Klacht tegen verplichte opname en verplichte medicatie


Klachtencommissie  GGZ Amsterdam e.o.    

Betreft: BESLISSING 

Inzake: de klacht van A.  gedateerd 6 juli 2022, bij de klachtencommissie binnengekomen op 6 juli 2022, nummer 2207-66 

Datum: 18 juli 2022 

Inleiding

De klachtencommissie is op 18 juli 2022 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van A. , gedateerd 6 juli 2022, bij de klachtencommissie binnengekomen op 6 juli 2022, nummer 2207-66. 

Het betreft een procedure op basis van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

A.  heeft de klachtencommissie toestemming verleend om mede op basis van relevante stukken uit het dossier uitspraak te doen.  

Aanwezig
Klager: A. ;
Bijgestaan door: B., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp);   

Zorgaanbieder: C., psychiater;
D., psychiater FACT; 

Klachtencommissie: voorzitter, jurist;
psychiater, werkzaam bij ;
lid, voorgedragen door de Cliëntenraad van ;
Ambtelijk secretaris:

Ten tijde van de hoorzitting verbleef A.  in een EBK (extra beveiligde kamer). Hij is gehoord door de voorzitter terwijl de psychiater en de ambtelijk secretaris in een aangrenzende ruimte aanwezig waren. Het lid  van de klachtencommissie namens de cliëntenraad is later gebeld en bij de besluitvorming betrokken. 

Stukken

De klachtencommissie (hierna commissie) heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  • het klaagschrift van A. , gedateerd 6 juli 2022, ontvangen op 6 juli 2022; 
  • het verweerschrift van D., psychiater, gedateerd 13 juli 2022, ontvangen op 13 juli 2022;  
  • relevante stukken uit het medisch dossier. 

De feiten en omstandigheden

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, gaat de commissie uit van de volgende feiten. 

A.  is een XX jarige man die gediagnosticeerd is met een schizoaffectieve stoornis waarvoor hij ambulant behandeld wordt door het FACT in E.. Blijkens de gegevens is A.  sinds 2012 meerdere keren (gedwongen) opgenomen geweest met psychotische episoden met stemmings-component. In oktober 2021 is A.  (opnieuw) psychotisch ontregeld na het staken van medicatie, dit tegen advies van zijn behandelaren van het FACT.  A.  is toen tijdens zijn verblijf in de kliniek ingesteld op een depot antipsychotische medicatie waarna hij met ontslag kon. 

Op 19 juni 2022 is A.  met een zorgmachtiging gedwongen opgenomen door  de F. vanwege een psychotische decompensatie, wederom na het staken van de voorgeschreven medicatie Vervolgens is hij overgeplaatst naar G. (hierna; de instelling). Gezien het toestandsbeeld op de afdeling heeft de zorgverantwoordelijke vervolgens op 21 juni 2022 onder andere besloten om A.  te behandelen met medicatie. 

De beslissingen tot verplichte zorg zijn A.  meegedeeld en de zogenoemde  aanzeggingsbrieven daaromtrent zijn gedateerd 19 juni 2022 en 21 juni 2022. De verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 van de Wvggz wordt volgens de aanzeggingsbrieven onder andere verleend in de vorm van: 

  • opnemen in een accommodatie (19 juni 2022 en 21 juni 2022)
  • toediening van medicatie (21 juni 2022)

De machtiging tot het verlenen van deze verplichte zorg is verleend door de Rechtbank X in haar kennisgeving mondelinge uitspraak verplichte zorg, gedateerd 4 februari 2022, voor de duur van 12 maanden, te weten tot en met 4 februari 2023. . 

