Ongegronde klacht over meerdere vormen van verplichte zorg op grond van een crisismaatregel


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 23 januari 2024 en 

binnengekomen op 24 januari 2024, nummer 2401-10

Datum: 5 februari 2024

Inleiding

De klachtencommissie is op 5 februari 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. (hierna: klager) tegen zorgaanbieder B., hierna ook: de zorgaanbieder, tevens de verweerder). 

De klacht gaat over het nakomen van een verplichting of over een beslissing op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Aanwezig

Klager: de heer A.; 

Bijgestaan door: de heer C., patiëntenvertrouwenspersoon. 

Zorgaanbieder: B., locatie D., 

vertegenwoordigd door de heer E., psychiater en mevrouw F., arts.

B., locatie G., 

vertegenwoordigd door mevrouw H., psychiater.

 

Stukken

De klachtencommissie (hierna: de Commissie) heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift, ingekomen op 24 januari 2024;
  2. het verweerschrift van de heer E. en mevrouw F., met bijlagen, ingekomen op 31 januari 2024;
  3. het verweerschrift van mevrouw H., met bijlagen, ingekomen op 1 februari 2024. 

Samenvatting

Gedurende de (machtiging tot voortzetting van de) crisismaatregel en tijdens de voorbereiding van de crisismaatregel zijn ten aanzien van klager meerdere vormen van verplichte zorg toegepast terwijl daar volgens klager geen grondslag voor bestond. Bovendien wordt klager ten aanzien van het verlenen van verplichte zorg naar zijn mening ten onrechte door de zorgverantwoordelijke niet wilsbekwaam geacht ten aanzien van de toe te passen vormen van zorg. Als gevolg van de aan hem verleende verplichte zorg heeft klager schade geleden waarvoor hij een vergoeding vraagt met de opmerking dat hij de gestelde schade op een later moment in de procedure zal onderbouwen. De Commissie oordeelt dat de klachten ongegrond zijn nu in voldoende mate gebleken is dat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg alsmede de beoordeling van de wilsbekwaamheid voldoet aan de vereisten die daaraan in de Wvggz worden gesteld. Het verzoek om schadevergoeding wordt derhalve afgewezen. 

De feiten en omstandigheden

Aan het dossier ontleent de commissie het volgende.

Op 11 januari 2024 zijn ten aanzien van klager ten tijde van zijn verblijf op de G., de volgende tijdelijke vormen van verplichte zorg voorafgaand aan een crisismaatregel toegepast: 

  • beperken van de bewegingsvrijheid; 
  • insluiten; 
  • uitoefenen van toezicht op betrokkene; 
  • opnemen in een accommodatie. 

In de medische verklaring van 11 januari 2024 staat onder het kopje ‘psychiatrisch onderzoek’ dat klager in de voorgeschiedenis bekend is met een schizofrene spectrum stoornis waarvoor hij tot voor kort antipsychotica gebruikte. Op 11 januari 2024 zou klager in J. gezegd hebben iedereen te zullen neerschieten en -steken naar aanleiding waarvan klager ter beoordeling naar de G. is overgebracht. Daar wordt een man gezien die verhoogd associatief, tachyfreen en moeilijk te volgen is, waarbij tevens sprake is van wanen waarin klager onder andere meent vanuit Turkije naar Duitsland te zijn gedeporteerd. Klager is gepreoccupeerd met het niet in behandeling nemen van de aangifte hieromtrent. 

Op 11 januari 2024 heeft de burgemeester van de gemeente K. op grond van artikel 7:1 Wvggz een crisismaatregel genomen ten aanzien van klager. 

Bij aanzeggingsbrief van 11 januari 2024 heeft de zorgverantwoordelijke aan klager medegedeeld dat op grond van artikel 8:9 Wvggz toepassing zal worden gegeven aan de vormen van verplichte zorg ‘beperken van de bewegingsvrijheid’, ‘insluiten’, ‘uitoefenen van toezicht op betrokkene’ en ‘opnemen in een accommodatie’. Tevens is aan klager medegedeeld dat de zorgverantwoordelijke hem niet tot een redelijke waardering van zijn belangen (hierna: wilsonbekwaam) ten aanzien van deze vormen van verplichte zorg in staat acht. 

