Regionale Klachtencommissie Wvggz West-en Midden- Brabant
BESLISSING
Ex artikel 10.6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
inzake
mevrouw [klaagster]
per adres: instellingslocatie Jan Wierhof te Tilburg
tegen:
GGz Breburg
Vertegenwoordigd door:
de heer [verweerder], zorgverantwoordelijke en psychiater
zaaknummer RKC 24-xxx
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
Algemeen
De commissie ingevolge de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), heeft in overeenstemming met haar reglement ex. artikel 10.4 lid 2 Wvggz, de klacht van de mevrouw [klaagster] geboren [datum], in behandeling genomen.
De commissie is tot de volgende beslissing gekomen.
De klacht
Mevrouw [klaagster] heeft een klaagschrift ingediend gedateerd [dag] augustus 2024. Zij klaagt over de besluiten van de zorgverantwoordelijken waarbij deze hebben besloten tot verplichte zorg in de vorm opneming in de accommodatie en toediening medicatie. Tevens klaagt zij over de weigering van de zorgverantwoordelijke om een second opinion te laten uitvoeren door een externe psychiater en over het feit dat het FACT niets voor haar gedaan heeft in het ambulante traject.
De mevrouw [klaagster] stelt daarbij dat zij geen psychische stoornis heeft en dat haar dossier onwaarheden en onjuistheden bevat.
Mevrouw [klaagster] stelt inkomens- en reputatieschade geleden te hebben.
Ontvankelijkheid
Klaagster is als cliënt van aangesloten zorgaanbieder GGz Breburg, klachtgerechtigd.
De procedure:
Mevrouw [klaagster] heeft de commissie geen toestemming gegeven om haar dossier in te zien. De behandeling van de klacht en de beslissing geschiedt op basis van de mondelinge inbreng van partijen.
De hoorzitting:
De commissie, bestaande uit mevrouw mr. [naam], voorzitter, mevrouw [naam] psychiater-lid en mevrouw [naam], lid, heeft tijdens de hoorzitting van 10 september 2024 gehoord:
mevrouw [klaagster], bijgestaan door de heer [naam pvp], patiëntenvertrouwenspersoon
en zijdens de instelling
de heer [verweerder], psychiater en zorgverantwoordelijke, als verweerder.
Mevrouw [klaagster] heeft een inleidend betoog voorbereid en verzoekt daar de zitting mee te mogen starten. Zij betoogt daarbij, kortgezegd, dat zij zich in een heftige situatie bevindt waarbij zij en haar zoon het bijna niet meer kunnen volhouden om zo uit elkaar gerukt te zijn. Zij en haar zoon vormen een symbiose en zijn alles voor elkaar. Hij is haar enig kind en geboren nadat zij er van overtuigd was dat ze geen kinderen zou kunnen krijgen. Mevrouw [klaagster] laat weten dat ze alles doet om haar zoon een goede opvoeding te geven en te faciliteren in zijn wens om paleontoloog te worden. Hij is hoogbegaafd. Zij neemt hem mee op vakantie naar Spanje om naar botten te zoeken en bezoekt met hem Naturalis in Leiden.
Over haar persoonlijke loopbaan vertelt mevrouw [klaagster] dat zij gepromoveerd is, lector bij een Hogeschool instelling en dat zij vele publicaties op haar naam heeft. Binnenkort moet een dichtbundel van haar uitkomen die wordt gepresenteerd op de [ activiteit]. Zij is gespecialiseerd in [onderwerpen].
Haar situatie is begonnen met een politieagent die bij haar in de straat woont en die, net als andere straatgenoten, een heel andere culturele bagage heeft. Door verschillende mensen werd geroddeld over haar. Zowel in de straat, op school van haar zoon en bij haar kennissenkring. Op school is er ook een connectie met een politieman. Mevrouw [klaagster] zegt verder dat zij van het getreiter en het pesten melding maakte bij de politie. Binnen 1 week werd er melding gedaan bij Veilig Thuis. De politie is ook geïnfiltreerd op haar werk.
