Klacht over verplichte zorg in de vorm van medicatie.


Regionale Klachtencommissie Wvggz West-en Midden- Brabant

BESLISSING EX ARTIKEL 10.6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

inzake

mevrouw [klaagster]

Per adres: accommodatie zorgaanbieder Jan Wierhof te Tilburg

 tegen:

GGz Breburg

Ter zitting vertegenwoordigd door:

De heer [verweerder], psychiater

zaaknummer RKC 24-xxx

^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

Algemeen

De commissie ingevolge de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), heeft in overeenstemming met haar reglement ex. artikel 10.4 lid 2 Wvggz, de klacht van mevrouw [klaagster], geboren [datum], in behandeling genomen.

De commissie is betreffende de klacht tot de volgende beslissing gekomen.

De klacht

Mevrouw [klaagster] heeft een klaagschrift ingediend gedateerd op [dag] november 2024. Zij klaagt over het besluit van de zorgverantwoordelijke (wnd.) psychiaters, tot verlening van verplichte zorg in de vorm medicatie. Mevrouw [klaagster] is van mening niet psychotisch te zijn en daarom geen medicatie nodig te hebben.

 Ontvankelijkheid

Klaagster is als cliënte van aangesloten zorgaanbieder GGz Breburg, klachtgerechtigd.
Haar klacht betreft een klachtgrond ex. artikel 10:3 Wvggz en is ontvankelijk.

De hoorzitting

De commissie, bestaande uit mevrouw mr. [naam], voorzitter, mevrouw [naam], psychiater-lid, en mevrouw [naam] lid, heeft tijdens de hoorzitting op 6 december 2024, gehoord:

Mevrouw [klaagster], klaagster, bijgestaan door mevrouw [pvp], patiëntenvertrouwenspersoon

en zijdens de zorgaanbieder

de heer [verweerder], psychiater HIC, als verweerder, plaatsvervangend voor aangeklaagde, psychiater de heer [zorgverantwoordelijke].

Mevrouw [klaagster] laat weten dat het nu iets beter met haar gaat dan bij aanvang opname. Reden voor haar opname was dat zij uit haar appartement werd gezet door de Gemeente Tilburg. De Gemeente, de woningbouw en de politie kwamen haar ophalen en naar de GGz brengen. Dit was eind oktober.

Mevrouw [klaagster] heeft vernomen dat er een crisismaatregel is, maar ze heeft geen rechter gezien. Bovendien zou die maar voor 3 dagen zijn. Het is haar bekend dat de rechtbank a.s. maandag komt voor een beoordeling voor de zorgmachtiging.
Mevrouw [klaagster] licht toe dat zij helemaal geen medicatie wil en de medicatie die ze krijgt, heeft ze helemaal niet nodig. Men beweert dat zij psychotisch zou zijn maar waarom dat zo zou zijn, wordt haar niet duidelijk. Zij voelt zelf dat het niet zo is.
Mevrouw [klaagster] legt uit dat ze hier is gebleven om GGz Breburg te helpen begrijpen hoe een psychose werkt omdat zij een gave heeft om mensen te lezen. Zij vindt dat Breburg nu wel genoeg ervan weet maar men wil haar toch hier houden.
Gevraagd naar de 8:9-brieven die ze van de psychiater krijgt, zegt mevrouw [klaagster] dat ze die niet leest omdat er onzin in staat. Zij is niet agressief maar in het begin wel heel boos geweest.
De begeleiding van de HIC-medewerkers vindt ze goed maar die van FACT-medewerkers niet.
Mevrouw [klaagster] laat weten dat ze de instelling geholpen heeft om medicijnen te testen maar nu wil ze dat niet meer; zij wil andere dingen doen met haar leven en wil haar lichaam terug.

Mevrouw [pvp] laat weten dat mevrouw [klaagster] haar standpunten goed heeft verwoord. Zijzelf wilde enkel nog vragen stellen over de geldigheid van de juridische titel en met name of er een zorgmachtiging is aangevraagd.

De heer [verweerder] licht toe dat hij niet de reguliere zorgverantwoordelijke is van mevrouw [klaagster]. Hij vervangt vandaag de heer [zorgverantwoordelijke] die afwezig is.

Zijn informatie is dat het nu al een stuk beter gaat met mevrouw [klaagster]. Zij ontkent nog immer psychotisch te zijn, maar ze is beoordeeld door onafhankelijke psychiaters voor de aanvraag van de crisismaatregelen.

Gewezen op de bijzonder korte duur van de voortgezette crisismaatregel, namelijk 1 week, zegt de heer [verweerder] zich daar niet bewust van te zijn geweest. Gevraagd of in relatie hiermee, de zorgmachtiging tijdig is aangevraagd, zoekt de heer [verweerder] in het dossier de betreffende datums op. Op [dag] november 2024 heeft de psychiater de aanvraag naar de geneesheer-directeur gestuurd en deze heeft het verzoek aan de rechtbank gedaan op [dag] november 2024. Gevraagd naar de motivering om voor Risperdal te kiezen, licht de heer [verweerder] toe dat Risperdal in combinatie met Aropiprazol in het verleden tot goede resultaten heeft geleid en dus de keuze op basis van de voorgeschiedenis is gedaan.

Dat Risperdal doorwerkt na afloop van de termijn van de voortgezette crisismachtiging is zijn inziens geen beletsel; als men een zorgmachtiging aanvraagt kan men in het beleid er van uitgaan dat die zal worden verstrekt en kan men doorgaan met de verplichte zorg. Het alternatief op langer werkend medicatie is het dagelijks medicatie moeten geven. Dat zou erg zwaar zijn voor cliënte en niet proportioneel zijn.

De heer [verweerder] wenst tot slot, volledigheidshalve, op te merken dat er op mevrouw [klaagster] geen medicijnen worden getest; zij krijgt medicatie waarvan de werking wetenschappelijk is bewezen.

Het oordeel van de commissie

Op grond van de ingebrachte stukken zijnde, het klaagschrift, de onderdelen van het patiëntendossier en hetgeen betrokkenen ter zitting hebben verklaard, overweegt de commissie als volgt.

De commissie stelt vast dat de rechtbank een voortgezette crisismaatregel heeft afgegeven op [dag] november 2024 voor de duur van 1 week. De zorgaanbieder heeft, aldus de verklaring van verweerder, tijdig een verzoek tot zorgmachtiging ingediend.

De rechtbank heeft in de voortgezette crisismaatregel vastgesteld dat mevrouw [klaagster] waarschijnlijk lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Ook in het zorgplan is deze stoornis als diagnose genoemd. Klaagster was bij zorgaanbieder bekend uit o.a. voorgaande ambulant zorgtraject.

Mevrouw [klaagster] is van mening niet psychotisch te zijn. De rechtbank heeft dit echter vastgesteld op grond van de medische verklaring en de commissie is niet bevoegd om hierover te oordelen.

Mevrouw [klaagster] werd opgenomen op [dag] november 2027 (vanaf [dag] november als verplichte zorg) wegens recidief psychotische decompensatie. Deze decompensatie had tot gevolg dat er sprake was van ernstig risico op nadeel. De rechtbank verwijst daarbij op het risico op ernstige psychische schade, het oproepen van agressie van een ander door het vertonen van hinderlijk gedrag en gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen.

In de voortgezette crisismaatregel heeft de rechtbank de zorgvormen genoemd die verplicht kunnen worden toegepast om dit nadeel af te wenden. Daaronder ook de zorg waar mevrouw [klaagster] over klaagt, te weten medicamenteuze zorg. Klaagster verzet zich hiertegen.

Indien de betrokkene zich verzet tegen de medicamenteuze zorg conform de voortgezette crisismaatregel en alvorens over te gaan tot daadwerkelijke toepassing van dwang, dient de zorgverantwoordelijke een besluit te nemen in overeenstemming met de vereisten genoemd in artikel 8:9 Wvggz.

Uit de voorgelegde stukken is de commissie gebleken er 2 besluiten tot verplichte medicatie zijn genomen:

Het besluit d.d. [dag] november 2024 door wnd. zorgverantwoordelijke de heer [naam waarnemer]. Dit besluit behelst verplichte noodmedicatie Haldol/ Promethazine 5/50mg, voor maximaal 7 dagen.

De commissie acht dit besluit conform de voorschriften van artikel 8:9 Wvggz. Uit het dossier blijkt dat hij zich heeft laten informeren omtrent de actuele gezondheidssituatie van klaagster. Verder is gebleken dat over dit besluit met klaagster is gesproken. Het besluit is gemotiveerd op schrift gesteld en er is getracht dit aan haar te overhandigen. In het bestreden besluit is verder ook de nodige informatie opgenomen aangaande het klachtrecht van mevrouw [klaagster] en haar recht om zich te laten bijstaan door de patiëntenvertrouwenspersoon. Tevens is er een oordeel omtrent de wilsbekwaamheid van klaagster gegeven en genoteerd, inhoudende dat zij wilsonbekwaam wordt geacht.