Op 12 januari 2024 werd klager overgeplaatst naar D.. 

Bij mondelinge beschikking van 15 januari 2024 heeft de rechtbank K. een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend voor de periode van drie weken. Daarbij zijn onder meer de volgende vormen van verplichte zorg toegewezen: “toedienen van medicatie”, “beperken van de bewegingsvrijheid”, “insluiten”, “uitoefenen van toezicht op betrokkene” en “opnemen in een accommodatie”. 

Bij aanzeggingsbrief van 19 januari 2024 is door de opvolgende zorgverantwoordelijke aan klager medegedeeld dat op grond van artikel 8:9 Wvggz per die datum toepassing zal worden gegeven aan de vormen van verplichte zorg ‘toediening medicatie’, ‘beperken van de bewegingsvrijheid’, ‘insluiten’ en ‘opnemen in een accommodatie’.  Voorts is aan klager medegedeeld dat de zorgverantwoordelijke hem ten aanzien van deze vormen van verplichte zorg wilsonbekwaam acht. 

De klacht 

Voor de aan de crisismaatregel voorafgaande en nadien toegepaste vormen van verplichte zorg, welke beslissing door de (opvolgende) zorgverantwoordelijke middels een aanzeggingsbrief van 11 januari en 19 januari 2024 aan klager is aangezegd, bestond geen grondslag. De klacht is daarnaast gericht tegen de vaststelling van wilsonbekwaamheid. 

Schorsingsverzoek 

Klager heeft de Commissie verzocht de bestreden beslissing van 19 januari 2024 te schorsen. De Commissie heeft van de geneesheer-directeur desgevraagd een advies ontvangen, inhoudende dat het ‘gezien het risico op afdelingsontwrichting niet verantwoord’ zou zijn de verplichte zorg te staken. De coördinerend voorzitter heeft de geneesheer-directeur om een nadere toelichting en motivering verzocht en de beslissing op het schorsingsverzoek aangehouden. De gevraagde nadere toelichting is niet binnen de uiterste termijn op het verzoek om schorsing ontvangen. De Commissie heeft derhalve geen beslissing op het schorsingsverzoek kunnen nemen.

Schadevergoedingsverzoek

Klager wenst een schadevergoeding te ontvangen voor de beslissing waarmee hij het niet eens is. Bij gegrondverklaring van de klacht zal hij dit verzoek om schadevergoeding met een nieuw document onderbouwen.

Het standpunt van klager 

Klager stelt zich op het standpunt dat ten onrechte uitvoering gegeven is aan de vormen van (tijdelijk) verplichte zorg die hem op 11 en 19 januari 2024 schriftelijk door de zorgverantwoordelijke zijn aangezegd. Tevens wordt klager ten aanzien van deze vormen van verplichte zorg door de zorgverantwoordelijke ten onrechte wilsonbekwaam geacht. Daartoe heeft klager het volgende aangevoerd. 

Klager betwist (het vermoeden) van een psychische stoornis en het daaruit voortvloeiend ernstig nadeel. Klager meent dan ook dat er geen aanleiding was voor het toepassen van verplichte zorg zoals opgenomen in de beslissingen van 11 en 19 januari 2024. De kern van de klacht wordt echter gevormd, althans zulks heeft de Commissie op basis van de mondelinge toelichting van klager begrepen, door het verwijt dat hij naar de kliniek is overgebracht omdat hij mensen in J. zou hebben bedreigd. Klager ontkent met klem dat hij mensen heeft bedreigd en dat hij agressief geweest is. Het beeld was volgens klager getekend door het moment waarin hij zich begaf. In de kliniek werd klager onnodig ingesloten. Met betrekking tot de insluiting op 19 januari 2023 verklaart klager dat er geen sprake was van afdelingsontwrichtend gedrag. Hij reageerde slechts op iets wat hij op televisie had gezien. 

