Uitspraak
De klachtencommissie (hierna te noemen: de commissie) heeft kennis genomen van de klacht van <naam klager> (hierna te noemen: klager), verblijvende te <naam woonplaats>. De klacht richt zich tegen het besluit verlenen verplichte zorg door middel van opname in een accommodatie, medicatie en toediening van medicatie door middel van een injectie op 2 januari 2024, genomen door <naam psychiater>, psychiater en <naam AIOS>, AIOS (hierna te noemen: verweerders).
Verloop procedure
– Klachtenformulier van <naam klager>, ontvangen op 19 januari 2024;
– Verweerschrift met van <naam verweerders>, ontvangen op
30 januari 2024;
– Dossierstukken, ontvangen op 30 januari 2024.
De commissie heeft met toestemming van klager inzage gehad in de stukken uit zijn medische dossier die relevant zijn voor de beoordeling van de klacht.
Bij de klacht is een verzoek tot schorsing van de verplichte zorg door middel van medicatie en opname in een accommodatie. Dit verzoek is op 22 januari 2024 door de klachtencommissie behandeld en afgewezen; partijen zijn hiervan per e-mail in kennis gesteld.
De hoorzitting heeft in hybride vorm plaatsgevonden op 8 februari 2024, waarbij klager en verweerders in de gelegenheid zijn gesteld een mondelinge toelichting te geven. Klager werd hierbij ondersteund door <naam patiëntenvertrouwenspersoon>, patiëntenvertrouwenspersoon (hierna te noemen: de pvp).
Het dictum van de uitspraak van de commissie is op 9 februari 2024 per e-mail aan partijen medegedeeld.
Ontvankelijkheid
De commissie oordeelt dat de klacht ontvankelijk is, op grond van art. 10.1 Wvggz jo. 10.3
sub f Wvggz en de klachtenregeling Wvggz van GGNet.
De klacht
De klacht richt zich tegen het verlenen van verplichte zorg door middel van opname in een accommodatie, medicatie en toediening van medicatie door middel van een injectie op
2 januari 2024. Klager licht zijn klachten, zakelijk en verkort weergegeven, als volgt toe:
Rond 26 december 2023 is klager opgenomen op de HIC met een crisismaatregel. Klager was in de veronderstelling dat hij daar was gebracht voor een verhoor en het verbinden van een wond, maar na binnenkomst ging de deur op slot en werd hem verteld dat hij was opgenomen en verplicht medicatie moest innemen.
De pvp vult aan dat in de beleving van klager er vanaf het begin van de opname al sprake is van dwang. Bij binnenkomst heeft klager al te horen gekregen dat hij een injectie zou krijgen als hij geen pil zou slikken.
In de dagen daarna kreeg klager ook steeds medicatie aangeboden waarbij hem verteld werd dat hij die moest nemen of dat hij anders een injectie kreeg. Klager wil geen injectie, maar wil ook niet zelf de medicatie innemen. Nu slikt klager de medicatie die medewerkers hem op een lepel aanbieden, hij weigert de medicatie zelf actief in te nemen.
Op 2 januari 2024 kreeg klager een smelttablet die niet bleek te smelten. Na 20 minuten heeft klager de tablet uitgespuugd en de medicatie geweigerd. Er werd klager direct gezegd dat hij dan een injectie zou krijgen. Klager gaf daarop aan dat hij dan alsnog een tablet zou slikken, omdat hij absoluut geen injectie wilde. Klager kreeg echter geen tweede kans en de injectie werd hem onder dwang toegediend. Dit was een zeer traumatische ervaring voor klager. De pvp vult aan dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie (het was de eerste keer dat klager onder dwang een tablet moest innemen en deze tablet smolt niet, zoals zou moeten). Klager vindt deze gang van zaken niet terecht.
Ook vindt klager de opname op een gesloten afdeling onterecht en onnodig. Klager werkt al drie decennia aan zichzelf en is zich heel bewust van zijn gedachten. Klager stelt dat hij helder genoeg is om de dingen voor zichzelf te beredeneren en dat hij zich ervan bewust zou zijn als er sprake was van teloorgang. Er is echter geen sprake van teloorgang. Ook is er geen sprake van chaos in zijn woning. Klager had de keuken eruit gehaald en naar beneden gebracht- niet naar beneden gegooid. Als er sprake was van chaos, dan kwam dat van de renovatie die gaande was. Klager is in staat om hulp te vragen als dat nodig is, maar weet ook dat hij voor de meeste zaken zelf actie moet ondernemen. Klager stelt dat er geen reden was voor de verplichte opname en ook niet voor de verplichte medicatie.
Klager verzoekt om vergoeding van de schade die hij als gevolg van de onterecht verleende verplichte zorg heeft geleden.
Het verweer
In het verweer is, zakelijk en verkort weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Klager is met een crisismaatregel opgenomen na een melding van de politie. Klager heeft de inboedel kort en klein geslagen en meubels vanaf de 10e of 11e verdieping naar beneden gegooid. Klager ontkent dat dit zo gegaan is.
Verweerders zien een manisch psychotische man (met o.a. incoherent en associatief denken, grootheidsideeën), waarbij in het begin ook sprake was van imperatieve hallucinaties. Inmiddels is gebleken dat er sprake is van een langer bestaand beeld van verwaarlozing en chaos en wordt klager waarschijnlijk binnenkort uit huis gezet. In eerste instantie wilde klager hier hulp bij hebben, maar inmiddels heeft klager aangegeven geen hulp nodig te hebben.
Verweerders zijn na het weekend van nieuwjaar gestart met olanzapine. De periode daarvoor werd de medicatie onder drang aangeboden. Verweerders waren zelf niet bij het moment van opname en kunnen niet bevestigen welke bewoordingen gebruikt zijn bij de (eerste keer) aanbieden van medicatie. Gezien het toestandsbeeld bij opname kunnen verweerders zich voorstellen dat door de verpleging in stevige bewoordingen duidelijk is gemaakt dat klager de medicatie moest innemen.
Nu klager wat langer is opgenomen en medicatie gebruikt, zien verweerders verbetering van het toestandsbeeld. Klager is beter in contact en er is een gunstig effect te zien op de formele en inhoudelijke denkstoornissen. Volgens verweerders is er nog altijd sprake van een psychotische stoornis met gevaar op maatschappelijke teloorgang en ernstige psychische schade. Verweerders geven aan inmiddels in de fase te zijn gekomen waarin nagedacht moet worden over het vervolg (ambulantisering, afweging depot of orale medicatie). Er is nog geen bloedspiegel bepaald.
Klager heeft geen ziektebesef of -inzicht en wil niet vrijwillig op de afdeling blijven of medicatie innemen. Klager ontkent dat hij een psychose heeft (gehad) en stelt dat er niets met hem aan de hand is.
Verweerders zijn van mening dat er sprake is van een psychotische stoornis die leidt tot ernstige maatschappelijke teloorgang (verlies van woning, maatschappelijke verwaarlozing enz.) en ernstige psychische schade (voortbestaan van psychisch lijden). Om dit patroon te kunnen doorbreken is opname op de HIC en behandeling met antipsychotica noodzakelijk. Aangezien ziektebesef- en inzicht bij klager ontbreekt en hij niet op vrijwillige basis behandeld wil worden, is verlenen van verplichte zorg de enige manier om de ernstige nadelen te voorkomen.
Overwegingen en conclusies
De commissie komt, gelet op de stukken en het besprokene tijdens de hoorzitting, tot de volgende overwegingen en conclusies.