De machtiging vermeldt als toegestane vormen van verplichte zorg, voor zover hier van belang:  

  • opnemen in een accommodatie
  • toediening van medicatie

De klacht

De klacht van A.  richt zich tegen de volgende handeling/beslissing van de zorgaanbieder: 

  • opname in een accommodatie
  • behandeling met medicatie

Schorsingsverzoek 

A.  heeft de commissie verzocht de beslissing inzake de behandeling met medicatie te schorsen. De zorgaanbieder heeft de commissie vervolgens op 7 juli 2022 gemotiveerd geadviseerd de uitvoering van de beslissing tot behandeling met medicatie niet te schorsen. De commissie heeft daarop op 7 juli 2022 het schorsingsverzoek afgewezen en deze beslissing is naar A.  en zijn patiëntenvertrouwenspersoon gestuurd.  

Het standpunt van klager  

De klacht ziet op de beslissingen van 19 juni 2022 en 21 juni 2022 waarin aan A.  is medegedeeld dat onder andere is besloten tot opname in een accommodatie en toediening van medicatie. A.  heeft hiertegen meerdere bezwaren geuit. 

A.  heeft allereerst toegelicht dat hij van oordeel is dat hij aan geen enkele psychiatrische stoornis lijdt. Hij heeft in zijn jeugd wel veel meegemaakt en hij is oorlogsveteraan waardoor de trauma’s en nachtmerries hierover hem soms te veel worden maar hij is niet ziek. Zijn opname berust volgens hem op een misverstand; hij was namelijk alleen maar zijn huis aan het schoonmaken. Volgens A.  zag het er toen  ogenschijnlijk chaotisch uit; het duurt bij hem namelijk even voordat het schoonmaken gelukt is en alles weer op zijn plek staat. Waarschijnlijk hebben zijn buren toen over hem geklaagd waarna hij gedwongen is opgenomen. Hier was echter geen reden toe, aldus A. .

 Daarenboven heeft A.  een goedlopend bedrijfje en nu hij is opgenomen kan hij de werkzaamheden en dit bedrijf niet, zoals hij wil, uitbreiden en groter maken. Hij kan op dit moment evenmin aan zijn verplichtingen voor zijn bedrijf voldoen, zoals bijvoorbeeld het doen van aangifte bij de belasting. Hij wil mede daarom zo spoedig mogelijk naar huis. 

Verder heeft A.  aangegeven dat er in de kliniek ongepast geweld tegen hem wordt gebruikt. Als hij daar op reageert krijgt hij te horen dat hij manisch is en A.  is het daar niet mee eens. Desgevraagd heeft hij in dat kader opgemerkt dat hij zeven jaar in het leger heeft gezeten en dat hij in deze periode mogelijk familieleden van de medewerkers in de kliniek heeft vermoord; wellicht met bommen die uit vliegtuigen werden gegooid. Dat zou volgens A.  een reden kunnen zijn voor hun haat en boosheid jegens hem. Het is in ieder geval zo dat hij reageert op de ongepaste opmerkingen en de houding van de artsen en verpleegkundigen in de kliniek en niet andersom.

In het verlengde hiervan heeft  A.  herhaald dat hij niet ziek, en zeker niet psychotisch is. Er is niets met hem aan de hand. Hij heeft dan ook geen (gedwongen) medicatie nodig. Hij wil gewoon weer naar huis en daar dan ook uitbehandeld zijn. Hij heeft verder geen hulp nodig. 

Het standpunt van verweerder  

De behandelaars hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de opname in de instelling en de gedwongen behandeling met medicatie volstrekt noodzakelijk waren en zijn ter afwending van ernstig nadeel. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd. 

A.  is gediagnosticeerd met een schizoaffectieve stoornis. Zodra A.  in de ambulante setting stopt met de voorgeschreven medicatie decompenseert hij. Het is zijn behandelaren bekend dat A.  het niet eens is met de diagnose, maar mede gezien het toestandsbeeld van A.  na het staken van de voorgeschreven medicatie hebben zij geen reden om aan de diagnose te twijfelen. Hier is aan toegevoegd dat A.  in ambulante setting wekelijks gesprekken heeft met een GZ-psychologe om over zijn traumatische herinneringen en/of ervaringen te spreken. 

