Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klachten van de heer A., gedateerd 19 augustus 2024, door de Klachtencommissie ontvangen op 20 augustus 2024, met nummer 2408-129
Datum: 2 september 2024
Inleiding
De Klachtencommissie (hierna: de Commissie) is op 2 september 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. tegen B., Kliniek C., onderdeel van D. (hierna: de zorgaanbieder, tevens verweerder).
De klacht gaat over een beslissing op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Aanwezig
Klager: de heer A. (hierna: klager);
Bijgestaan door: de heer E., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp), en de moeder van klager.
Zorgaanbieder: B., Kliniek C., vertegenwoordigd door de heer F., psychiater, en de heer G., arts
Stukken
De Commissie heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking over de volgende stukken:
- het klaagschrift, ontvangen op 20 augustus 2024;
- het verweerschrift van de zorgaanbieder, ontvangen op 28 augustus 2024;
- de gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klager.
Samenvatting
De klacht richt zich op de verplichte medicamenteuze behandeling en opname in een accommodatie, waarvoor klager stelt dat er geen noodzaak bestaat. De zorgaanbieder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en aangevoerd dat aan de criteria en doelen voor het verlenen van verplichte zorg is voldaan. De Commissie onderschrijft dit standpunt en verklaart de klachten ongegrond. Ook de klacht met betrekking tot de beoordeling van de wilsbekwaamheid wordt ongegrond verklaard, aangezien voldoende is aangetoond dat klager op dat moment niet in staat was om de gevolgen van zijn beslissingen te overzien. Aangezien de klachten ongegrond zijn bevonden, is het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken staat voor de Commissie het volgende vast.
Klager is gediagnosticeerd met een psychische stoornis, in de vorm van een manisch psychotische ontregeling bij een bipolaire I stoornis en verblijft in de accommodatie van verweerder.
Klager werd op 18 juli 2024 door de huisarts verwezen voor een psychiatrische beoordeling na signalen van achterdocht en grootheidswanen, onder andere gemeld door de afdeling H. van de GGD en de wijkagent. Uit de medische verklaring van 23 juli 2024 blijkt dat klager begeleiding en medicatie weigerde en zich verbaal dreigend uitliet tegenover zowel de huisarts als medewerkers van de GGZ. Klager toonde geen motivatie voor behandeling, en zijn steunsysteem raakte overbelast.
Op 23 juli 2024 werd ten aanzien van klager een crisismaatregel afgegeven.
Bij beschikking van de Rechtbank J. van 25 juli 2024 is ten aanzien van klager een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 15 augustus 2024 , waarin onder andere de volgende vormen van verplichte zorg zijn opgenomen:
- toedienen van medicatie; en
- opnemen in een accommodatie.
Een zorgmachtiging is in voorbereiding.
Op 26 juli 2024 heeft de zorgverantwoordelijke besloten tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van onder andere het toedienen van medicatie en het opnemen in een accommodatie door middel van een artikel 8:9 Wvggz beslissing.
De beslissing van 26 juli 2024 vermeldt dat klager wilsonbekwaam wordt geacht ten aanzien van het verlenen van verplichte zorg.
De klacht
Klager verzet zich tegen de volgende handeling/beslissing van de zorgaanbieder ter uitvoering van de zorgmachtiging:
- toediening van medicatie;
- opneming in een accommodatie;
- de wils(on)bekwaamheid.
Schorsingsverzoek
De klager heeft de Commissie verzocht om de bestreden beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de Commissie heeft de zorgaanbieder voldoende aannemelijk gemaakt dat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg, voor zover het de opname betreft, niet geschorst kan worden. Bij afzonderlijke beslissing van 26 augustus 2024 heeft de Commissie het schorsingsverzoek ten aanzien van de opname afgewezen en ten aanzien van de medicamenteuze behandeling toegewezen
Schadevergoeding
Klager wenst een schadevergoeding te ontvangen voor het besluit waarmee hij het niet eens is. Bij gegrondverklaring van de klacht zal hij dit verzoek om schadevergoeding met een nieuw document onderbouwen.
Het standpunt van klager
Klager heeft een klacht ingediend tegen de uitvoering van de verplichte zorg, hoofdzakelijk ten aanzien van zijn opname en het toedienen van medicatie. Hij stelt dat de opname onterecht is, aangezien er geen gevaar voor hemzelf of zijn omgeving bestaat, en betoogt dat deze opname hem belemmert in zowel zijn professionele als persoonlijke leven. Klager betwist bovendien de stelling van verweerder dat hij werkloos zou zijn en geen inkomsten heeft. Daarnaast voert hij aan dat er geen duidelijke diagnose is gesteld en dat gedurende de eerste drie weken van de opname geen behandeling heeft plaatsgevonden op basis van een deugdelijke diagnose.
