Regionale Klachtencommissie Wvggz West- en Midden- BrabantBESLISSING EX ARTIKEL 10.6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
inzake
mevrouw [klaagster]
Per adres: accommodatie zorgaanbieder te Tilburg
tegen:
GGz Breburg
Ter zitting vertegenwoordigd door:
De heer [verweerder], zorgverantwoordelijke psychiater
zaaknummer RKC 24-xxx
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
Algemeen
De commissie ingevolge de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), heeft in overeenstemming met haar reglement ex. artikel 10.4 lid 2 Wvggz, de klacht van mevrouw [klaagster], geboren [datum] in behandeling genomen en is tot de volgende beslissing gekomen.
De klacht
Mevrouw [klaagster] heeft een klaagschrift ingediend gedateerd op [dag] oktober 2024. Zij klaagt over de besluiten van de zorgverantwoordelijke tot verlening van verplichte zorg in de vorm van opneming in de accommodatie ( klacht 1, ter zitting ingetrokken) met beperking van zijn bewegingsvrijheid (klacht 2) dwangmedicatie (klacht 3 ter zitting ingetrokken met kanttekeningen) en beperking van de vrijheid om haar leven in te richten door inname van communicatie middelen (klacht 4, ter zitting ingetrokken).
Ontvankelijkheid
Klaagster is als cliënt van aangesloten zorgaanbieder GGz Breburg, klachtgerechtigd.
De procedure
Psychiaters de heer [naam 1] en de heer [naam 2], zijn door klaagster in haar klaagschrift genoemd als aangeklaagden. Zij hebben een verweerschrift ingediend aangaande hun (waarnemende) betrokkenheid bij de bestreden besluiten. De heer [verweerder] heeft eveneens een bezwaarschrift ingediend en is ter zitting gehoord.
Ter zitting heeft mevrouw [klaagster] haar klachten aangaande opneming in de accommodatie en inname telefoon ingetrokken. Deze klachten komen aldus niet aan de orde in het oordeel van de commissie. Aangaande het bestreden besluit tot verplichte medicatie heeft mevrouw [klaagster] aangegeven begrip te hebben voor het besluit en haar instemming daar aan gegeven voor een bepaalde tijdelijke periode. De commissie zal hierop terugkomen in haar oordeel.
De hoorzitting
De commissie, bestaande uit mevrouw mr. [naam], voorzitter, mevrouw [naam], psychiater-lid, en mevrouw [naam], lid, heeft tijdens de hoorzitting op [dag] oktober 2024, gehoord:
Mevrouw [klaagster], klaagster, bijgestaan door de heer [pvp], patiëntenvertrouwenspersoon
en zijdens de zorgaanbieder
de heer [verweerder], zorgverantwoordelijke psychiater, als verweerder.
Mevrouw [klaagster] laat desgevraagd weten dat het nu goed met haar gaat, maar dat ze haar kinderen heel erg mist. Ze is nog steeds verplicht opgenomen en heeft heel weinig vrijheden. Zij meent dat ze hier niet thuis hoort en wil daarom niet dat de kinderen haar hier zien.
Mevrouw [klaagster] zegt dat zij hier soms aan haar lot wordt overgelaten wat betreft haar lichamelijke klachten zoals uitval van de linkerhelft van haar lichaam en pijn aan haar been toen ze woedend en in paniek zichzelf bezeerde.
Mevrouw [klaagster] vertelt dat ze liever verder wil gaan met haar vaste psycholoog die ze echt vertrouwt en haar d.m.v. EMDR kan helpen de trauma’s die ze heeft opgelopen door het gedrag van haar moeder, te verwerken.
Haar moeder wil namelijk al heel lang van haar af en heeft haar als tiener zelfs een keer uit huis laten halen voor opname. De huidige opname is dus haar tweede.
