Regionale Klachtencommissie Wvggz West- en Midden Brabant
BESLISSING EX ARTIKEL 10.6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
inzake
mevrouw [klaagster]
[adres]
tegen:
GGz Breburg, Vonk Dubbele Diagnose
Vertegenwoordigd door:
De heer [zorgverantwoordelijke], zorgverantwoordelijke psychiater
zaaknummer RKC 24-xxx
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
Algemeen:
De commissie ingevolge de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), heeft in overeenstemming met haar reglement ex. artikel 10.4 lid 2 Wvggz, de klacht van mevrouw [klaagster], geboren [datum], in behandeling genomen en is tot de volgende beslissing gekomen.
De klacht:
Mevrouw [klaagster] heeft een klaagschrift ingediend gedateerd op [dag] november 2024. Zij klaagt over het besluit van de zorgverantwoordelijke de heer [zorgverantwoordelijke], inhoudende dat zij verplichte zorg krijgt in de vorm van depotmedicatie. Zij stelt daarbij niet psychotisch te zijn en dat de medicatie veel stress en vele bijwerkingen tot gevolg heeft.
Ontvankelijkheid:
Klaagster is als cliënt van aangesloten zorgaanbieder GGz Breburg, klachtgerechtigd.
De klacht betreft artikel 10:3 onder f. Wvggz en is ontvankelijk.
De hoorzitting
De commissie bestaande uit mevrouw mr.[naam], voorzitter, mevrouw [naam], psychiater-lid en mevrouw [naam], lid, heeft een hoorzitting gehouden op 28 november 2024, waarbij aanwezig waren:
Mevrouw [klaagster], klaagster, bijgestaan door de heer [pvp], patiëntenvertrouwenspersoon (via Teams) en door mevrouw [naam], begeleidster WMO
en zijdens de zorgaanbieder,
de heer [zorgverantwoordelijke], zorgverantwoordelijke psychiater (via Teams) , de heer [naam], verpleegkundige, en mevrouw [naam], traject begeleidster ACT.
Mevrouw [klaagster] laat desgevraagd weten dat zij momenteel bij woonvoorziening [naam woonvoorziening] woont en 1x per maand een depot krijgt. Ze weet niet precies vanaf wanneer ze depots toegediend krijgt. Gevraagd of ze de ervaren bijwerkingen met de psychiater heeft besproken zegt mevrouw [klaagster] dat dit wel besproken is, maar dat de medicatie helemaal moet stoppen omdat ze aan haar toekomst wil denken. Mevrouw [klaagster] licht toe dat ze heeft meegewerkt aan het depot omdat ze dan een kans had om de medicatie te kunnen afbouwen. Maar toen het zo ver was wilden ze er niet over praten en moest ze blijven tot ze instemde met wonen op [naam woonvoorziening].
Mevrouw [klaagster] vraagt zich af waarom men haar wil platspuiten; zij begrijpt niet wat ze dan verkeerd zou hebben gedaan. Zij had een baan en een auto en alleen omdat ze lang in de auto zat na te denken over wat vervolgens te doen, kwam de politie en nam haar rijbewijs mee. Door de schuld van de toenmalige zorgverlener is zij haar rijbewijs kwijt geraakt en ging ze zwerven. Mevrouw [klaagster] zegt dat haar niets mankeert, het klopt niet dat zij zich zou misdragen op straat.
Verder licht mevrouw [klaagster] toe dat zij op [naam woonvoorziening] woont tussen de junks en de gekken. Volgens haar heeft het depot niets veranderd aan haar situatie, zij is er alleen door lamgeslagen.
Mevrouw [klaagster] laat weten dat zij het wonen op [naam woonvoorziening] ook ervaart alsof zij is vastgezet. Als ze niet meewerkte aan wonen op [naam woonvoorziening] zou ze niet ontslagen worden uit de kliniek. Zij kan echter heel goed voor zichzelf zorgen.
Mevrouw [klaagster] zegt dat de medicatie als gif in haar hersenen is. Zij moet kunnen en mogen denken en laat zich niet meer vergiftigen. Haar moeder is aan een hersentumor overleden en zij denkt dat de tumor het gevolg was van de medicijnen die ze moest nemen.
Mevrouw [klaagster] vertelt verder dat ze een Wajong uitkering kreeg omdat zij ernstig getraumatiseerd was door de zelfmoord van haar vader.
Mevrouw [klaagster] wil heel graag haar rijbewijs terug en wil zich laten keuren. Haar huisarts zei dat ze schizofreen was en ze weet dat ze dan afgekeurd zal worden. De verklaring moet niet van een huisarts komen maar van de psychiater. Zij begrijpt wel dat het rijbewijs al 4 jaar geleden werd afgenomen en zij toen een andere zorgverleners had, maar mevrouw [klaagster] is van mening dat de heer [zorgverantwoordelijke] daar toch verantwoordelijk voor is want hij heeft alles klakkeloos overgenomen.