Met betrekking tot de medicatie stelt klager dat het gebruik van antipsychotische middelen (Cisordinol) onnodig is, aangezien geen sprake is van een psychotische ontregeling. Hij legt uit dat zijn geagiteerde gedrag voortkomt uit de omstandigheden op de afdeling en het ervaren onrecht van de gedwongen opname. Bovendien ondervindt hij ernstige bijwerkingen van de medicatie, waardoor hij niet meer in staat is helder te lezen, denken en spreken. Indien medicatie toch noodzakelijk wordt geacht, geeft klager de voorkeur aan lithium, aangezien hij dit beter verdraagt.
Ten slotte verzet klager zich tegen de wisselende beoordeling van zijn wilsbekwaamheid. Aanvankelijk werd hij als wilsonbekwaam beoordeeld, maar na een poging tot ontsnapping – door klager aangeduid als “prison break” – werd hij plots wél wilsbekwaam verklaard. Deze inconsistentie begrijpt hij niet, en hij stelt dat hij wel degelijk in staat is om zijn gedrag te reflecteren en aan te passen.
Het standpunt van verweerder
Verweerder voert aan dat de opname en de medicatie noodzakelijk waren vanwege het gevaar dat klager vormde voor zichzelf en zijn omgeving, zoals vastgesteld door de crisisdienst en bevestigd in de medische verklaring. Klager zou roekeloos rijgedrag hebben vertoond, zijn baan hebben verloren door het onheus bejegenen van een klant, zijn huur niet hebben betaald en zich agressief en racistisch hebben gedragen tegenover zorgverleners. Dit gedrag werd volgens verweerder veroorzaakt door een manische ontregeling in het kader van een bipolaire stoornis type 1. Verweerder verwacht dat klager op korte termijn ontslagen kan worden, maar geeft aan dat de afronding van gesprekken met het FACT-team, dat de zorg na ontslag zal overnemen, moet worden afgewacht.
Met betrekking tot de medicatie benadrukt verweerder dat zuclopentixol in het verleden effectief is gebleken en ook bij de huidige opname leidde tot verbetering van de manische symptomen, ondanks de bijwerkingen. Verweerder is bereid klager over te zetten op een stemmingsstabilisator, die op langere termijn minder belastend zou zijn. Sinds de medicamenteuze behandeling op verzoek van klager is geschorst, ziet verweerder echter een toename van manische symptomen, waaronder slaapgebrek en conflicten met de verpleging.
Wat betreft de wilsbekwaamheid van klager, stelt verweerder dat klager aanvankelijk als wilsonbekwaam werd beoordeeld omdat hij geen ziekte-inzicht had en de diagnose manie niet accepteerde. Verweerder wijst erop dat een wilsbekwaamheidsbeoordeling altijd een momentopname is en kan fluctueren, waardoor klager op bepaalde momenten als wilsbekwaam kan worden beschouwd.
Overwegingen en oordeel
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 10:3 Wvggz kan een betrokkene een schriftelijke en gemotiveerde klacht indienen bij de klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of over een beslissing op grond van de in artikel 10:3 lid 1 onderdeel a-x Wvggz genoemde klachtgronden. Naar het oordeel van de Commissie ziet de klacht op het niet nakomen van artikel 8:9 Wvggz respectievelijk het niet naleven van de Wvggz bij het nemen van een artikel 8:9 Wvggz beslissing en valt de klacht daarmee onder de klachtgrond zoals bedoeld in artikel 10:3 lid 1 onderdeel f Wvggz.
Dit betekent dat de Commissie toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht.
Inhoudelijke beoordeling
De Commissie moet beoordelen of de zorgaanbieder de vorm van verplichte zorg mag inzetten, te weten toediening van medicatie en opneming in een accommodatie. Bij de beantwoording van deze vraag zijn de algemene uitgangspunten en de eisen van artikel 2:1 Wvggz, van toepassing. Dat betekent dat inzet van verplichte zorg moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid. Dat wil zeggen dat de minst ingrijpende vorm van behandeling moet worden gebruikt, die niet langer dan nodig wordt toegepast en dat die in de gegeven omstandigheden effectief moet zijn.
Met betrekking tot de toediening van medicatie overweegt de commissie als volgt.
Op grond van de overgelegde stukken, waaronder de beschikking van 25 juli 2024 en de medische verklaring van 23 juli 2024, moet de Commissie ervan uitgaan dat bij klager sprake is van een psychische stoornis zoals bedoeld in de Wvggz. De enkele ontkenning van klager dat bij hem sprake is van een psychische stoornis, is voor de Commissie onvoldoende reden om te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank.
Anders dan klager heeft aangevoerd, is de Commissie van oordeel dat de psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in levensgevaar, maatschappelijke teloorgang, de situatie dat klager met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is, zoals reeds vastgesteld in de beschikking van 25 juli 2024.