Zij ziet een patroon en rode lijn waarbij de politie altijd een rol heeft in wat haar overkomt.
Mevrouw [klaagster] licht toe dat zij alleen binnen bepaalde kring van instanties van verward gedrag wordt beschuldigd. Zoals bij de GGZ, de Politie en Jeugdzorg.
Maar zij werkt en bezoekt musea en concerten, heeft veel relaties en bij dit alles wordt nooit melding gemaakt van verward gedrag.
Een rechtelijke machtiging werd, volgens mevrouw [klaagster] afgegeven omdat er sprake zou zijn van sociale deprivatie. Dit is volgens mevrouw [klaagster] onterecht.
Haar huidige situatie is ontstaan doordat zij getuigd heeft tegen de politie en in het voordeel van een Afrikaanse man. Deze man heeft tot bij de Hoge Raad zijn zaak gewonnen.
Verder vertelt mevrouw dat de heer [verweerder] zelf heeft gezegd dat zij niet psychotisch is. Toch schrijft hij antipsychotische medicatie voor. De medicatie is voor haar bezwaarlijk omdat zij marathons loopt en dat gaat niet samen met medicatie. Ze neemt de medicatie echter wel omdat ze alles doet om zich voorbeeldig te gedragen.
Betreffende het verwijt dat zij veel 112 belt en daarom haar telefoon moest inleveren, zegt mevrouw [klaagster] dat dit niet klopt. Zij heeft slechts 2 keer 112 gebeld toen ze in de nacht het idee had dat ze haar benen niet meer kon bewegen. Er is geen nood knop in de kamer om de verpleging te bellen, dus ze belde 112. Mensen zetten gewoon onwaarheden op papier.
Mevrouw [klaagster] vertelt dat ze in de periode tussen de 2 opnamen zorg zou krijgen van het FACT team; die hebben echter niets gedaan, ze kreeg geen medicatie en geen begeleiding.
Gevraagd of ze bepaalde brieven en haar dossier gelezen heeft, zegt mevrouw [klaagster] dat ze die nooit leest. Toen ze als vermist werd opgegeven vond ze dat prima omdat ze niets meer hoefde te doen en ze ging verder met het leven van haar leven.
Terugkomend op haar relatie met haar zoon, licht mevrouw [klaagster] toe dat de enige ruzie die ze ooit hebben is over de vraag wie van hen de liefste is waarbij ze elkaar de liefste vinden. Zij helpt hem vanaf dat hij 4 jaar was om zijn droom om paleontoloog te worden te realiseren en praat met hem in metaforen. Maar naast deze activiteiten doet ze ook kinderdingen met hem. Gevraagd wat ze bedoelt met de term symbiotisch zegt mevrouw [klaagster] dat ze een klein gezin vormen en de school erg saai is terwijl haar zoon hoog intelligent is.
Gevraagd naar de situatie voorafgaand aan de opname zegt mevrouw [klaagster] dat ze thuis geen medicatie had. De zitting van de rechtbank werd op het politiebureau gehouden in aanwezigheid van politiemensen; zij begrijpt niet dat dit toegestaan werd. Zij heeft toen niet willen overleggen met haar advocaat omdat er niets aan de hand was.
Mevrouw [klaagster] vindt het belachelijk dat er sprake is van mogelijk verlies ouderlijke macht omdat zij de beste moeder van de wereld is.
Gevraagd naar eerder opname laat mevrouw [klaagster] weten dat ze de eerste keer 1 week werd opgenomen op vrijwillige basis. De tweede keer was verplicht. Zij is toen weggelopen tijdens vrijheden omdat ze bang was te sterven door de medicatie; ze heeft namelijk een sporthart. Het betreft nu een derde opname, ze werd hiervoor na een boottocht die ze
georganiseerd had, opgewacht.
Mevrouw [klaagster] laat weten dat ze ooit 50.000 euro op haar rekening had staan maar het geld raakt langzaam aan wel op. Door haar opname mist ze opdrachten en dus inkomsten.
