Uitspraak
De klachtencommissie (hierna te noemen de commissie) heeft kennis genomen van de klacht van mevrouw <naam klaagster>, (hierna te noemen klaagster), thans verblijvende te <naam verblijfsplaats>. De klacht richt zich tegen het besluit verlenen verplichte zorg door middel van medicatie en opname in een accommodatie.
Het verweer wordt gevoerd door de heer <naam psychiater>, psychiater, de heer <naam SPV>, SPV, de heer <naam AIOS>, AIOS en mevrouw <naam verpleegkundig specialist>, verpleegkundig specialist (hierna te noemen verweerders).
Verloop procedure
– Klaagschrift van mw. <naam klaagster>, ontvangen op 15 november 2024;
– Verweerschrift van dhr. <naam AIOS> en mw. <naam verpleegkundig specialist>, ontvangen op 19 november 2024;
– Verweerschrift van dhr. <naam psychiater> en dhr. <naam SPV>, ontvangen op
26 november 2024;
– Dossierstukken, ontvangen op 15 november 2024.
De commissie heeft met toestemming van klaagster inzage gehad in de stukken uit haar medische dossier die relevant zijn voor de beoordeling van de klacht.
Op 21 november 2024 heeft klaagster een verzoek tot schorsing van de verplichte zorg door middel van medicatie (clozapine) ingediend. De schorsing betrof de dosering van de clozapine. Klaagster verzocht om schorsing van de dosis van 100mg clozapine en stelde in plaats daarvan 25mg clozapine voor tot aan de hoorzitting. Dit verzoek is op 22 november 2024 door de klachtencommissie behandeld en afgewezen; partijen zijn hiervan per e-mail in kennis gesteld.
De hoorzitting heeft in hybride vorm plaatsgevonden op 3 december 2024 waarbij klaagster en verweerders in de gelegenheid zijn gesteld een mondelinge toelichting te geven. Klaagster werd hierbij ondersteund door mevrouw <naam patiëntenvertrouwenspersoon>, patiëntenvertrouwenspersoon.
Het dictum van de uitspraak van de commissie is op 3 december 2024 per e-mail aan partijen medegedeeld.
Ontvankelijkheid
De commissie oordeelt dat de klacht ontvankelijk is, op grond van art. 10.1 Wvggz jo. 10.3
sub f Wvggz en de klachtenregeling Wvggz van GGNet.
De klacht
De klacht richt zich tegen het verlenen van verplichte zorg door middel van medicatie en opname in een accommodatie. Klaagster licht haar klachten, zakelijk en verkort weergegeven, als volgt toe:
Klaagster moet dagelijks een hoge dosis clozapine innemen. Dit moet zij ’s ochtends al innemen en ’s avonds nog een keer. Iedereen bemoeit zich met klaagster en met wat er zou moeten gebeuren, maar klaagster heeft een andere ervaring hierbij en heeft een andere mening over wat er nodig is. De ervaring van klaagster is dat zij met 25mg voor het slapen gaan, goed kan slapen en overdag genoeg energie heeft om dingen te ondernemen. Klaagster erkent dat zij een bepaalde handicap heeft vanwege beschadigingen in haar hoofd. Dit komt door trauma uit het verleden en een ongeluk wat zij heeft gehad.
Klaagster vindt de huidige dosis medicatie teveel: ze wordt suf en moe van de medicatie waardoor ze de hele dag in bed ligt, klaagster zit door de hoge dosering medicatie niet lekker in haar vel. Hierdoor is ze niet gemotiveerd om iets met haar leven te doen. Klaagster wil haar zelfstandigheid terug en op zoek naar (vrijwillig) werk. Met de huidige dosis medicatie komt zij tot niets, klaagster wordt hier erg verdrietig van.
Klaagster is eind oktober opgenomen in <naam woonplaats>. Dit vond zij niet fijn, ze voelde zich er niet veilig. Klaagster wil graag begeleid wonen en het liefst een eigen huis, maar niemand helpt haar daarbij.
Schadevergoeding
Klaagster vraagt om vergoeding van de schade die zij als gevolg van deze verplichte zorg heeft geleden.
Het verweer
In het verweer is, zakelijk en verkort weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Klaagster is bekend met een schizofrene/schizo-affectieve stoornis, traumatische jeugdervaringen en mogelijk aculturele problematiek en heeft een lange voorgeschiedenis in de ggz. In het verleden zijn er meerdere periodes met psychotische decompensatie geweest, meestal als direct gevolg van het afbouwen/stoppen met medicatie op initiatief van klaagster.
In de periodes van decompensatie is klaagster onder andere onrustig, claimend en roept irritatie van derden op, waardoor er een hoog risico op victimisatie bestaat. Klaagster verblijft sinds
30 augustus 2023 op <naam afdeling>. De opname op <naam afdeling> is bedoeld om de diagnose aan te scherpen, het medicatieschema aan te passen en het zelfstandig functioneren te vergroten. Toen klaagster redelijk stabiel was, is de medicatie op verzoek van klaagster afgebouwd. Voor het afbouwen van de medicatie zijn zorgvuldige afspraken gemaakt met klaagster, waarbij klaagster akkoord ging met de initiële dosering als zij weer kenmerken van decompensatie zou krijgen.
De clozapine is vervolgens van 100mg naar 50mg afgebouwd. Bij een dosis van 50mg clozapine verslechterde het toestandsbeeld van klaagster (incoherent denken, onbegrensd in haar gedrag enz.). Dit werd nog erger toen klaagster op eigen initiatief de medicatie helemaal stopte. Klaagster was o.a. claimend, provocerend en verbaal agressief in haar gedrag jegens medepatiënten en personeel. Hierop is besloten om klaagster in <naam woonplaats> op te laten nemen en klaagster op een gesloten afdeling weer goed in te stellen op medicatie.
Tijdens de opname werd het manisch-psychotische beeld bevestigd. Aan het begin van de opname was klaagster verbaal agressief jegens medepatiënten en medewerkers, en er was o.a. sprake van waanideeën met grensoverschrijdend gedrag als gevolg. Zo heeft klaagster met water naar iemand gegooid en mensen met de dood bedreigd. Er is gering ziektebesef- en inzicht. Klaagster is het niet eens met de diagnose, maar wijt haar symptomen aan de gevolgen van trauma.
Sinds 2017 zijn er meerdere periodes geweest waarbij men op verzoek van klaagster de dosering ging afbouwen, telkens weer met decompensatie tot gevolg, waardoor klaagster weer moet worden opgenomen en er een hoge dosering medicatie nodig is om het toestandsbeeld te stabiliseren. Verweerders verwachten dat de huidige hoge dosis verder afgebouwd zal kunnen worden naar de eerdere 100mg clozapine die klaagster eerder dit jaar gebruikte. Als klaagster (weer) stabiel is, kan vervolgens het traject voor begeleid wonen weer worden opgepakt. De verwachting van verweerders is dat voor klaagster een bepaalde therapeutische dosering clozapine voorwaarde zal zijn om (begeleid) zelfstandig te kunnen wonen.
Overwegingen en conclusies
De commissie komt, gelet op de stukken en het besprokene tijdens de hoorzitting, tot de volgende overwegingen en conclusies.
De commissie overweegt dat er op 25 april 2024 door de rechter met betrekking tot klaagster een zorgmachtiging is afgegeven voor de duur van twaalf maanden, vanwege een psychiatrische stoornis (schizofrenie) en daar uit voortkomend risico op ernstig nadeel. Op basis hiervan is behandeling van de psychische stoornis mogelijk, ook als klaagster daar niet vrijwillig aan mee wil werken en/of niet mee instemt.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat klaagster lijdt aan een psychische stoornis. Hoewel klaagster de stoornis en/of het psychotische toestandsbeeld ontkent (klaagster geeft aan dat haar hoofd is beschadigd door mishandeling en een ongeluk, waardoor zij een handicap heeft), heeft de commissie geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose. Klaagster heeft geen of beperkt ziektebesef en ziekte inzicht en geeft aan dat zij zelf kan bepalen hoeveel medicatie zij nodig heeft en dat (verdere) hulp of behandeling met medicatie niet nodig is.
De commissie is van oordeel dat verweerders in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel (decompensatie met o.a. claimend, agressief gedrag als gevolg) niet zonder toediening van anti psychotische medicatie in de vorm van clozapine kon en kan worden afgewend en dat er een korte opname op een gesloten afdeling nodig was om klaagster weer goed in te stellen op de medicatie.
Verweerders hebben hierin volgens de bij deze diagnose behorende richtlijnen en de behandelstandaard gehandeld, passend bij het actuele ziektebeeld. De voorgeschiedenis is betrokken en er is geprobeerd om overeenstemming te bereiken over de problematiek en de hierbij aangewezen behandeling. Zo waren er afspraken gemaakt dat de dosering weer zou worden opgehoogd als er verschijnselen van decompensatie zouden optreden. Daarnaast is ook in het verleden meerdere keren tegemoet gekomen aan de wens van klaagster om de medicatie af te bouwen, wat echter (steeds weer) leidde tot nieuwe periodes van decompensatie. De commissie ziet hierin een grote bereidwilligheid bij de behandelaren om tegemoet te komen aan de wensen van klaagster. Verweerders hebben, toen er geen overeenstemming bereikt kon worden, bij het vormgeven van de behandeling ook nu weer zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van klaagster.
De commissie overweegt verder dat zonder adequate medicatie er voor klaagster een aanzienlijk risico op ernstig nadeel in de zin van art. 1:1 lid 2 en art. 8:9 lid 4 sub b Wvggz zal blijven bestaan. Daarnaast is de commissie van oordeel dat een verplichte opname noodzakelijk was om het toestandsbeeld van klaagster te stabiliseren, zodat zij weer terug kon keren naar <naam afdeling> en daar weer verder kan met de behandeling en de wens van klaagster voor een traject naar meer zelfstandigheid in de vorm van begeleid wonen. De commissie acht het besluit tot verplichte zorg met medicatie en opname daarom inhoudelijk juist en ook proportioneel, subsidiair en doelmatig.
Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de beslissing tot verplichte behandeling met medicatie voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en dat de klacht ongegrond moeten worden verklaard en daarmee ook niet toekomt aan het verzoek van klaagster tot schadevergoeding.
Oordeel
De commissie acht op grond van bovenstaande overwegingen de klacht ongegrond.
Op 3 december 2024 vastgesteld door de commissie:
De heer mr. J. Blok, voorzitter;
De heer G.V.J. Thomas, psychiater;
Mevrouw I. de Val algemeen lid op voordracht van de Cliëntenraad.
Namens de commissie:
i.o.
Mevrouw M.T. Averesch-Wilbrink
ambtelijk secretaris
Verzonden d.d. 6 december 2024
Tegen een uitspraak van de klachtencommissie kan op grond van art. 10:7 Wvggz beroep worden ingesteld bij de Rechtbank binnen zes weken na kennisneming van de uitspraak.