De Commissie volgt de zorgaanbieder in diens standpunt dat verplichte zorg, die is gericht op het afwenden van het ernstig nadeel en een crisissituatie, het stabiliseren van de geestelijke gezondheid van klager, nodig is.
Op basis van de door de behandelaars aangedragen argumenten concludeert de Commissie dat medicamenteuze behandeling in het geval van klager de meest geschikte vorm van zorg is om het beoogde doel van verplichte zorg te bereiken. De behandelaars constateren dat de medicatie effectief is en dat dit geleidelijk de weg vrijmaakt voor ontslag. Daarnaast zijn er geen minder ingrijpende alternatieven met hetzelfde effect beschikbaar, en is het onwaarschijnlijk dat de psychische stoornis zonder verplichte zorg spontaan in remissie zal gaan. De Commissie merkt in dit verband op dat sinds de schorsing van de medicamenteuze behandeling een toename van manische symptomen is waargenomen, wat volgens de Commissie voldoende aantoont dat klager baat heeft bij medicatie. Hoewel de medicatie bijwerkingen veroorzaakt, acht de Commissie deze, zonder afbreuk te doen aan de klachten van klager, niet van dien aard dat de behandeling niet in verhouding staat tot het doel. Bovendien hebben de behandelaars ter zitting verklaard bereid te zijn om op een later moment over te schakelen naar een ander medicijn (stemmingsstabilisator).
De Commissie zal de klacht tegen de gedwongen behandeling met medicatie ongegrond verklaren.
Met betrekking tot de opneming in een accommodatie overweegt de Commissie als volgt.
Voor zover de klacht is gebaseerd op het ontbreken van noodzaak, volgt de Commissie het standpunt van de behandelaars, dat voldoende onderbouwd is in de overgelegde stukken. Uit de stukken blijkt dat klager niet bereid was om mee te werken aan een behandeling met medicatie. Gezien het te verwachten verzet acht de Commissie het aannemelijk dat de veiligheid in een ambulante setting niet kon worden gewaarborgd bij het verlenen van zorg. Ook het gedrag van klager, zoals beschreven in de medische verklaring van 23 juli 2024, bood volgens de Commissie destijds voldoende aanleiding om tot opname over te gaan. Momenteel is het toestandsbeeld van klager nog niet voldoende gestabiliseerd voor een ambulante voortzetting van de behandeling. De Commissie begrijpt echter dat er op korte termijn naar ontslag kan worden toegewerkt, zodra de gesprekken met het FACT-team zijn afgerond.
Gelet op het voorgaande zal de Commissie de klacht tegen de opname ongegrond verklaren.
Met betrekking tot de beoordeling van de wilsbekwaamheid overweegt de Commissie als volgt.
In de Wvggz is tot uitdrukking gebracht dat er evenveel waarde gehecht wordt aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwaam persoon met een psychiatrische stoornis als aan die van een wilsbekwaam persoon zonder stoornis. Het al dan niet bestaan van een wilsbekwaamheid moet zoveel mogelijk worden beoordeeld per concrete beslissing, waarbij het uitgangspunt is dat betrokkene wilsbekwaam is. Het gaat dan om actuele vermogens van betrokkene en of hij de relevante informatie kan verwerken die voor het nemen van een beslissing van belang is en of hij de gevolgen van die beslissing kan voorzien.
De Commissie oordeelt dat de behandelaars voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat klager, anders dan door hem betoogd, op het moment van de beslissing van 26 juli 2024 niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen met betrekking tot de in die beslissing genoemde vormen van verplichte zorg. Dit betekent dat klagers geestelijke vermogens op dat moment onvoldoende waren om de gevolgen van zijn keuzes te overzien. Dit houdt echter niet in dat klager geheel het bevattingsvermogen ontbeerde of dat hij de verstrekte informatie volledig niet begreep. Wel was klager destijds onvoldoende in staat om zijn wil te bepalen met betrekking tot de verplichte zorg en de gevolgen van zijn beslissingen in te schatten. Dat klager op een ander moment wel als wilsbekwaam is beoordeeld, doet hier niets aan af. Die beoordeling betrof een andere vorm van verplichte zorg, namelijk insluiting, en bovendien kan wilsbekwaamheid sterk fluctueren.
Gelet op het voorgaande zal de Commissie de klacht tegen de beoordeling van de wilsbekwaamheid ongegrond verklaren.
Schadevergoeding
Omdat de door klager ingediende klacht ongegrond wordt verklaard, is er voor toewijzing van het verzoek tot schadevergoeding geen aanleiding.
De Commissie zal dit verzoek dan ook afwijzen.
De beslissing
De Commissie:
- verklaart de klachten ongegrond;
- wijst het schadevergoedingsverzoek af.
De schriftelijke beslissing is op 16 september 2024 aan betrokkenen verzonden.
Deze beslissing is gegeven door mevrouw X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door de heer X., ambtelijk-secretaris.
Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank.