Uitspraak
De klachtencommissie (hierna te noemen de commissie) heeft kennis genomen van de klacht van mevrouw <naam klaagster>, (hierna te noemen klaagster), wonende te <naam woonplaats 1>. De klacht richt zich tegen het besluit verlenen verplichte zorg door middel van extra medicatie (haldol) en beperking communicatiemiddelen (telefoons en ipad), genomen door mevrouw <naam psychiater>, psychiater (hierna te noemen verweerster).
Verloop procedure
– Klachtenformulier van mw. <naam klaagster>, ontvangen op 23 mei 2024;
– Verweerschrift van mw. <naam psychiater> en dhr. <naam AIOS>, ontvangen op 3 juni 2024;
– Dossierstukken, ontvangen op 3 juni 2024.
De commissie heeft met toestemming van klaagster inzage gehad in de stukken uit haar medische dossier die relevant zijn voor de beoordeling van de klacht.
Bij de klacht is een verzoek tot schorsing van de verplichte zorg door middel van extra medicatie (haldol). Dit verzoek is op 28 mei 2024 door de klachtencommissie behandeld en afgewezen; partijen zijn hiervan per e-mail in kennis gesteld.
De hoorzitting heeft in hybride vorm plaatsgevonden op 7 juni 2024, waarbij klaagster en verweerster in de gelegenheid zijn gesteld een mondelinge toelichting te geven. Klaagster werd hierbij ondersteund door de heer <naam patiëntenvertrouwenspersoon>, patiëntenvertrouwenspersoon. Daarnaast was de heer mr. <naam advocaat>, advocaat te <naam woonplaats 2>, in het kader van zijn opleiding aanwezig als toehoorder.
Het dictum van de uitspraak van de commissie is op 7 juni 2024 per brief en per e-mail aan partijen medegedeeld.
Ontvankelijkheid
De commissie oordeelt dat de klacht ontvankelijk is, op grond van art. 10.1 Wvggz jo. 10.3
sub f Wvggz en de klachtenregeling Wvggz van GGNet.
De klacht
De klacht richt zich tegen het verlenen van verplichte zorg door middel van extra medicatie (haldol) en beperking communicatiemiddelen (telefoons en ipad). Klaagster licht haar klachten, zakelijk en verkort weergegeven, als volgt toe:
Klaagster wordt gedwongen om naast de olanzapine ook haldol te gebruiken. Volgens verweerster is dit nodig vanwege een psychose. Klaagster stelt dat zij wel chaotisch, maar niet psychotisch is. Klaagster heeft geen bezwaar tegen de olanzapine, wel tegen de haldol. Klaagster vindt de haldol onnodig en ervaart vervelende bijwerkingen van de haldol.
De klachten die klaagster ervaart, kunnen verklaard worden door haar snelwerkende schildklier en hoog gevoeligheid. Ten aanzien van de beschuldiging van stalking verklaart klaagster dat zij degene is die wordt lastiggevallen.
Op 24 mei 2024 zijn twee telefoons van klaagster ingenomen. Op 27 mei 2024 is ook de ipad van klaagster ingenomen. Klaagster is het niet eens met de reden waarom de communicatiemiddelen zijn ingenomen.
Tijdens de hoorzitting licht klaagster toe dat haar klacht aanvankelijk groter was dan nu het geval is. Over de klacht over de beperking communicatiemiddelen (zoals hierboven beschreven) verklaart klaagster dat haar inmiddels is gebleken dat zij daar voordeel van heeft: er waren nieuwe meldingen binnengekomen dat de man die aangifte tegen haar heeft gedaan, door haar zou zijn lastig gevallen. Aangezien klaagster niet de beschikking over haar apparaten had, konden die berichten niet van haar zijn. Dit klachtonderdeel behoeft daarom geen verdere behandeling. Klaagster heeft dit klachtonderdeel tijdens de hoorzitting ingetrokken.
Het verweer
In het verweer is, zakelijk en verkort weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Klaagster is op 21 april 2024 vanuit een instelling in <naam woonplaats instelling> voor het eerst op de HIC in <naam woonplaats 2> opgenomen nadat zij een gebiedsverbod in die omgeving had overtreden. Klaagster heeft een uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis (o.a. angststoornis, depressieve stoornis). Verweerster zou graag verder onderzoek doen, maar klaagster wil hier niet aan meewerken. Bij de opname is gestart met 10 mg olanzapine en lorazepam.
