd om de opname te kunnen beëindigen. 

Voorts ziet de Commissie in de nagekomen stukken, waaronder met name het opnameverslag van 19 juni 2024, voldoende aanknopingspunten voor de stelling van de zorgaanbieder dat de redenen die ten grondslag lagen aan de beslissing tot opneming met klager zijn besproken en hij daarvan niet in het ongewisse is gebleven. 

Gelet op het voorgaande zal de Commissie de klacht tegen de opname ongegrond verklaren. 

De Commissie wenst het volgende hieraan toe te voegen. In het verweerschrift wordt gesuggereerd dat de procedure van artikel 8:9 wel is gevolgd, maar dat slechts een afschrift van de aanzeggingsbrief ontbreekt. De zorgaanbieder komt hier na de zitting echter op terug daarbij wijzend op de nagekomen stukken waaruit blijkt dat sprake is geweest van een vrijwillige opname, wat verklaart waarom de aanzeggingsbrief niet in het dossier aanwezig is. De aanname dat sprake is van een vrijwillige opname, is naar het oordeel van de Commissie onterecht. In het opnameverslag staat inderdaad dat klager meewerkte aan de opname, maar daar tegenover staat dat hij daar met tegenzin aan meewerkte. De Commissie vindt dat de zorgaanbieder hierin voldoende aanleiding had moeten zien om de procedure van artikel 8:9 Wvggz te volgen, temeer daar klager wilsonbekwaam werd geacht ten aanzien van het verlenen van verplichte zorg. 

De Commissie is van mening dat de zorgaanbieder bij het nemen van de beslissing tot opneming in een accommodatie ten onrechte de procedure van artikel 8:9 Wvggz niet heeft gevolgd. De Commissie stelt echter ook vast dat klager, bijgestaan door de patiëntenvertrouwenspersoon, hier niet expliciet over heeft geklaagd. De Commissie heeft niet de vrijheid de klachtgronden uit te breiden, Nu daarover door klager niet is geklaagd, houdt de Commissie het bij deze constatering. 

Schadevergoeding 

Omdat de door klager ingediende klacht ongegrond wordt verklaard, is er voor toewijzing van het verzoek tot schadevergoeding geen aanleiding. De Commissie zal dit verzoek dan ook afwijzen. 

De beslissing

De Commissie:

  • verklaart de klacht tegen de toediening van medicatie en opneming in een accommodatie ongegrond;
  • wijst het schadevergoedingsverzoek af. 

De schriftelijke beslissing is op 22 augustus 2024 aan betrokkenen verzonden. 

Deze beslissing is gegeven door X., voorzitter, X., lid psychiater en X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door X., ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank.