Ongegronde klacht over medicatie, opname in een accommodatie en kamerprogramma


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken    

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 8 maart 2024, bij de
Klachtencommissie binnengekomen op 11 maart 2024, met nummer 2403-35

Datum: 18 maart 2024

Inleiding

De Klachtencommissie is op 18 maart 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. (hierna: klager) tegen B. (zorgaanbieder) (hierna: verweerder), met nummer 2403-35. 

Ter zitting heeft klager de Klachtencommissie verzocht om het opleggen van een kamerprogramma als extra klachtonderdeel te betrekken bij de behandeling van de – eerder ingediende – klacht over het toedienen van medicatie en het opnemen in een accommodatie. Nadat de Klachtencommissie en de behandelaren hiermee akkoord zijn gegaan, zijn zowel klager als de behandelaren door de Klachtencommissie in staat gesteld om mondeling het extra klachtonderdeel respectievelijk verweer hierop toe te lichten.

 

Aanwezig

Klager: de heer A.;

bijgestaan door: de heer C., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).

Verweerder:  D., onderdeel van B., 

vertegenwoordigd door de heer E., psychiater; en

de heer F., arts.

Tevens waren er enkele toehoorders aanwezig.

 

Stukken

De Klachtencommissie, hierna te noemen de Commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. de klacht, binnengekomen op 11 maart 2024;
  2. de reactie van verweerder, binnengekomen op 14 maart 2024; en
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klager.

Samenvatting

De klacht houdt in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot het toedienen van medicatie, het opnemen in een accommodatie en het opleggen van een kamerprogramma.

De Commissie komt tot het oordeel dat de klachtonderdelen ongegrond zijn.

De feiten en omstandigheden

Op grond van de stukken staat voor de Commissie het volgende vast. 

Uit de overhandigde stukken blijkt dat klager lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een manische decompensatie in het kader van een bipolaire stoornis type 1.

Bij beschikking van 4 maart 2024 heeft de burgemeester besloten voor klager een crisismaatregel te verlenen. Bij beschikking van 7 maart 2024 heeft de Rechtbank G. (hierna: de rechtbank) een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend voor de duur van drie weken. De crisismaatregel voorziet – onder andere – in het toedienen van medicatie, het opnemen in een accommodatie en insluiten (een kamerprogramma valt onder insluiten).

Klager is sinds 4 maart 2024 opgenomen in H. (hierna: de kliniek).

Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is klager op 7 maart 2024 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de voortzetting van de crisismaatregel. In de schriftelijke kennisgeving zijn het toedienen van medicatie, het opnemen in een accommodatie en insluiten aangekruist als de aan hem te verlenen vormen van verplichte zorg.

De behandelaar komt in deze beslissing verder tot het oordeel dat klager wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die hij nodig heeft. De behandelaar legt hieraan ten grondslag dat het klager ontbreekt aan ziektebesef en ziekte-inzicht. 

De klacht en het standpunt van klager 

Klager verzet zich tegen de volgende beslissingen van verweerder, naar aanleiding van de hierboven genoemde crisismaatregel:

1) het toedienen van medicatie; 

2) het opnemen in een accommodatie; en

3) het opleggen van een kamerprogramma.
                      

Klager stelt in zijn klaagschrift en ter zitting dat hij het niet eens is met de gestelde diagnose. Hij meent dat hij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, wat het gevolg is van een jeugdtrauma. Dat de behandelaar medicatie voorschrijft voor een bipolaire stoornis, is volgens hem dan ook onjuist. Bovendien stelt klager dat hij veel hinder ondervindt van de bijwerkingen van de medicatie. Klager heeft een voorstel gedaan bij zijn behandelaren om de dosering van zijn medicatie te verlagen. 

Vervolgens stelt klager zich op het standpunt dat hij het niet eens is met de opname in de kliniek. Hij heeft zich vrijwillig laten opnemen in de kliniek, wegens het niet hebben van onderdak na ontslag van zijn verslavingsbehandeling bij J.. Dat deze vrijwillige opname vervolgens is overgegaan in een gedwongen opname, is volgens hem onnodig. 

Verder is klager het niet eens met het opleggen van een kamerprogramma als vorm van verplichte zorg. Hij heeft zich tijdens het kamerprogramma in de steek gelaten gevoeld en dit heeft zijn jeugdtrauma verder aangewakkerd.

Ter zitting betoogt klager dat hij zijn behandelaren niet kan vertrouwen en noemt hen leugenaars.

Schorsingsverzoek 

Klager heeft de Commissie in zijn klaagschrift verzocht de toediening van medicatie en de opname in een accommodatie te schorsen. 

Naar het oordeel van de Commissie heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van de beslissing tot toediening van medicatie en opname in een accommodatie van klager niet geschorst kan worden ter voorkoming van ernstig nadeel. De Commissie heeft dan ook geen aanleiding gezien het schorsingsverzoek in te willigen en heeft daarop in een aparte beslissing, gedateerd 13 maart 2024, het schorsingsverzoek afgewezen. 

Het standpunt van verweerder

De behandelaren hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de toediening van medicatie, de opname in een accommodatie en het kamerprogramma noodzakelijk zijn ter afwending van ernstig nadeel. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd. 

Ad 1)

Blijkens de behandelaren stemde klager aanvankelijk vrijwillig in met de medicatie. Gaandeweg werd besloten om de dosering op te hogen, maar hier was klager het niet mee eens. Zodoende is besloten een nieuwe beslissing uit te reiken waarin toediening van medicatie is meegenomen. Verder stellen de behandelaren dat de dosering die klager voorstelt onvoldoende is om het huidige beeld te behandelen. Wel zijn zij bereid om met klager in gesprek te gaan over mogelijke alternatieve medicatie, maar hiervoor moet klager wel minder bedreigend jegens hen worden.

 

Ad 2)

In het verleden is gebleken dat een ambulante behandeling niet toereikend is om verdere progressie en gevaren te voorkomen, aldus de behandelaren. Zo heeft J. geprobeerd klager in een ambulant kader in te stellen op medicatie, maar is dit niet gelukt omdat klager de medicatie niet (voldoende) innam. Daarnaast leidt de manie van klager ertoe dat hij agressie uit naar derden en bestaat er een risico dat hij ook agressie oproept over zichzelf.

Tevens dreigt  maatschappelijke teloorgang en is sprake van dakloosheid omdat klager niet meer welkom is in de woning van zijn (ex-)partner.

 

Ad 3)

Klager creëert met bedreigingen een onveilige sfeer op de afdeling. De psychiater durfde hierdoor niet meer alleen over de afdeling te lopen. Daarom is  voor een kamerprogramma gekozen, zodat er meer rustmomenten voor klager op zijn kamer mogelijk waren. De behandelaren voegen hieraan toe dat zij het kamerprogramma op een zo min mogelijk ingrijpende wijze uitvoeren.

Overwegingen en oordeel

Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of een zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – kort samengevat – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. 

Bovenstaand in acht nemend overweegt de Commissie als volgt. 

Uit de overgelegde stukken is volgens de Commissie gebleken dat klager lijdt aan een psychische stoornis, te weten manische decompensatie in het kader van een bipolaire stoornis type 1. Hoewel klager de stoornis ontkent, heeft de Commissie geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose en neemt daarmee de conclusie van de behandelaren over. Daarnaast hebben de behandelaren volgens de Commissie voldoende onderbouwd dat sprake is van ernstig nadeel, gelegen in de vorm van – onder andere – maatschappelijke teloorgang. Verder stelt de Commissie vast dat aan klager op 7 maart 2024 een schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 8:9 lid 2 Wvggz is verstrekt waarin hem werd medegedeeld dat de zorgverantwoordelijke heeft besloten tot het verlenen van verplichte zorg. In de schriftelijke mededeling zijn door de zorgverantwoordelijke het toedienen van medicatie, het opnemen in een accommodatie en insluiten aangekruist als vormen van verplichte zorg.

 

Ad 1) Ten aanzien van het toedienen van medicatie

Uit de stukken is volgens de Commissie gebleken dat klager het niet eens is met het besluit tot het toedienen van medicatie. Meer specifiek is klager het niet eens met de dosering; hij zou graag minder medicatie toegediend willen krijgen wegens hinder die hij ondervindt van de bijwerkingen van de medicatie. De behandelaren hebben echter aangevoerd dat de dosering die klager heeft voorgesteld (namelijk 5 mg per dag) ontoereikend is om het huidige beeld te behandelen. Ook hebben de behandelaren aangegeven met klager in gesprek te willen gaan – als klager rustiger wordt – over mogelijke alternatieven. De Commissie betreurt dat klager hinder ondervindt van de bijwerkingen van de medicatie, maar is het met de behandelaren eens dat de medicatie – in de huidige dosering – nodig is ter voorkoming van (verder) ernstig nadeel.

De Commissie is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

 

Ad 2) Ten aanzien van het opnemen in een accommodatie

De Commissie heeft begrepen dat klager het niet eens is met zijn gedwongen opname in de kliniek, omdat het volgens hem onnodig is. Omdat in het verleden is gebleken dat klager buiten de accommodatie zijn medicatie (niet) voldoende inneemt, en sprake is van ernstig nadeel – agressie naar anderen en hij dit mogelijk over zichzelf afroept en maatschappelijke teloorgang – en sprake is van dakloosheid, is de Commissie van oordeel dat deze vorm van verplichte zorg noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel.

De Commissie komt tot het oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

 

Ad 3) Ten aanzien van het opleggen van een kamerprogramma

Ter zitting heeft klager kenbaar gemaakt dat hij het niet eens is met het opleggen van een kamerprogramma. De behandelaren hebben aangevoerd dat deze vorm van verplichte zorg nodig is wegens het bestaan van een onveilige sfeer op de afdeling en afdelingsontwrichtend gedrag. De Commissie acht het invoelbaar dat insluiting voor klager beangstigend is wegens zijn jeugdtrauma, maar is van oordeel dat de behandelaren in redelijkheid hebben kunnen komen tot dit besluit met het oog op de veiligheid naar anderen en naar zichzelf.

De Commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Het geheel overziend is de Commissie van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond moet worden verklaard. 

Beslissing

De Commissie: 

  • verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is op 19 maart 2024 telefonisch aan betrokkenen meegedeeld. 

De schriftelijke beslissing is op 26 maart 2024 aan betrokkenen verzonden. 

De geanonimiseerde beslissing zal worden gepubliceerd op wvggzklachten.nl

Deze beslissing is gegeven door mevrouw X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door mevrouw X., ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank. 

Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.