Mevrouw [begeleidster WMO] laat weten dat zij heeft geconstateerd dat mevrouw [klaagster] de laatste tijd steeds bozer is en in toenemende mate erg bezig is met haar rijbewijs en de medicatie.
De heer [pvp] merkt op dat de zorgmachtiging geen verplichte zorg voor opname bevat en meent dat de situatie moeilijk wordt indien mevrouw [klaagster] daadwerkelijk fysiek verzet pleegt. Mevrouw [klaagster] wil andersoortige zorg krijgen namelijk zorg gericht op het verwerken van trauma’s.
Tot slot vult de heer [pvp] aan dat door het afvlakkend effect van de medicatie niet alleen belastende emoties onderdrukt worden maar ook positieve emoties die levensgeluk kunnen brengen.
De heer [zorgverantwoordelijke] licht toe dat mevrouw [klaagster] bij Dubbel Diagnose in augustus 2023 werd opgenomen vanuit forensische kliniek [naam kliniek]. Als medicatie was toen 600 mg per 2 weken voorgeschreven. Hij heeft dit 2 maanden ongewijzigd toegepast en vervolgens is in goed overleg met mevrouw [klaagster] de dosis verminderd tot aan 300 mg per 4 weken. Dit was mede om een evenwicht te zoeken tussen de ervaren forse bijwerkingen en de effectiviteit. Verder afbouwen acht hij medisch niet verantwoord.
De heer [zorgverantwoordelijke] is van mening dat mevrouw [klaagster] instemde met de depots en pas op [dag] november jl. haar medewerking weigerde. Daarom heeft hij toen een artikel 8:9-brief opgesteld voor verplichte zorg. Gevraagd naar de noodzaak voor voortzetting van de medicatie laat de heer [zorgverantwoordelijke] weten dat mevrouw [klaagster] nog altijd erg obsessief bezig is met haar rijbewijs en met boosheid aangaande een vorige zorgverlener die zij vanuit een waansysteem beschuldigt. Zij heeft ook ernstige PTSS.
Gewezen op de tekst in het behandelplan dat antipsychotische medicatie niet langer effectief is, zegt de heer [zorgverantwoordelijke] dat mevrouw [klaagster] inderdaad niet meer volledig zal herstellen met een antipsychoticu, maar dat wel duidelijk is dat zij beter functioneert met een hogere dosis en slechter nu de dosis is verlaagd. In die zin is de medicatie wel effectief. Om alle trauma’s uit het verleden te verwerken zal medicatie niet afdoende zijn.
Gevraagd naar de schijnbare tegenstelling tussen zijn verklaring dat mevrouw [klaagster] pas sinds [dag] november 2024 verzet toont tegen de medicatie en de tekst in het behandelplan-aantekening d.d. [dag] april 2024 “Cliënte ervaart dit zelf niet zo, blijft zich verzetten tegen de ingezette, verplichte zorg. ”, zegt de heer [zorgverantwoordelijke] verbaasd te zijn hierover en dat het verzet waar daar op gedoeld wordt waarschijnlijk betreft de periode dat zij langdurig opgenomen was.
Gevraagd of het voorschrijven een ander middel een optie zou kunnen zijn, antwoordt de heer [zorgverantwoordelijke] dat er in de loop der jaren allerlei antipsychotische middelen zijn geprobeerd en Cisordinol de uitkomst van de zoektocht is. Maar natuurlijk kan, als mevrouw [klaagster] langer stabiel is opnieuw gesproken worden over het middel.
Mevrouw [begeleidster ACT] laat de commissie weten dat aan mevrouw [klaagster] vaker therapie is aangeboden in het kader van het verwerken van haar traumatische ervaringen maar dat zij daar niet op in wilde gaan.
Het oordeel van de commissie
Op grond van de ingebrachte stukken zijnde het klaagschrift en de onderdelen van het patiëntendossier en hetgeen betrokkenen ter zitting hebben verklaard, overweegt de commissie als volgt.
De commissie stelt vast dat mevrouw [klaagster] momenteel zorg ontvangt in het kader van een zorgmachtiging van [dag] februari 2024. In deze zorgmachtiging heeft de rechtbank vastgesteld dat er o.a. sprake is van een psychische stoornis (schizofrenie spectrum) als ook van middelgerelateerde en verslavingsstoornissen. Mevrouw [klaagster] is langjarig in de (verplichte) zorg bij de zorgaanbieder waarbij er sprake is geweest van opvolgende zorgmachtigingen en (crisis) opnamen.