Op dit moment wordt van klager verwacht dat hij op zijn kamer eet. Klager gaat daarmee akkoord. Voorts verzet klager zich tegen een behandeling met medicatie waarvan hij bovendien ernstige bijwerkingen ondervindt. Ter zitting verklaart klager dat hij inmiddels vrijwillig meewerkt aan zijn behandeling, maar zijn klacht wel handhaaft. Verder is klager het niet eens met de beslissing dat hij ten aanzien van verplichte zorg wilsonbekwaam verklaard is. Hij was voor de opname slechts van zijn à propos gebracht. In de schriftelijke aanzegging staat vermeld dat er naar een wettelijke vertegenwoordiger wordt gezocht. Voor zover klager weet is er nog niemand in zijn familie hiervoor benaderd. 

Het standpunt van verweerder

Samengevat weergegeven heeft verweerder het volgende aangevoerd. 

Klager is bekend met schizofrenie en middelengebruik waarvoor hij werd behandeld met medicatie. Nadat klager stopte met het innemen van de medicatie is klager (mogelijk als gevolg daarvan) ontregeld geraakt. Op 11 januari 2024 werd klager beoordeeld na een 112-melding. Ten tijde van die beoordeling was sprake van een psychotisch toestandsbeeld van waaruit klager ernstig nadeel veroorzaakte, onder andere gelegen in verbale dreigingen naar derden en het veroorzaken van maatschappelijk onrust. Klager wilde niet herstarten met medicatie zodat ambulante hulpverlening niet haalbaar was. Op 11 januari 2024 werd klager middels artikel 8:9 Wvggz verplichte zorg aangezegd. Gezien het toestandsbeeld, het ernstig nadeel én het verzet van klager tegen het verlenen van zorg, was een opname op een gesloten afdeling geïndiceerd. Na het afronden van de crisismaatregel was het noodzakelijk om het verblijf van klager in de onderzoeksruimte voort te zetten totdat er voor klager plek op de reguliere afdeling gevonden was. Ten aanzien van deze vormen van verplichte zorg werd klager niet wilsbekwaam geacht omdat klager vanuit zijn psychose niet logisch kon redeneren en hij de gevolgen van zijn beslissingen niet kon overzien. Aan klager kan worden toegegeven dat deze beslissing ten onrechte niet is onderbouwd in de aanzeggingsbrief van 11 januari 2024. Ook in D. was het vanaf 12 januari 2024 noodzakelijk om klager in een gesloten setting te houden gelet op de ernst van het toestandsbeeld, de gebeurtenissen voorafgaand aan de opname en het gebrek aan ziektebesef en behandelmotivatie waardoor verblijf in een open setting niet mogelijk was. 

Aangezien klager bij een eerdere decompensatie stabiliseerde met antipsychotica, werd gestart met medicatie, te weten olanzapine in een startdosering van 10 mg. Op 19 januari 2024 kreeg klager een kamerprogramma (insluiting) opgelegd omdat klager onrust op de afdeling veroorzaakte door zijn psychotische belevingen (achterdocht- en betrekkingsideeën) op te dringen aan medepatiënten. Klager stuurde gesprekken richting pseudo-politieke onderwerpen wanneer er over andere onderwerpen gesproken werd. Klager zocht actief contact met (veelal kwetsbare) medepatiënten door raampjes en open deuren. Hierop was hij al meerdere keren aangesproken. In eerste instantie was klager verwezen naar zijn kamer voor de eetmomenten en voor een time-out. Desondanks bleef klager medepatiënten benaderen. Vanaf dat moment was een kamerprogramma noodzakelijk. Deze kon op 25 januari 2024 worden beëindigd. 

Beoordeling 

Tijdelijk verplichte zorg voorafgaand aan crisismaatregel 

Ingevolge artikel 7:3 lid 1 Wvggz kan, indien redelijkerwijs mag worden verondersteld dat een crisismaatregel zal worden genomen, gedurende korte tijd verplichte zorg aan een persoon worden verleend. Ingevolge het derde lid kan deze verplichte zorg, teneinde te laten onderzoeken of een crisismaatregel moet worden genomen en in afwachting van het nemen van de crisismaatregel, tevens inhouden dat een persoon zijn vrijheid wordt ontnomen en hij onverwijld wordt overgebracht naar een plaats die geschikt is voor tijdelijk verblijf. Ingevolge het bepaalde in art. 10:3 lid 1 onder c Wvggz staat tegen de (beslissing tot) uitvoering van tijdelijk verplichte zorg voorafgaand aan de crisismaatregel het klachtrecht open voor zover de klacht geen betrekking heeft op handelen van ambtenaren van politie. Klager kan dus in deze klacht ontvangen worden.  De Commissie is op grond van de stukken, meer in het bijzonder de medische verklaring van 11 januari 2024 en de mondelinge toelichting daarop, van oordeel dat de zorgverantwoordelijke in redelijkheid heeft kunnen besluiten klager voorafgaand aan de crisismaatregel tijdelijke verplichte zorg te verlenen. Gezien het toestandsbeeld en het daaruit voortvloeiend onmiddellijk ernstig nadeel mocht de zorgverantwoordelijke veronderstellen dat een crisismaatregel zou worden genomen. Tevens is voldoende gebleken dat de aan klager verleende vormen van verplichte zorg noodzakelijk waren in verband met de voorbereiding van de crisismaatregel en uitsluitend nodig waren om de procedure van de crisismaatregel af te ronden. De Commissie is voorts van oordeel dat de vormen van toegepaste zorg proportioneel waren. 

De klacht tegen het verlenen van tijdelijk verplichte zorg voorafgaand aan de crisismaatregel acht de Commissie ongegrond.

 

Verplichte zorg gedurende de crisismaatregel 11 januari 2024 

Gedurende de crisismaatregel zijn ten aanzien van klager meerdere vormen van verplichte zorg toegepast. De toepassing hiervan is neergelegd in de schriftelijke beslissing van 11 januari 2024 van de zorgverantwoordelijke waartegen de klacht gericht is. 

De Commissie overweegt hierover als volgt. 

De zorgverantwoordelijke kan ter uitvoering van een hier aan de orde zijnde crisismaatregel op grond van artikel 8:9 Wvggz beslissen tot het verlenen van verschillende vormen van verplichte zorg. 

Aan de uitvoering van verplichte zorg stelt de wet een groot aantal inhoudelijke en formele eisen. Uit artikel 3:3 en 3:4 van de Wvggz volgt dat verplichte zorg verleend kan worden indien het gedrag van betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel en: 

  1. er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn; 
  2. er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn; 
  3. het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is; en 
  4. redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is. 

De Commissie gaat niet mee in de stelling van klager dat geen sprake is van een stoornis die hem ernstig nadeel doet veroorzaken. De Commissie moet afgaan op de medische verklaring, de crisismaatregel van 11 januari 2024 en de beschikking van 15 januari 2024 waaruit voldoende blijkt dat sprake is van een stoornis en van waaruit klager ernstig nadeel veroorzaakt. Voor zover de klacht is ingegeven door het feit dat de crisismaatregel ten onrechte is afgegeven dan wel de machtiging tot voortzetting ten onrechte is verleend, kan daar bij de Commissie niet over worden geklaagd. 

Beslissing tot opname

Voor wat betreft de beslissing tot opname is naar het oordeel van de Commissie door verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat een opname op dat moment geïndiceerd was. Als onvoldoende weersproken door klager staat vast dat klager geen behandelmotivatie had waardoor ambulante behandeling geen reële optie was. De Commissie is daarom van oordeel dat de zorgverantwoordelijke destijds op goede gronden besloten heeft tot een opname om ernstig nadeel te voorkomen. 

Beslissing tot insluiting en toezicht

De Commissie is hetzelfde oordeel toegedaan met betrekking tot de klacht tegen de insluiting. In afwachting op overplaatsing naar de reguliere afdeling, zo blijkt uit de stukken, werd klager ingesloten in de onderzoeksruimte. Gezien het toestandsbeeld van klager en het feit dat hij kort daarvoor in J. gedrag heeft laten zien dat – wat er van klagers uitleg ook zij – als zeer dreigend kon worden opgevat, acht de Commissie het goed verdedigbaar dat zowel insluiting als het uitoefenen van toezicht destijds als noodzakelijk werden beoordeeld. Dat daarbij overigens de bewegingsvrijheden werden beperkt vindt de Commissie inherent aan insluiting. 

Alles bijeengenomen zal de Commissie de klacht tegen het toepassen van verplichte zorg in het kader van de crisismaatregel ongegrond verklaren. 

Beslissing wilsonbekwaamheid ex artikel 1:5 Wvggz

In de Wvggz is tot uitdrukking gebracht dat er evenveel waarde gehecht wordt aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwaam persoon met een psychiatrische stoornis als aan die van een wilsbekwaam persoon zonder stoornis. Het al dan niet bestaan van een wilsbekwaamheid moet zoveel mogelijk worden beoordeeld per concrete beslissing, waarbij het uitgangspunt is dat betrokkene wilsbekwaam is. Het gaat dan om actuele vermogens van betrokkene en of hij de relevante informatie kan verwerken die voor het nemen van een beslissing van belang is en of hij de gevolgen van die beslissing kan overzien. In de Wvggz is het uitgangspunt dat wilsbekwame bezwaren tegen vormen van verplichte zorg moeten worden gehonoreerd, tenzij sprake is van – kort gezegd – acuut levensgevaar dan wel gevaar (ernstig nadeel) voor anderen. De wetgever heeft dat neergelegd in artikel 2:1 lid 6 Wvggz. Dat impliceert dat de wilsbekwaamheid moet worden beoordeeld als (1) betrokkene voldoende toegelichte bezwaren heeft tegen vormen van verplichte zorg en (2) er geen sprake is van acuut levensgevaar en/of gevaar voor anderen. Daarmee is het beoordelingskader voor de Commissie gegeven.

Naar het oordeel van de Commissie heeft de zorgverantwoordelijke het voldoende aannemelijk gemaakt dat, anders dan door klager is betoogd, klager ten tijde van het nemen van de beslissing van 11 januari 2024 niet in staat kon worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de in die beslissing opgenomen vormen van verplichte zorg en dat aldus zijn geestelijke vermogens op dat moment onvoldoende waren in relatie tot het nemen van die beslissing. Dit betekent overigens niet dat klager ieder bevattingsvermogen ontbeerde en de aan hem gegeven informatie in het geheel niet begreep, maar wel dat klager ter zake van het verlenen van verplichte zorg onvoldoende in staat was zijn wil te bepalen en de gevolgen van zijn beslissingen te overzien. 

Aan klager kan worden toegegeven dat in de aanzeggingsbrief van 11 januari 2024 een deugdelijke onderbouwing ontbreekt. De Commissie stelt vast dat niet alleen sprake was van ernstig nadeel voor klager maar óók voor anderen dan klager. Gezien het bepaalde in artikel 2:1 lid 6 sub b Wvggz, verbindt de Commissie aan het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing daarom geen gevolgen en kan worden volstaan met een constatering ervan. 

De Commissie stelt verder vast dat op de aanzeggingsbrief is aangekruist dat er geen wettelijke vertegenwoordiger is en dat de zorgaanbieder zal zoeken naar een passende vertegenwoordiger. De Commissie begrijpt dat klager ook wenst te klagen over het niet volgen door de zorgverantwoordelijke van de juiste procedure inzake de wettelijke vertegenwoordiger. De commissie heeft gezien dat klager aanvankelijk geen toestemming gaf om zijn zus als door de wet aangewezen vertegenwoordiger (artikel 1:3, lid 3 onder b Wvggz) te betrekken bij de behandeling. De Commissie stelt echter ook vast dat er vanuit de zorgaanbieder geen verdere acties zijn ondernomen om een (wettelijke) vertegenwoordiger aan te stellen, waarvoor overigens klager destijds geen toestemming gaf. Dat er vanuit de zorgaanbieder gedurende de (machtiging tot voortzetting van de) crisismaatregel nog geen acties waren ondernomen, acht de Commissie in dit geval excuseerbaar omdat juist in die periode de wilsbekwaamheid nog sterk kan fluctueren. Bovendien duurt het geruime tijd voordat de rechter over een verzoek tot instelling van mentorschap een beslissing heeft genomen. De Commissie verwacht dat de zorgaanbieder alsnog in vertegenwoordiging zal laten voorzien als de ‘wilsonbekwaamheid ter zake’ bij klager voortduurt en klager bij zijn weigering blijft om zijn zus gedurende een episode van wilsonbekwaamheid de positie te geven van zijn vertegenwoordiger.