De commissie overweegt dat er door de rechter met betrekking tot klager een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is afgegeven, vanwege een psychiatrische stoornis en daar uit voortkomend risico op ernstig nadeel. Op basis hiervan is behandeling van de psychische stoornis mogelijk, ook als klager daar niet vrijwillig aan mee wil werken en/of niet mee instemt.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat klager lijdt aan een psychische stoornis. Hoewel klager de stoornis en/of het psychotische toestandsbeeld ontkent (klager geeft aan dat hem niets mankeert), heeft de commissie geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose. Klager heeft geen ziektebesef en ziekte inzicht en geeft aan dat hulp of behandeling niet nodig is.
De commissie is van oordeel dat verweerders in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder een gedwongen opname én toediening van antipsychotische medicatie kon en kan worden afgewend. Verweerders hebben hierin volgens de bij deze diagnose behorende richtlijnen en de behandelstandaard gehandeld, passend bij het actuele ziektebeeld.
De commissie overweegt verder dat zonder adequate medicatie er voor klager een aanzienlijk risico op ernstig nadeel in de zin van art. 1:1 lid 2 en art. 8:9 lid 4 sub b Wvggz zal blijven bestaan.
De commissie acht het besluit tot verplichte zorg met medicatie inhoudelijk juist en ook proportioneel, subsidiair en doelmatig.
Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de beslissing tot verplichte opname en de verplichte behandeling met medicatie voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en dat deze klachtonderdelen ongegrond moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de toediening van medicatie met een injectie op 2 januari 2024 overweegt de commissie dat uit de rapportages blijkt dat klager die dag angstig en geïrriteerd was vanwege de aangezegde dwangmedicatie en zich ook (luidruchtig) uitte wanneer de medicatie ter sprake kwam en toen deze moest worden ingenomen.
Tot dan toe hadden verweerders de situatie aangekeken en had klager de medicatie steeds kunnen weigeren. Omdat het toestandsbeeld niet verbeterde, besloten verweerders tot dwangbehandeling met medicatie. Klager kreeg hiervoor een smelttablet, maar deze was na 20 minuten nog niet opgelost. Hoewel de commissie er begrip voor heeft dat klager deze na verloop van zo’n lange tijd uit de mond haalde (de tablet had tenslotte binnen enkele seconden moeten zijn opgelost), blijkt uit de stukken en de toelichting van klager dat hij de tablet in de eerste plaats met name uit zijn mond haalde omdat hij deze niet wilde en de medicatie (dus) weigerde.
Of de escalatie die zich nu heeft voorgedaan op 2 januari 2024 voorkomen had kunnen worden als klager een tablet had gekregen die wèl binnen enkele seconden was opgelost, valt volgens de commissie niet na te gaan. Gezien de houding en het gedrag van klager ten aanzien van medicatie en ook voorafgaand aan het medicatiemoment en op dat moment zelf (angstig, geïrriteerd, luidruchtig) is de commissie van oordeel dat het toedienen van medicatie door middel van injectie na de weigering van klager op dat moment proportioneel was en kan de behandelaren naar het oordeel van de commissie in elk geval ten aanzien van de beslissing om op dat moment door te pakken geen verwijt worden gemaakt. Op basis van het voorgaande wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
Oordeel
De commissie acht op grond van bovenstaande overwegingen de klachten ongegrond.
Schadevergoeding
Nu de klachten ongegrond zijn verklaard, is er geen aanleiding het schadeverzoek toe te kennen.
Op 8 februari 2024 vastgesteld door de commissie:
De heer mr. J. Blok, voorzitter;
De heer E. Lemmen, psychiater;
Mevrouw I. de Val, algemeen lid op voordracht van de Cliëntenraad.
Namens de commissie:
i.o.
Mw. M.T. Averesch-Wilbrink
ambtelijk secretaris
Verzonden d.d. 20 februari 2024
Tegen een uitspraak van de klachtencommissie kan op grond van art. 10:7 Wvggz beroep worden ingesteld bij de Rechtbank binnen zes weken na kennisneming van de uitspraak.