Ongegronde klacht over medicatie, opname in een accommodatie en beperking van de bewegingsvrijheid


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken   

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van mevrouw A., gedateerd 23 februari 2024, bij de Klachtencommissie binnengekomen op 26 februari 2024, met nummer
2402-23

Datum: 11 maart 2024

Inleiding

De Klachtencommissie (hierna: Commissie) is op 11 maart 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A. (hierna: klaagster) tegen B. (hierna: zorgaanbieder), met nummer 2402-23. De klacht is door klaagster per e-mail ingediend. Klaagster had aangegeven af te zien van de mogelijkheid door de Commissie te worden gehoord. Bij klaagster is geverifieerd dat zij inderdaad wenste af te zien van de mogelijkheid te worden gehoord. Zij wenste haar klachten te handhaven. De Commissie heeft ook vastgesteld dat zij op de hoogte was van de hoorzitting.  De Commissie heeft vervolgens besloten om de klacht te behandelen buiten de aanwezigheid van klaagster.

Aanwezig

Zorgaanbieder: Kliniek B., 

vertegenwoordigd door 

de heer C., psychiater; en

mevrouw D., verpleegkundig specialist in opleiding.

 

Stukken

De Klachtencommissie, hierna te noemen de Commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. de klacht, binnengekomen op 26 februari 2024;
  2. de reactie van verweerder, binnengekomen op 6 maart 2024; en
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klager/klaagster.

Samenvatting

De klacht houdt in dat klaagster zich niet kan vinden in het besluit tot opname in een accommodatie, het toedienen van medicatie, de beperking van de bewegingsvrijheid en de onderbouwing van de artikel 8:9 Wvggz beslissing ter zake.

De Commissie komt tot het oordeel dat de klachtonderdelen ongegrond zijn. 

De feiten en omstandigheden

Op grond van de stukken staat voor de Commissie het volgende vast. 

Uit de overhandigde stukken blijkt dat klaagster zou lijden aan een psychische stoornis, in de vorm van een manische decompensatie, vermoedelijk in het kader van een bipolaire stoornis type 1. Daarnaast heeft klaagster zichzelf gediagnosticeerd met autisme en ADHD, waarvoor zij zelf – buiten de instelling om – medicatie regelt en inneemt.

Bij beschikking van 27 januari 2024 heeft de burgemeester besloten voor klaagster een crisismaatregel te verlenen. Bij beschikking van 31 januari 2024 heeft de Rechtbank E. (hierna: de rechtbank) een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend voor de duur van drie weken. De geldigheidsduur van deze machtiging is vervolgens overeenkomstig artikel 7:9 en artikel 7:10 sub a Wvggz verlengd omdat blijkens de stukken op 15 februari 2024 een verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de rechter is ingediend. De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voorziet – onder andere – in het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid en het opnemen in een accommodatie. 

Ten aanzien van de noodzaak van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft de rechtbank overwogen dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn.

Klaagster is sinds 4 februari 2024 opgenomen in B. (hierna: de kliniek).

Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is klaagster op verschillende data – te weten op 9 februari, 19 februari en 29 februari 2024 – door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de crisismaatregel. In de schriftelijke kennisgevingen zijn als de aan haar te verlenen vormen van verplichte zorg aangekruist: het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid en het opnemen in een accommodatie. 

De behandelaar komt in deze beslissingen verder tot het oordeel dat klaagster wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die zij nodig heeft.

De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt in dat klaagster zich niet kan vinden in het besluit tot:

1) de opname in een accommodatie;

2) de toediening van medicatie;

3) de beperking van de bewegingsvrijheid; en

4) de onderbouwing van de 8:9 beslissing ter zake. 

Klaagster stelt in haar klaagschrift allereerst dat zij het niet eens is met de gestelde diagnose. Haars inziens is de diagnose gebaseerd op observaties, die niet steunen op wetenschappelijk bewijs. Zij meent dat haar klachten het gevolg zijn van autisme en ADHD, en mogelijk van een complexe posttraumatische stressstoornis. Vervolgens stelt ze dat de opname in de kliniek haar zieker maakt en ze hierdoor meer stress heeft gekregen. 

Daarnaast meent klaagster dat de medicatie haar gevaarlijk, manisch en suïcidaal maakt. Ook zou de medicatie hebben geresulteerd in ernstig ondergewicht. 