De Commissie acht de klacht tegen de beslissing wilsonbekwaamheid ongegrond. 

Verplichte zorg gedurende de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel van 15 januari 2024. 

Gedurende de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel zijn ten aanzien van klager meerdere vormen van verplichte zorg toegepast. De toepassing hiervan is neergelegd in de schriftelijke beslissing van 19 januari 2024 van de zorgverantwoordelijke waartegen de klacht is gericht. 

De Commissie merkt allereerst op dat de klacht tegen de toediening van medicatie geen behandeling behoeft nu klager ter zitting verklaard heeft medicatie vrijwillig in te nemen en meewerkt aan zijn behandeling. 

Met betrekking tot de klachten tegen de opname en beslissing wilsonbekwaamheid oordeelt de Commissie dat de klachten op grond van dezelfde overwegingen als hiervoor gegeven ongegrond zijn. 

Met betrekking tot de resterende klachten overweegt de Commissie als volgt. 

De Commissie is er voldoende van overtuigd geraakt dat de ontstane situatie op 19 januari 2024 zodanig ernstig was dat insluiting middels kamerprogramma noodzakelijk was. Weliswaar weerspreekt klager de noodzaak ervan en werd hij naar eigen zeggen eerder gek van zijn medepatiënten dan andersom, maar gezien hetgeen over en weer is verklaard, staat voor de Commissie voldoende vast dat klager op de afdeling gezorgd heeft voor onrust en angst door zijn psychotische belevingen, zoals achterdocht en betrekkingsideeën, waarvoor hij medepatiënten benaderde die daar niet geheel ongevoelig voor bleken. Ondanks meerdere waarschuwingen bleef klager hiermee doorgaan. In dit licht is alleszins begrijpelijk dat de zorgverantwoordelijke ten aanzien van klager besloten heeft tot het opleggen van een kamerprogramma. 

Tot slot verzet klager zich tegen het beperken van zijn bewegingsvrijheid omdat daarvoor geen noodzaak bestaat. De zorgverantwoordelijke heeft in dit kader naar voren gebracht dat er onvoldoende overeenstemming is over de behandeling in een klinische setting waartegen klager zich eveneens verzet. Bovendien is de situatie waarin klager verkeerde zodanig ernstig dat klager in een kamerprogramma werd geplaatst. Weliswaar is thans geen insluiting meer noodzakelijk, maar wordt klager nog wel dagelijks verwezen naar zijn kamer om hem in een prikkelarme structuur te dwingen. Deze omstandigheden in samenhang bezien, heeft de Commissie de overtuiging gekregen dat (volledige) vrijheden buiten de kliniek thans nog niet verantwoord zijn. 

Het geheel overziend zal de Commissie de klacht tegen het verlenen van verplichte zorg in al haar onderdelen ongegrond verklaren. 

Schadevergoeding

De Commissie komt niet toe aan het beoordelen van het verzoek tot schadevergoeding, nu de klachten van klager ongegrond verklaard worden. Het verzoek tot schadevergoeding zal daarom worden afgewezen. 

De beslissing

De Commissie: 

  • verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af. 

De beslissing is op 6 februari 2024 mondeling medegedeeld aan partijen.

De schriftelijke beslissing is op 21 februari 2024 aan betrokkenen verzonden. 

Deze beslissing is gegeven door de heer X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door de heer X., ambtelijk-secretaris.

Aanbeveling

Met betrekking tot het schorsingsverzoek is het de Commissie gebleken dat zij niet binnen de uiterste termijn een voldoende gemotiveerde toelichting van de geneesheer-directeur heeft ontvangen. De Commissie hecht eraan te benadrukken dat zij zonder een deugdelijk gemotiveerd advies van de geneesheer-directeur op het schorsingsverzoek, geen beslissing kan nemen. Gelet hierop wenst de Commissie in het vervolg tijdig en een voldoende gemotiveerd advies te ontvangen van de geneesheer-directeur.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de *(oorspronkelijke) beslissing voorleggen aan de rechtbank. 

Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.