Op 19 juni 2022 is A.  gedwongen opgenomen op grond van een zorgmachtiging. Hieraan voorafgaand had hij tijdens schoonmaakwerkzaamheden aan zijn huis, huisraad naar beneden gegooid, op het dak van één van de buren gestaan en één van zijn buren bedreigd. Eenmaal in de instelling is in eerste instantie besloten om te zien of A.  in de kliniek zonder medicatie tot rust kon komen. Dit bleek echter al snel niet mogelijk. Zo veroorzaakte hij onder andere direct na zijn overplaatsing, kortsluiting in zijn kamer en vertoonde hij (verbaal) agressief gedrag. A.  is toen enkele dagen gesepareerd geweest. Vanwege de noodzaak om dit ernstige beeld te behandelen en omdat bekend is dat A.  al eerder goed heeft gereageerd op antipsychotische medicatie is vervolgens op 21 juni 2022 besloten A.  onder dwang met medicatie te behandelen. 

Verder is in reactie op de aantijgingen van A.  over het gedrag en de houding van artsen en verpleegkundigen in de kliniek opgemerkt dat A.  zich (verbaal) agressief heeft geuit tegen zijn behandelaren. Hij is dan onder andere devaluerend en maakt racistische opmerkingen. In het weekend voorafgaand aan de hoorzitting is dit (zoals al eerder is gebeurd) geëscaleerd waarbij A.  deze keer ook fysiek geweld heeft gebruikt jegens zijn behandelaren. A.  heeft toen ingrijpmedicatie toegediend gekregen en hij verblijft sindsdien in de EBK.

Tot slot is desgevraagd opgemerkt dat, zodra het toestandsbeeld van A.  hersteld is, hij met ontslag kan waarna hij dan weer begeleid zal worden door zijn ambulante behandelaren van het FACT. Mocht hij tijdens of na zijn verblijf in de instelling hulp nodig hebben, bijvoorbeeld bij het schoonmaken van zijn huis of bij de belastingaangifte voor zijn bedrijf, dan kan hij hierbij ondersteuning krijgen van zijn woonbegeleiding en van maatschappelijk werk. 

Overwegingen en oordeel

Blijkens artikel 3:1 Wvggz kan op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, ondanks verzet, verplichte zorg worden verleend. Artikel 3:2 Wvggz bepaalt limitatief welke vormen van verplichte zorg mogelijk zijn. 

Uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit artikel 3:3 Wvggz en artikel 3:4 Wvggz volgt verder dat de zorgverantwoordelijke een beslissing als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz pas kan nemen als het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel indien: 

  • er geen mogelijkheden zijn voor zorg op basis van vrijwilligheid;
  • er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn;
  • het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg   evenredig is en;
  • redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is. 

Samengevat, onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd- het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. 

Bovenstaande in acht nemend overweegt de commissie als volgt. 

Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat A.  lijdt aan een psychische stoornis. Hoewel A.  de stoornis en/of de huidige psychotische decompensatie ontkent, heeft de commissie geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose. 

Er is sprake van een groot risico op psychisch letsel van A.  zelf of op psychisch en/of fysiek letsel van derden indien geen verbetering in het toestandsbeeld van A.  optreedt. Daarmee staat voor de commissie vast dat het gedrag van A.  als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Ter afwending van dit ernstig nadeel heeft hij zorg nodig. 

De commissie is verder van oordeel dat de behandelaars in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder een (gedwongen) opname én toediening van antipsychotische medicatie kon en kan worden afgewend. Hierbij geldt dat blijkens de stukken en de verklaringen ter zitting  behandeling met medicatie in het verleden effectief is gebleken. Het valt niet te verwachten dat een andere, minder ingrijpende, behandeling het ernstige nadeel kan wegnemen. Daarenboven wordt de verplichte zorg noodzakelijk geacht om de geestelijke gezondheidstoestand van A.  dusdanig te stabiliseren en herstellen dat hij zijn autonomie zo veel mogelijk herwint. De commissie kan zich vinden in deze redenering. 

Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de beslissing tot opname en de behandeling met medicatie voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en dat de klachten ongegrond moet worden verklaard. 

Beslissing

De commissie: 

  • verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.