Mevrouw [klaagster] licht verder toe dat ze vrijwillig meeging naar de instelling, maar na drie uur nog niemand gesproken had, en toen besloot ze om over de schutting te klimmen en naar huis te gaan. Daarna is de opname verplicht geworden. Zij begrijpt dat men haar moest opnemen want ze was uitgedroogd, uitgeput en uitgemergeld. Dit kwam mede door dat haar schildklier te snel werkt. Mevrouw [klaagster] geeft aan dat ze inmiddels wel begrijpt dat men haar opgenomen heeft omdat ze zichzelf had verwaarloosd. Desgevraagd zegt mevrouw [klaagster] dat ze deze klacht wil intrekken.
Mevrouw [klaagster] geeft aan dat het inmiddels beter gaat, maar nog steeds te weinig bewegingsvrijheid heeft. Ze zegt inmiddels wel met de familie naar buiten te mogen, maar ze heeft heel weinig familie. Ze gaat ook wandelen met de dagactiviteiten en dat maakt haar gelukkig. Mevrouw [klaagster] zegt verder dat het voor haar moeilijk is om rustig te blijven omdat ze veel woede en verdriet heeft.
Betreffende de medicatie zegt mevrouw [klaagster] dat ze 25 mg Olanzapine teveel vindt. Eerder heeft ze geen andere medicatie gehad dan het door de huisarts voorgeschreven antidepressivum en de Lorazepam. Die werkten goed maar juist daarom stopte ze ermee want zo is zij: ze denkt al snel dat ze het verder wel alleen aan kan. Mevrouw [klaagster] weet niet goed of de Olanzapine goed werkt, in het begin moest ze er van spugen en ze heeft veel last van haar darmen gekregen. Mevrouw [klaagster] zegt toch wel te begrijpen dat men medicatie heeft voorgeschreven en wil die maximaal 3 maanden gebruiken. Daarna weet ze nog niet goed wat ze zal doen, maar in ieder geval wil ze een lagere dosis.
Aangaande de inname van de telefoon laat mevrouw [klaagster] weten dat ze wel iets beweerd heeft over een complot. Ze doelde daarbij op haar moeder die steeds alles volgt wat zij doet op haar telefoon en socials. Haar moeder stuurde ook berichten en mails onder haar naam vanuit haar telefoon. Mevrouw [klaagster] zegt dat zij daar erg onder heeft geleden en om haar moeder “terug te pakken” heeft zij foute dingen ‘gepoost’. Dat was dom en daar heeft ze nu wel spijt van. Het innemen van de telefoon heeft haar goed gedaan en rust gebracht. Inmiddels heeft ze die teruggekregen.
Mevrouw [klaagster] geeft aan daarom haar klacht tegen de inname van de telefoon te willen intrekken.
Reagerend op de verklaringen van de heer [verweerder] zegt mevrouw [klaagster] dat iedereen seksueel actief is en dat zij veel geld heeft gekregen van haar vader. Zij kan heel verstandig omgaan met haar geld; zij geeft nu graag meer uit omdat ze altijd erg zuinig heeft geleefd en dat niet meer wil.
Tot slot laat mevrouw [klaagster] weten dat ze geen bipolaire stoornis heeft, maar geestesziek is gemaakt door haar moeder. Ze wil die dan ook nooit meer zien. Er is in haar familie veel narcisme en afgunst omdat zij mooi en slim is.
De heer [pvp] verduidelijkt dat de houding van mevrouw [klaagster] nu anders is dan tijdens het indienen van de klacht. Zij wilde toen nog wel klagen over de opname en inname van de telefoon. Die klachten trekt ze nu in en over de medicatie is haar standpunt dat ze die gedurende maximaal drie maanden wil gebruiken.
Voor wat betreft haar standpunt in de klachtbrief dat ze geen artikel 8:9-brief had ontvangen aangaande verplichte medicatie, kan inmiddels vastgesteld worden dat die op de dag van het indienen klaagschrift is uitgereikt.
Verder brengt de heer [pvp] naar voren dat er inmiddels overeenstemming is tussen mevrouw [klaagster] en de behandelaren dat er sprake is geweest van uit balans raken. Volgens mevrouw [klaagster] is dit het gevolg van belastende ervaringen in haar jeugd. Zij is bereid om medicatie in te nemen maar slechts gedurende 3 maanden.
