Klacht tegen gedwongen opname en medicatie


Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van de heer A. , ongedateerd, bij de klachtencommissie binnengekomen op 14 juni 2022, nummer 2206-61

Datum: 27 juni 2022

Inleiding

De klachtencommissie is op 27 juni 2022 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. , ongedateerd, bij de klachtencommissie binnengekomen op 14 juni 2022. Hij heeft zijn klacht aangevuld op 15 juni 2022. 

Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

De heer A.  heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot bemiddeling door de klachtencommissie.

Aanwezig
Klager: de heer A. ;
Bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon.

Instelling: mevrouw C., psychiater;
de heer D., arts-assistent.

Klachtencommissie: de heer, voorzitter, jurist;
mevrouw, lid, psychiater, werkzaam bij ;
mevrouw , lid, voorgedragen door de Cliëntenraad van .   

Ambtelijk secretaris: de heer .

Stukken

De klachtencommissie (hierna: de commissie) heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift;  
  2. het verweerschrift; 
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A. . 

De feiten en omstandigheden

Op 29 april 2022 werd de heer A.  op grond van een crisismaatregel opgenomen in  E. 

Op 29 april 2022 hebben de behandelaars in E. de beslissing genomen tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 lid 2 Wvggz, inhoudende: 

  • toediening medicatie; 
  • verrichten medische controles; 
  • beperken van de bewegingsvrijheid; 
  • opnemen in een accommodatie. 

Op 3 mei 2022 heeft de rechtbank X een machtiging verleend tot voortzetting van de crisismaatregel die onder andere voorziet in het opnemen in een accommodatie als vorm van verplichte zorg. Sindsdien verblijft de heer A.  in F. 

Bij beschikking van 30 mei 2022 is ten aanzien van de heer A.  het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging toegewezen. In deze beschikking is verplichte zorg in de vorm van onder andere het opnemen in een accommodatie en het toedienen van medicatie toegewezen. 

Op 10 juni 2022 heeft de huidige zorgverantwoordelijke van de heer A.  de beslissing genomen tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 lid 2 Wvggz, inhoudende: 

  • toediening medicatie; 
  • verrichten medische controles; 
  • beperken van de bewegingsvrijheid; 
  • aanbrengen van beperkingen (korte versie); 
  • opnemen in een accommodatie. 

In de kolom ‘motivering’ staat bij ‘toedienen medicatie’ het volgende vermeld: “Bij uw ziektebeeld is het belangrijk dat u de medicatie goed inneemt. Per 10/6 is besloten dat er naast de Clozapine een ander antipsychoticum wordt toegevoegd, omdat de Clozapine u onvoldoende beschermd tegen het ziektebeeld”. 

Op 15 juni 2022 heeft de geneesheer-directeur ingestemd met het verzoek van de heer A.  tot schorsing van de beslissing van 10 juni 2022 voor zover het de toediening van medicatie betreft.  

De klacht en het standpunt van klager 

De klacht van 14 juni 2022 richt zich tegen de beslissing van 10 juni 2022 voor zover het de behandeling met amisulpride – ter aanvulling op de huidige behandeling met Clozapine – betreft. Volgens de heer A.  is de voorgenomen behandeling met amisulpride niet nodig omdat het sinds de opname veel beter met hem gaat. Bovendien vreest de heer A.  voor ernstige bijwerkingen. 

Als gevolg van de schriftelijke kennisgeving heeft de heer A.  schade geleden. Ter zitting verklaart de heer A.  dat de brief van 10 juni 2022 bij hem veel angst heeft ingeboezemd. Dat er niet tot uitvoering overgegaan, maakt dit niet anders. 

Op 15 juni 2022 heeft de heer A.  zijn klacht aangevuld met een klacht tegen de gedwongen opname. De heer A.  stelt met betrekking tot deze klacht dat hij niet de kans gekregen heeft om op basis van vrijwilligheid opgenomen te worden. 

Schadevergoeding

De heer A.  wenst een schadevergoeding te ontvangen. Bij gegrondverklaring van de klacht zal hij dit met een nieuw document onderbouwen.

Het standpunt van verweerder

De instelling heeft zich met betrekking tot de klacht op het standpunt gesteld dat aan de (formele en inhoudelijke) vereisten voor het verlenen van verplichte zorg voldaan is. Daartoe heeft de instelling – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. 