Verder stelt klaagster zich op het standpunt dat ze het niet eens is met de beperkingen in de bewegingsvrijheid. Zo is ze door haar opname beperkt in het vinden van een andere baan, en wordt er heel weinig rekening gehouden met haar autisme en ADHD: ze moet haar zonnebril afzetten terwijl ze overgevoelig is voor licht en ze mag geen water drinken tijdens de meetings ondanks haar hyperfixatie. 

Tot slot meent klaagster dat de onderbouwing van het ernstig nadeel in de 8:9 beslissing ter zake summier is. Ze meent dat de onderbouwing van het ernstig nadeel te algemeen en in juridische termen is gegeven, en dat het niet genoeg toegespitst is op haar persoonlijke situatie.

Het standpunt van verweerder

Allereerst stelt de behandelaar zich op het standpunt dat bij klaagster sprake is van een manische episode in het kader van een bipolaire stoornis. Het bestaan van deze stoornis is blijkens de behandelaar voldoende onderbouwd en geobjectiveerd.

Ad 1)

De behandelaar stelt in zijn verweer en ter zitting dat opname in een accommodatie noodzakelijk is, omdat het risico op sociaal maatschappelijke teloorgang, lichamelijke problemen en mogelijk ook suïcidaliteit zonder klinische behandeling niet kunnen worden weggenomen. Blijkens de behandelaar wordt ontslag ook niet haalbaar geacht door een intensieve thuisbehandeling (IHT), wegens het niet in samenwerking kunnen maken van een behandelplan en eerder gebleken is dat de manische symptomen in ernst waren toegenomen bij het niet innemen van medicatie.

Ad 2)

Blijkens de behandelaar sluit de voorgeschreven medicatie aan bij het behandelen van een acute manische episode conform de richtlijn bipolaire stoornissen. De bijwerkingen die klaagster noemt lijken deels vanuit de manie voort te vloeien, deels niet te stroken met observaties op de afdeling, maar zal voor het overgrote deel uit bijwerkingen bestaan die helaas niet te voorkomen zijn binnen een adequate behandeling. Betreft de afname in gewicht stelt de behandelaar dat er geen logische oorzaak-gevolg relatie te vinden is met de medicatie, maar dat dit vermoedelijk komt door onrust op basis van de manie, wat mogelijk gecompliceerd wordt door haar achterdocht naar het eten wat op de afdeling aangeboden wordt. Ter zitting heeft de behandelaar nog toegelicht dat de afname in gewicht binnen de marge was en niet dusdanig ernstig was dat het als gevaar voor de gezondheid werd bestempeld.

Ad 3)

Een gedwongen opname in de kliniek behelst helaas beperkingen in de bewegingsvrijheid, aldus de behandelaar. Buiten de kliniek wordt gevreesd dat klaagster zaken gaat ondernemen die leiden tot een toename van de maatschappelijke teloorgang. Er spelen al urgente fiscaal-juridische zaken, die zijn veroorzaakt door klaagster buiten de kliniek. Het niet mogen dragen van een zonnebril en het niet mogen drinken van water tijdens gesprekken is conform de afdelingsregels met het oog op de veiligheid. Blijkens de behandelaar zijn er voldoende momenten waarop klaagster wel een prikkelarme omgeving kan opzoeken en voldoende water kan drinken.

Ad 4)

Naar het oordeel van de behandelaar is de beslissing inderdaad geschreven in juridische bewoordingen, maar is het wel toegespitst op klaagster persoonlijk. Daarnaast is er meermaals uitleg geweest over de diagnostiek, het ernstig nadeel en de behandeling en is er tijd geweest om vrijwillig mee te werken aan de behandeling met een poging om naar ontslag toe te werken. 

Overwegingen en oordeel

Uit de overgelegde stukken is volgens de Commissie gebleken dat klaagster zou lijden aan een psychische stoornis, te weten een manische decompensatie, vermoedelijk in het kader van een bipolaire stoornis type I. De rechtbank heeft verder bij de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel al geoordeeld dat er als gevolg van deze stoornis sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, te weten ernstig lichamelijk letsel, maatschappelijke teloorgang, bedreiging van de veiligheid van betrokkene al dan niet doordat zij onder invloed van een ander raakt en de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept. Ter afwending van dit ernstig nadeel heeft klaagster volgens de rechtbank zorg nodig, welke zorg in de beschikking voortzetting crisismaatregel nader door de rechtbank is aangegeven. Voor zover klaagster heeft willen stellen dat van een psychische stoornis geen sprake (meer) is, heeft zij dat onvoldoende onderbouwd. De Commissie heeft geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose en neemt daarom de vaststelling van de rechtbank over.

 

Ad 1) Ten aanzien van de opname in een accommodatie

Uit het klaagschrift is gebleken dat klaagster meent dat de opname in de kliniek haar zieker heeft gemaakt en er meer stress door heeft gekregen. Volgens de behandelaar is opname in een accommodatie noodzakelijk, aangezien het risico op sociaal maatschappelijke teloorgang, lichamelijke problemen en mogelijk ook suïcidaliteit zonder klinische behandeling niet kunnen worden weggenomen. Dat oordeel ligt in lijn met het oordeel van de rechtbank inzake de noodzakelijke vormen van verplichte zorg. Omdat klaagster niet in staat was om samen met de behandelaar een behandelplan op te stellen, en klaagster in het verleden medicatie heeft geweigerd, bleek een intensieve thuis behandeling ook niet mogelijk. De Commissie is dan ook van oordeel dat de behandelaar de noodzaak van de opname in een accommodatie voldoende heeft aangetoond.

De Commissie is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

 

Ad 2) Ten aanzien van de toediening van medicatie

De Commissie heeft begrepen dat klaagster het niet eens is met de voorgeschreven medicatie, omdat deze haar gevaarlijk, manisch en suïcidaal zou maken en heeft geleid tot ondergewicht. Voor de Commissie staat vast dat de voorgeschreven medicatie is ingesteld conform de richtlijn bipolaire stoornissen. Ook staat vast dat therapieontrouw in het verleden geresulteerd heeft in een toename van de manische symptomen. Dat klaagster bijwerkingen ervaart betreurt de Commissie, maar kan een gevolg zijn van de ingestelde behandeling met medicatie. Bovenstaande in acht nemende is de Commissie daarom voldoende overtuigd geraakt dat verplichte zorg in de vorm van medicatie nodig is ter voorkoming van ernstig nadeel.

De Commissie komt tot de slotsom dat dit klachtonderdeel ongegrond verklaard moet worden.

 

Ad 3) Ten aanzien van de beperking van de bewegingsvrijheid

Om klaagster te beschermen tegen decompensaties, gelegen in een toenemende maatschappelijke teloorgang door gedragingen van klaagster buiten de kliniek, is de Commissie het met de behandelaar eens dat deze vorm van verplichte zorg noodzakelijk wordt geacht ter afwending van ernstig nadeel.

De Commissie komt tot het oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

 

Ad 4) Ten aanzien van de onderbouwing van de 8:9 beslissing

De Commissie slaat bij de beoordeling van de klacht acht op het volgende juridische kader. 

De Wvggz biedt, indien sprake is van verzet, een crisismaatregel, een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of een zorgmachtiging aan de zorgverantwoordelijke de wettelijke grondslag om niettemin verplichte zorg te verlenen voor zover aannemelijk is dat – kort samengevat – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. 

De Commissie stelt vast dat aan klaagster op 9, 19 en 29 februari 2024 een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 8:9 lid 2 Wvggz is verstrekt waarin haar werd medegedeeld dat de zorgverantwoordelijke heeft besloten tot het verlenen van verplichte zorg. Ten aanzien van de onderbouwing van het ernstig nadeel in deze beslissing komt de Commissie tot het oordeel dat de onderbouwing van het ernstig nadeel weliswaar in juridische termen is uitgedrukt, maar dat de onderbouwing wel voldoende is toegespitst op de persoonlijke situatie van klaagster. 

Ter zitting heeft de Commissie de behandelaren nog ambtshalve gevraagd naar een andere toelichting bij de wilsonbekwaamheidsverklaring ter zake van verplichte zorg in de artikel 8:9 beslissing. De Commissie heeft de behandelaren ook om opheldering gevraagd over de wijze van vertegenwoordiging van klaagster. Beide zaken zijn door de behandelaren voor de Commissie adequaat  en genoegzaam gemotiveerd beantwoord. 

De Commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Beslissing

De Commissie: 

  • verklaart de klacht ongegrond.

De schriftelijke beslissing is op 27 maart 2024 aan betrokkenen verzonden. 

De geanonimiseerde beslissing zal worden gepubliceerd op wvggzklachten.nl

Deze beslissing is gegeven door de heer X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door mevrouw X., ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de *(oorspronkelijke) beslissing voorleggen aan de rechtbank. 

Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.