Verder is het voor mevrouw [klaagster] belangrijk dat er aandacht wordt besteed aan haar wens om nader onderzoek te doen vanwege functioneel neurologische uitvalsverschijnselen.
De heer [verweerder] laat desgevraagd weten dat er inmiddels een zorgmachtiging is aangevraagd voor mevrouw [klaagster].
Gevraagd naar de noodzaak van beperking van de bewegingsvrijheid, laat de heer [verweerder] weten dat in aanvang zijn collega besloot tot volledige beperking vanwege het ernstig nadeel van haar seksueel ontremd gedrag. Inmiddels is dat nadeel afgezwakt maar is beperking nog wel nodig met name vanwege impulsief gedrag en de vele aankopen die het gevolg zijn van haar manisch toestandsbeeld.
Gewezen op de verschillende diagnoses die in het dossier worden genoemd, antwoordt de heer [verweerder] dat hij uitgaat van een bipolaire stoornis.
Voor wat betreft de medicatie zegt de heer [verweerder] dat medicatie nog noodzakelijk is vanwege haar nog manisch toestandsbeeld. Hij herkent buikpijn niet als een bijwerking van de Olanzapine, bovendien is voor zover hij weet dit ook niet meer aan de orde.
Aangaande de schildklier problematiek laat de heer [verweerder] weten dat er inmiddels contact is geweest met een internist; er zijn inderdaad aanwijzingen hiervoor en de internist adviseert om dit goed te volgen, maar zonder actieve behandeling op dit moment.
Haar wens om nader onderzoek naar neurologische uitvalsverschijnselen zal door het team verder opgepakt worden.
Het oordeel van de commissie
Op grond van de ingebrachte stukken zijnde het klaagschrift, de ingediende verweerschriften, de onderdelen van het patiëntendossier en hetgeen betrokkenen ter zitting hebben verklaard, overweegt de commissie als volgt.
De commissie stelt vast dat mevrouw [klaagster] met ingang op [dag] september 2024 verplichte zorg ontvangt op basis van een crisismaatregel welke werd voortgezet bij beschikking van de rechtbank d.d. [dag] september 2024 en thans nog geldig is in afwachting van een beslissing van de rechtbank op de aangevraagde zorgmachtiging. De vormen van verplichte zorg die in onderhavige zaak zijn besproken, zijn alle opgenomen in genoemde ( voortgezette) crisismachtiging als zorg die noodzakelijk is om het aanwezig ernstig nadeel af te wenden.
Klacht 1
Deze klacht is door mevrouw [klaagster] ingetrokken.
Klacht 2
Mevrouw [klaagster] heeft verklaard dat zij meer vrijheden zou willen. De commissie ziet daarin mede een klacht tegen de opgelegde beperking van haar bewegingsvrijheid door opname op een gesloten afdeling.
De commissie overweegt hierbij dat het besluit inhoudende genoemde beperking genomen is op [dag] september door waarnemend zorgverantwoordelijke psychiater, de heer [naam 1].
De commissie toetst of dit besluit voldoet aan de eisen gesteld in artikelen 8:9 en 2:1 van de Wvggz.
Artikel 8:9 Wvggz schrijft voor dat het besluit tot verplichte zorg genomen dient te worden door de zorgverantwoordelijke, dat deze zich op de hoogte moet stellen van de actuele gezondheidssituatie van de betrokkene, met deze wordt overlegd over de nodig geachte zorg, en dat de beslissing schriftelijk en gemotiveerd aan betrokkene dient te worden medegedeeld.
Tevens stelt genoemd artikel als voorwaarde dat de wilsbekwaamheid van de betrokkene wordt getoetst en dat deze ingelicht wordt over het recht om een klacht in te dienen en zich te laten ondersteunen door de patiëntenvertrouwenspersoon. De commissie komt op grond van het dossier, het verweerschrift van de heer [naam 1] en het betreffende schriftelijk besluit tot de conclusie dat aan deze voorwaarden is voldaan.