De commissie ziet in de aldus omschreven besluitvormingsprocedure geen gebreken en oordeelt dat het bestreden besluit conform de eisen van genoemd artikel is genomen.

Echter de geldigheidsduur van dit besluit betreft maximaal 7 dagen.

Uit de rapportages is gebleken dat er op [dag] november 2024 noodmedicatie is verstrekt conform middel en dosis als hierboven geschreven. “ Mw orale medicatie meermaals aangeboden, weigert dit. Mw noodmedicatie (5/50 haldol promezatine) IM verstrekt, laat dit niet toe laat verbaal en fysiek verzet zien.”

Dit aldus zonder onderliggende formeel besluit. De heer [verweerder] was kennelijk niet op de hoogte van de verstreken duur. Hij rapporteert dan namelijk “hiervoor is al een 8:9 uitgereikt.”

Tevens blijkt van toediening noodmedicatie 5/50 IM op [dag] november (“om 21.00 heeft mevrouw haar 5/50 medicatie im toegediend gekregen, verzet zich niet maar geeft wel te kennen er niet mee eens te zijn” )  [dag] november ( medicatie v.v. wederom 5/50 IM verstrekt) en [dag] november ( mevr weigerde om 21.00 u haar orale medicatie, dus is er 5/50 IM toegediend).

De commissie komt tot de conclusie dat er meermaals noodmedicatie is verstrekt zonder dat er een geldig schriftelijk besluit van de zorgverantwoordelijke aanwezig was. Het routinematige aanbod en toediening en de omschrijving als “haar medicatie” duidt er bovendien op dat er niet steeds getoetst is of er sprake was van nood.

Vanwege deze onrechtmatigheid zal de commissie de klacht van mevrouw [klaagster] gegrond verklaren.

Het besluit van [dag] november 2024 door zorgverantwoordelijke de heer [zorgverantwoordelijke] voorziet in dwangmedicatie “Middel: risperidon intramusculair

Depot Dosering: 25mg/2 weken.’’ Met de duur “voor zolang de zorgmachtiging loopt”. Opgemerkt zij dat er op dat moment geen zorgmachtiging verstrekt was.

Aangaande dit besluit heeft de commissie geconstateerd dat er, voor zover blijkt uit de verslaglegging, geen uitvoering aan is gegeven. Dit blijkt ook te volgen uit het verslag d.d. [dag] november 2024 van de heer [zorgverantwoordelijke] ‘evaluatie verplichte zorg’:

“Stop risperidon TNO want geen gebruik en haldol als alternatief.

Start 5/50 oraal, bij weigering im. (..). “

De commissie wenst bij dit besluit terzijde op te merken dat de motivering. “U bent nog steeds psychotisch waardoor u agressie over zichzelf afroept en maatschappelijk ten onder gaat”  niet als voldoende dragend kan worden aangemerkt. Daartoe zou toch enige concrete aanduiding van de individuele nadelige situatie vermeld dienen te worden.

Dit klemt te meer nu de voorgeschreven medicatie een werkingsduur heeft die langer dan de op dat moment geldige juridische titel tot verplichte zorg reikt. Dit is in algemene zin onwenselijk en in alle gevallen wordt alsdan een uitvoerige motivering vereist.

De commissie zal gezien bovenstaande overwegingen aangaande het besluit van [dag] november 2024, besluiten tot vernietiging ervan.

De commissie is tot de conclusie gekomen dat het gevoerd beleid inzake medicamenteuze verplichte zorg strijdig is met de eisen die de wet stelt en daarmee onzorgvuldig en onrechtmatig. De klacht van mevrouw [klaagster] zal gegrond worden verklaard.

De schadevergoeding

Nu de commissie de klacht van mevrouw [klaagster] gegrond verklaard, acht zij het ambtshalve toekennen van een schadevergoeding gerechtvaardigd.

Een vergoeding van 100 euro acht zij redelijk en billijk nu de wettelijke waarborgen aangaande haar rechtspositie zijn geschonden door toediening van noodmedicatie IM zonder een daartoe strekkend rechtsgeldig besluit.

Over deze categorie schadevergoedingen heeft de commissie eerder de zorgaanbieder gehoord conform artikel 10:11 onder 3 Wvggz.

De beslissing

De klacht van mevrouw [klaagster] is gegrond.

Het bestreden besluit van [dag] november 2024 wordt vernietigd. De commissie kent aan klaagster een schadevergoeding toe van 100 euro (zegge honderd euro) ten laste van de zorgaanbieder.

Datum uitspraak        : Tilburg 6 december 2024