Deze stoornissen leiden volgens de rechtbank als ook volgens de zorgverantwoordelijke psychiater, tot nadelig gedrag. Het nadeel bestaat uit een aanzienlijk risico op o.a. maatschappelijke teloorgang, agressie over zichzelf uitroepen vanwege hinderlijk gedrag en algemeen gevaar voor de veiligheid van personen en goederen.
Om deze risico’s te beperken acht de rechtbank verplichte zorg nodig waaronder zorg in de vorm van medicatie.
Per [dag] november 2024 heeft de zorgverantwoordelijke aan klaagster verplichte zorg aangezegd. Alvorens over te gaan tot feitelijke toepassing van deze zorg, schrijft de Wvggz in artikel 8:9 een aantal procedurele en zorgvuldigheidseisen voor. Kortgezegd gaat het om deze voorschriften: Het besluit van de zorgverantwoordelijke dient gebaseerd te zijn op een actueel oordeel over de gezondheidstoestand van klaagster, er dient overleg met haar gevoerd te worden over de voorgenomen beslissing, de wilsbekwaamheid van betrokkene moet beoordeeld worden en de beslissing moet gemotiveerd op schrift gesteld te worden.
Verder dient de betrokkene gewezen te worden op zijn recht om professionele bijstand te vragen en op zijn klachtrecht. Dit is gebeurd middels de brief van [dag] november 2024.
Uit de verklaringen ter zitting en de informatie opgenomen in het dossier en met name in het betreffend schriftelijk besluit , is duidelijk geworden dat aan deze voorwaarden is voldaan.
Zijdens klaagster is ook niet anders betoogd.
De Wvggz eist tevens dat het besluit tot uitvoering van de verplichte zorg voldoet aan de beginselen van proportionaliteit, effectiviteit, subsidiariteit en veiligheid.
Een antipsychoticum is naar professionele standaard een effectief middel ter bestrijding van psychoses, er is ook geen ander middel bekend dat eveneens effectief zou kunnen zijn.
De doelmatigheid is in de situatie van mevrouw [klaagster] ook concreet duidelijk geworden nu afdoende is gebleken dat de risico’s hierboven genoemd, aanzienlijk zijn verminderd sinds zij ingesteld werd op depotmedicatie. Hierbij wordt de mate van stabiliteit mede beïnvloed door de verstrekte dosis.
Medicatie als vorm van verplichte zorg is in casu proportioneel omdat daarmee aan mevrouw [klaagster] de kans geboden wordt om meer grip op haar sociaal leven te krijgen en om haar woonvoorziening met [naam Sociaal Maatschappelijk Opvang]te kunnen behouden.
De commissie acht de veiligheid van de medicamenteuze behandeling afdoende gewaarborgd nu mevrouw [klaagster] momenteel onder medische en sociale controle staat. Aan de bijwerkingen die mevrouw [klaagster] ervaart wordt de nodige aandacht besteed met gevolgen voor dosering en frequentie.
Mevrouw [klaagster] klaagt in haar klaagschrift over de depotmedicatie stellende dat ze die als verplichte zorg krijgt vanaf april 2024. De heer [zorgverantwoordelijke) verklaart daarentegen dat mevrouw [klaagster] pas met ingang van [dag] november 2024 haar instemming met de medicatie introk. Reden waarom hij toen een 8:9-besluit nam voor medicatietoediening als vorm van verplichte zorg.
Hoewel de verslaglegging beperkte informatie bevat over instemming dan wel verzet van mevrouw [klaagster], komt de commissie tot de conclusie dat ook de toediening in de periode april 2024- november 2024, als verplichte zorg is aan te merken.
Zij overweegt daarbij dat er in genoemde periode eveneens een artikel 8:9-besluit aangaande medicatie geldig was. Verder is in de behandelplan-aantekening d.d. [dag] april 2024, vermeld “Cliënte ervaart dit zelf niet zo, blijft zich verzetten tegen de ingezette, verplichte zorg. ”
Uit het BPO van [dag] november 2024 wordt opgetekend: “Overheersende boosheid, psychotische belevingen en weerstand tegen gedwongen zorg”
En ook
“Huidige behandeling wordt zo gecontinueerd.- Art 8.9 wordt nagegaan, en weer aan cliënte overhandigd”.
Tevens kan aangehaald worden dat mevrouw [klaagster] tijdens de rechtbankzitting van [dag] februari 2024 aangaf geen zorg van de GGz te willen ontvangen.
Hieraan doet niet af dat in de periode gelegen tussen [dag] april en [dag] november de houding van mevrouw [klaagster] wellicht niet expliciet als verzet kan zijn waargenomen. Mevrouw [klaagster] geeft zelf aan “meegewerkt” te hebben aan een geleidelijke afbouw. De commissie heeft begrepen dat er tijdens het BPO van [dag] november 2024 duidelijk werd gemaakt dat er geen verdere afbouw zou kunnen plaats vinden en toen gaf klaagster aan te willen stoppen “Wil dat we haar diagnoses verwijderen en dat we stoppen met het depot.”
De redactie van het 8:9-besluit van [dag] november 2024 “ u geeft aan het depot te zullen weigeren en zelfs verzet te zullen plegen” laat zich interpreteren als een breuk in de houding van klaagster.
Ook was dit kennelijk aanleiding voor mevrouw [klaagster] om een klacht in te dienen wat ze eerder in die periode niet gedaan heeft.
De commissie gaat in deze niet- eenduidige situatie (mede wegens het zwaarwegend belang van rechtsbescherming) uit van verplichte medicamenteuze zorg vanaf april 2024.
De commissie heeft geconstateerd dat gedurende deze periode er een artikel 8:9-besluit aangaande medicatie was genomen door de zorgverantwoordelijke (de heer [zorgverantwoordelijke]) ingaande op [dag] augustus 2023 en geldig gedurende de looptijd van de zorgmachtiging. Te weten [dag] april 2023-[dag] april 2024 opgevolgd door zorgmachtiging van [dag] februari 2024.
Hieronder bespreekt de commissie de toetsing van het besluit tot verplichte medicatie geldend vanaf april 2024.
Alvorens over te gaan tot feitelijke toepassing van deze zorg, schrijft de Wvggz in artikel 8:9 een aantal procedurele en zorgvuldigheidseisen voor. Kortgezegd gaat het om deze voorschriften: Het besluit van de zorgverantwoordelijke dient gebaseerd te zijn op een actueel oordeel over de gezondheidstoestand van klaagster, er dient overleg met haar gevoerd te worden over de voorgenomen beslissing, de wilsbekwaamheid van betrokkene moet beoordeeld worden en de beslissing moet gemotiveerd op schrift gesteld te worden.
Verder dient de betrokkene gewezen te worden op haar recht om professionele bijstand te vragen en op zijn klachtrecht. Dit is gebeurd middels de brief van [dag] augustus 2023.
Uit de informatie opgenomen in het dossier en met name in het betreffend schriftelijk besluit, is duidelijk geworden dat aan deze voorwaarden is voldaan.
De Wvggz eist tevens dat het besluit tot uitvoering van de verplichte zorg voldoet aan de beginselen van proportionaliteit, effectiviteit, subsidiariteit en veiligheid.
Antipsychoticum is naar professionele standaard een effectief middel ter bestrijding van psychoses, er is ook geen ander middel bekend dat eveneens effectief zou kunnen zijn.
De doelmatigheid is in de situatie van mevrouw [klaagster] ook concreet duidelijk geworden nu afdoende is gebleken dat de risico’s hierboven genoemd, aanzienlijk zijn verminderd sinds zij ingesteld werd op depotmedicatie. Het toestandsbeeld vaan mevrouw [klaagster] is heeft gedurende deze periode van medicamenteuze behandeling zodanig verbeterd dat zij met grote mate van zelfstandigheid kon wonen bij [naam Sociaal Maatschappelijk Opvang].
Medicatie als vorm van verplichte zorg is in casu proportioneel omdat daarmee aan mevrouw [klaagster] de kans geboden wordt om meer grip op haar sociaal leven te krijgen en om haar woonvoorziening met [naam Sociaal Maatschappelijk Opvang] te kunnen verkrijgen en te behouden.
De commissie acht de veiligheid van de medicamenteuze behandeling afdoende gewaarborgd nu mevrouw [klaagster] onder medische en sociale controle stond. Aan de bijwerkingen die mevrouw [klaagster] benoemde werd de nodige aandacht besteed met gevolgen voor dosering en frequentie.
Aldus acht de commissie het besluit van [dag] augustus 2024 conform de eisen die de wet er aan stelt.
Al bovenstaande leidt de commissie tot het oordeel dat de klacht van mevrouw [klaagster] ongegrond moet worden verklaard.
De commissie wenst hierbij op te merken dat de instemming dan wel ( mondeling) verzet van betrokkenen een essentieel onderdeel is van de in de Wvggz geregelde rechtspositie. Zij vraagt dan ook aandacht voor een heldere registratie hiervan.
De beslissing:
De klacht van mevrouw [klaagster] is ongegrond.
Datum uitspraak : Tilburg, 28 november 2024