Voor wat betreft de rechtsbeginselen genoemd in artikel 2:1 en 3:2 Wvggz komt de commissie eveneens tot de conclusie dat daaraan is voldaan. Het gaat daarbij om proportionaliteit, effectiviteit, subsidiariteit en veiligheid.
Gezien de ernst van het nadeel die het manisch toestandsbeeld van klaagster met zich mee bracht, volgt de commissie het oordeel van de (opeenvolgende) zorgverantwoordelijken dat verblijf op een gesloten afdeling proportioneel, effectief en subsidiair is. Het gaat daarbij om haar ontremd gedrag waarbij zij zich zelf overduidelijk in gevaar bracht, zowel op straat als in haar woning. Tevens was er sprake van zelfverwaarlozing, wat ook door klaagster wordt erkend. Bovendien is er blijkbaar een gerede kans op het zich onttrekken aan de verplichte zorg door weg te lopen, mede ingegeven door de begrijpelijke behoefte om haar kinderen te zien.
Er is voorafgaand aan de verplichte beperking van haar bewegingsvrijheid door de crisisdienst getracht om haar vrijwillige medewerking te verkrijgen.
Deze vorm van zorg voldoet aan de eisen van veiligheid nu mevrouw [klaagster] door professionele zorgverleners wordt behandeld in klinische setting.
Zijdens klaagster zijn er verder geen opmerkingen of bezwaren over deze criteria geuit die de commissie tot een andere conclusie zouden kunnen leiden.
De commissie zal deze klacht ongegrond verklaren.
De commissie merkt hierbij op dat zij begrepen heeft dat mevrouw [klaagster] voornamelijk bezwaren heeft tegen de mate waarin zij momenteel beperkt wordt in haar wens om meer naar buiten te gaan. De commissie overweegt dat nu zij van oordeel is dat het bestreden besluit een rechtmatig besluit is, de mate van waarin de zorgverantwoordelijk daarvan afwijkt door in bepaalde mate kort verblijf buiten de gesloten afdeling toe te staan, ingegeven moet worden door een regelmatige evaluatie van het toestandsbeeld.
Gebleken is dat hieraan aandacht wordt besteed nu mevrouw [klaagster] inmiddels onder begeleiding van medewerkers of familie naar buiten kan.
Het verlenen van vrijheden is geen vorm van verplichte zorg zodat de commissie hieromtrent verder geen beslissing kan nemen.
Klacht 3
Aangaande de ingediende klacht tegen de verplichte zorg in de vorm van toediening medicatie, overweegt de commissie dat ter zitting is gebleken dat mevrouw [klaagster] zich inmiddels kan vinden in het besluit daartoe. In die zin acht de commissie deze klacht ingetrokken.
Klaagster wenst echter dat de duur er van wordt beperkt tot 3 maanden en de dosis wordt verlaagd. Nu het bestreden besluit vermeld dat het geldig is “voor de duur van de crisismaatregel” is een hernieuwde overweging omtrent de medicatie binnen 3 maanden reeds geïndiceerd.
De commissie merkt hierbij in meer algemene zin op dat zij zich niet bevoegd acht om te oordelen over de medisch noodzakelijke duur en dosering van een verplichte medicamenteuze behandeling. Zowel duur als dosering van de medicatie dienen op geleide van het klinisch beeld vastgesteld te worden door de zorgverantwoordelijke. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de voorkeuren van betrokkene indien zij in staat is tot een redelijke waardering van haar zorgbelangen en het ernstig nadeel is geweken ( artikel 2:1 onder 6 Wvggz).
Klacht 4 is door mevrouw [klaagster] ingetrokken.
De beslissing
De klacht van mevrouw [klaagster] hierboven met klacht 2 aangeduid, is ongegrond.
De overige klachten zijn door mevrouw [klaagster] ingetrokken.
Datum uitspraak : Tilburg, 17 oktober 2024