Tot slot zegt mevrouw [klaagster] dat ze zich er van bewust is dat juridisch alles wel in orde zal zijn maar dat is niet de werkelijkheid.
Gevraagd waarom Jeugdbescherming betrokken is antwoordt mevrouw [klaagster] dat men zegt dat ze ziek zou zijn.
Mevrouw [klaagster] begrijpt dat zij als individu tegenover de organisaties geen kans maakt om gelijk te krijgen maar ze meent toch alles te moeten proberen om verenigd te worden met haar zoon.
De heer [naam pvp] zegt geen aanvullingen te hebben op de inbreng van mevrouw [klaagster]. Wel wijst hij er op dat het altijd moeilijk is om je te verdedigen tegen de diagnose waanstoornis.
De heer [verweerder] laat desgevraagd weten dat voor de verplichte opname een 8:9-brief is geschreven op de opnamedag namelijk [dag] augustus 2024 door de psychiater van de crisisdienst. Voor de verplichte zorg met medicatie is een apart 8:9-besluit genomen op [dag] augustus en dat besluit heeft hij zelf aangepast op [dag] augustus waarbij hij Respiridon heeft voorgeschreven.
De heer [verweerder] laat weten dat er een zorgmachtiging is afgegeven waarbij zowel opneming in de accommodatie als medicatietoediening als mogelijke verplichte zorg is opgenomen. Er is tevens een zorgplan waarin de zorg is opgenomen.
Voor wat betreft de klacht van mevrouw [klaagster] over het afhouden van een second opinion, laat de heer [verweerder] weten dat zij de kans heeft om zelf met suggesties te komen voor een onafhankelijke psychiater en dat zal gefaciliteerd worden.
Gevraagd welk ernstig nadeel bestreden moet worden door de verplichte zorg, zegt de heer [verweerder] dat haar zoon onder toezicht is gesteld en zij de ouderlijke macht dreigt te verliezen. Verder licht hij toe dat mevrouw [klaagster] in de periode van FACT-zorg niet bereikbaar was en niet op afspraken kwam.
Wat betreft de diagnose bevestigt de heer [verweerder] dat hij heeft gezegd dat er geen sprake is van psychose maar hij heeft tevens gezegd dat er sprake is van een waanstoornis. Het gaat om het idee dat de politie haar steeds dwarszit.
Gevraagd naar de effectiviteit van de medicatie zegt de heer [verweerder] dat mevrouw [klaagster] al wat rustiger is maar de waan zelf is nog aanwezig en de bestrijding daarvan zal veel langer duren. Op zich kan een depot ook in een ambulante setting worden verstrekt maar het FACT kan de zorg pas overnemen als het toestandsbeeld van mevrouw [klaagster] zo ver is verbeterd dat zij afspraken kan maken en nakomen.
Het oordeel van de commissie:
Op grond van het klaagschrift en hetgeen door betrokkenen ter zitting is verklaard, overweegt de commissie als volgt.
Allereerst overweegt de commissie dat de klacht van mevrouw [klaagster] aangaande het weigeren van een second opinion, geen klachtgrond is die genoemd wordt in artikel 10:3 Wvggz waarmee gezegd is dat de commissie onbevoegd is ter zake. Terzijde wenst de commissie op te merken dat mevrouw [klaagster] dit jaar door meerdere psychiaters is gezien die allen kennelijk concludeerden dat er sprake was van een stoornis en dat (verplichte) zorg noodzakelijk was. Opgemerkt wordt ook dat verweerder inmiddels zijn medewerking heeft toegezegd.
Voor wat betreft de klacht van mevrouw [klaagster] in de periode tussen de opnamen waarbij zij ambulante zorg van het FACT had moeten krijgen en deze niets gedaan hebben, overweegt de commissie dat hierover verschillend is verklaard. De heer [verweerder] heeft een vrij uitgebreide opsomming gegeven van alle pogingen die door het FACT gedaan zijn om in contact te komen met klaagster. Mevrouw [klaagster] heeft tevens verklaard dat zij geen behoefte heeft aan het lezen van brieven en dossiers waardoor uitnodigingen wellicht zijn gemist.
Aangezien het de commissie niet toegestaan wordt om eigen dossieronderzoek te doen kan de commissie hieromtrent slechts concluderen dat zij het niet aannemelijk acht dat het FACT geen zorg heeft aangeboden en meer aannemelijk dat klaagster zich (al dan niet bewust) aan de zorg heeft onttrokken.
Aangaande de klacht naar de toepassing van verplichte zorg ex. artikel 8:9 Wvggz overweegt de commissie als volgt.
Als zijnde verklaard door verweerder en niet tegengesproken zijdens klaagster, stelt de commissie vast dat mevrouw [klaagster] bij de zorgaanbieder in behandeling is op grond van een zorgmachtiging waarin de vormen van zorg waar de mevrouw [klaagster] over klaagt zijn opgenomen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een situatie van ernstig nadeel veroorzaakt door een psychische stoornis als bedoeld in de Wvggz.
De klacht betreft opneming in de accommodatie en medicatie toediening. Verklaard en niet tegengesproken is dat de vormen van verplichte zorg aan klaagster schriftelijk zijn aangezegd middels artikel 8:9-besluiten van respectievelijk [dag], [dag] en [dag] augustus 2024. Besluiten die genomen zijn door de respectievelijke (wnd.) zorgverantwoordelijke.
In hoeverre hierbij alle overige wettelijk vereisten is voldaan kan door de commissie niet worden getoetst.
De besluiten van de zorgverantwoordelijken inhoudende dat er verplichte zorg zal worden toegepast dienen te voldoen aan de beginselen van proportionaliteit, effectiviteit, subsidiariteit en veiligheid.
Uitgaande van de verklaringen ter zitting komt de commissie tot de conclusie dat de bestreden besluiten voldoen aan deze beginselen uit artikel 2:1 van de Wvggz.
De betreffende verplichte zorgvormen voldoen volgens de commissie aan de eisen van subsidiariteit nu genoegzaam is verklaard dat er (na ontslag uit de vorige opname) getracht is om de mevrouw [klaagster] te bewegen tot medewerking aan de nodige zorg in ambulante setting. Zij heeft zich echter naar mag worden aangenomen aan de zorg onttrokken. Opname is nodig en effectief om de benodigde zorg te verlenen en nadeel af te wenden.
De commissie acht de voorgeschreven verplichte zorg proportioneel gezien de ernst van het aanwezige risico op verlies van het ouderlijk gezag. Nu zij tijdens de opname wordt ingesteld op medicatie kan naar verwachting op termijn het risico op ernstig nadeel worden afgewend of aanzienlijk teruggebracht. Klaagster zou alsdan weer kunnen investeren in haar maatschappelijke loopbaan en mogelijkerwijs naar vermogen haar moederrol vervullen.
De verplichte zorgvormen waar de klacht van de mevrouw [klaagster] zich tegen richt voldoen tenslotte aan de te stellen eisen van veiligheid nu zij in een klinische setting onder professionele toezicht wordt behandeld.
Zijdens klaagster zijn er geen argumenten aangedragen die de commissie tot andere conclusies zouden kunnen leiden.
Bovenstaande leidt tot het oordeel dat de klacht van de mevrouw [klaagster] ongegrond moet worden verklaard.
De commissie is zich hierbij er van bewust dat de toetsing die mevrouw [klaagster] beoogde niet zozeer bovenstaande reguliere wettelijke toetsing betreft, maar dat haar betoog vooral ziet op de wens om herenigd te kunnen worden met haar zoon. Op dat vlak kan de commissie echter niet van betekenis zijn gezien haar wettelijke taak alsook omdat er andere instanties ter zake belast en bevoegd zijn.
De beslissing:
De klacht van de mevrouw [klaagster] is ongegrond.
Datum uitspraak : Tilburg, 10 september 2024