De heer A.  is bekend met een schizoaffectieve stoornis waarvoor hij sinds 2008 behandeld wordt. De laatste klinische opname dateert van 2019. In het kader van die opname werd de heer A.  behandeld met Clozapine. Na ontslag trad er geleidelijk een verslechtering op in het toestandsbeeld, vermoedelijk als gevolg van het op eigen initiatief stoppen met het innemen van de medicatie. Op 28 april 2022 vond er in de thuissituatie een agressie-incident plaats naar aanleiding waarvan hij op 29 april 2022 door politie ter beoordeling werd overgebracht naar E.. Na vervolgens een kort verblijf daar werd de heer A.  op 3 mei 2022 opgenomen in F. Omdat de psychotische symptomen sinds de opname niet zijn afgenomen en, gezien de kans op het krijgen van een tachycardie, een verhoging van de Clozapine niet mogelijk is, is op 10 juni 2022 besloten om een tweede antipsychoticum aan de behandeling toe te voegen. Zonder deze aanvulling stagneert de behandeling. Hoewel de heer A.  vreest voor bijwerkingen, kan hij niet omschrijven waar hij precies bang voor is. 

Met betrekking tot de tweede klacht wordt aangevoerd dat ten tijde van de opneming er geen sprake was van een goede behandelrelatie, en dat de heer A.  ambivalent was ten aanzien van de opname. 

Overwegingen en oordeel

  1. Beslissing tot toediening van medicatie 

De heer A.  kan zich niet verenigen met het toedienen van medicatie, te weten amisulpride, omdat de huidige behandeling met Clozapine in zijn beleving volstaat. 

De commissie overweegt als volgt. Indien sprake is van verzet, kan op grond van een hier aan de orde zijnde zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De commissie is, mede gelet op de beschikking van 30 mei 2022, van oordeel dat bij de heer A.  sprake is van een psychische stoornis, in de vorm van een schizo-affectieve stoornis, en dat deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, onder meer gelegen in maatschappelijke teloorgang, ernstige verwaarlozing, ernstig lichamelijk letsel en ernstige psychische schade. Uit het dossier blijkt voldoende dat, anders dan de heer A.  bepleit, de huidige behandeling met Clozapine tot nog toe geen, althans onvoldoende verbetering van het toestandsbeeld heeft bewerkstelligd. De commissie volgt daarom de heer A.  niet in zijn stelling dat het sinds de opname beter met hem gaat. 

Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, volgt verder dat de toepassing van verplichte zorg in de vorm van het toedienen van een tweede antipsychoticum doelmatig, proportioneel en noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel. 

Naar het oordeel van de commissie heeft de zorgverantwoordelijke begrijpelijk gemotiveerd dat er zonder de voorgenomen behandeling geen perspectief is op verbetering van het toestandsbeeld van de heer A. . Een ontslag op korte termijn is daardoor niet mogelijk, terwijl de heer A.  juist gebaat is bij een spoedige terugkeer in de maatschappij. De bezwaren van de heer A.  zien met name op de bijwerkingen. Gebleken is dat de zorgverantwoordelijke bereid is geweest en nog steeds is om over de bijwerkingen in gesprek te gaan, maar dat de heer A.  gesprekken daarover afwijst. Hierdoor is het niet goed mogelijk om de heer A.  in zijn bezwaren tegemoet te komen. Ook is niet duidelijk geworden waar de heer A.  precies bang voor is. Ter zitting heeft de heer A.  weliswaar verklaard angstklachten te hebben ontwikkeld, maar deze angstklachten zijn niet het gevolg van het gebruik van amisulpride daar de behandeling nog niet is opgestart. 

Alles bijeengenomen is de commissie van oordeel dat de klacht tegen de voorgenomen beslissing tot toediening van medicatie ongegrond is. 

  1. Beslissing tot opneming in een accommodatie 

Ter zitting is komen vast te staan dat de heer A.  geen klacht heeft ingediend tegen de opname in de accommodatie als zodanig, maar, zoals de commissie begrijpt, tegen het feit dat hem de kans ontnomen is om vrijwillig akkoord te gaan met de opname. 

De commissie overweegt als volgt. Een van de algemene uitgangspunten van de Wvggz is dat zorg op basis van vrijwilligheid wordt verleend. Uit de stukken valt echter op te maken dat de heer A.  erg ambivalent was in het al dan niet accepteren van zorg. Zo vermeldt de rapportage van 3 mei 2022 dat de heer A.  niet opgenomen wilde zijn en niet gemotiveerd was om zich te laten behandelen. Hieruit volgt dat er onvoldoende vertrouwen was dat de heer A.  in een vrijwillig kader zal blijven meewerken aan een klinische behandeling. Het is dan ook te begrijpen dat de opname in een verplicht kader plaatsvindt. De commissie zal daarom de klacht ongegrond verklaren. 

  1. Schadevergoeding 

Nu de klachten ongegrond zijn verklaard, is er geen grondslag voor een vordering tot schadevergoeding en is er geen plaats voor het toekennen daarvan. Het verzoek wordt daarom afgewezen. 

Beslissing

De commissie:

  • verklaart de klachten ongegrond;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af