Toen bleek dat de medicatie onvoldoende effect had, is de dosis olanzapine opgehoogd naar 15 mg. Op 10 mei 2024 is de spiegel van olanzapine gecontroleerd, waarbij de waardes binnen de therapeutische range vielen. De psychotische symptomen bleven echter aanwezig en er was ook sprake van ontremming. Daarom heeft verweerster op 21 mei 2024 met klaagster besproken dat zij haldol wilde voegen aan de voorgeschreven medicatie. Ondanks de uitleg hierover, wilde klaagster geen haldol innemen. Op 22 mei 2024 kreeg verweerster bericht van de politie dat klaagster nog altijd probeerde contact op te nemen met de man die aangifte heeft gedaan wegens stalking door klaagster.
Verweerster constateerde dat klaagster ernstig psychotisch ontregeld was en onder behandeld.
Zonder de toevoeging van haldol is er volgens verweerster sprake van risico op ernstig nadeel voor klaagster vanwege de aanhoudende psychotische symptomen en de vervolging voor stalking, waardoor de toevoeging van haldol noodzakelijk is. De toevoeging van de haldol is volgens de richtlijnen ingezet. Daarnaast is er uitgebreid onderzoek gedaan naar de bijwerkingen die klaagster ervaarde en wordt de dwangmedicatie wekelijks binnen het team geëvalueerd.
Vanwege het risico op maatschappelijke teloorgang en de (mogelijke) strafrechtelijke vervolging wegens stalking was het naar oordeel van verweerster noodzakelijk om de communicatiemiddelen in te nemen. Klaagster was hier al eerder voor gewaarschuwd. Nadat op 22 mei 2024 opnieuw bericht van de politie binnenkwam dat klaagster berichten bleef sturen, zijn de communicatiemiddelen ingenomen. Klaagster kan onder toezicht gebruikmaken van haar communicatiemiddelen.
Op 28 mei 2024 is door de rechter een zorgmachtiging afgegeven als vervolg op de eerder afgegeven crisismaatregel en voortgezette crisismaatregel. Verweerster beaamt dat de art. 8.9 brief summier is opgesteld, dit komt door hoe het systeem is opgezet en hoe de brieven worden uitgedraaid.
Overwegingen en conclusies
De commissie komt, gelet op de stukken en het besprokene tijdens de hoorzitting, tot de volgende overwegingen en conclusies.
Tijdens de hoorzitting heeft klaagster aangegeven dat haar klachten zoals zij deze bij de commissie heeft ingediend, niet meer zo bestaan. Klaagster heeft aangegeven dat zij inmiddels heeft gezien dat de inname van de communicatiemiddelen in haar voordeel werkt. Klaagster werd beschuldigd van opnieuw contact zoeken met degene die aangifte tegen haar heeft gedaan, terwijl zij niet de beschikking had over haar communicatiemiddelen. Klaagster gaf aan dat dit klachtonderdeel daarom niet meer besproken hoefde te worden. De klacht ten aanzien van de toevoeging haldol naast de olanzapine, blijft wel staan.
De commissie concludeert dat klaagster de klacht ten aanzien van de beperking communicatiemiddelen ter zitting heeft ingetrokken. De klacht over inname communicatiemiddelen behoeft geen verdere bespreking en wordt daarom buiten beschouwing gelaten. Op grond van het voorgaande zal de commissie over dit klachtonderdeel daarom geen oordeel over vellen.
Ten aanzien van de klacht over de haldol overweegt de commissie dat er door de rechter ten behoeve van klaagster een zorgmachtiging is afgegeven, op grond waarvan klaagster behandeld kan worden voor haar psychische klachten, ook als zij daar niet vrijwillig aan mee wil werken en/of niet mee instemt.
Met betrekking tot de verplichte zorg door middel van medicatie door middel van haldol, is de commissie is van oordeel dat verweerster in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder toediening van (anti-psychotische) medicatie kon en kan worden afgewend. De commissie overweegt dat verweerster hierin volgens de richtlijnen en de behandelstandaard heeft gehandeld, passend bij het actuele ziektebeeld. De voorgeschiedenis is betrokken, waarbij klaagster een strafzaak in verband met stalking wacht en er geen verbetering in de symptomen te zien was, ondanks dat de therapeutische range met de olanzapine bereikt was. Er is getracht om overeenstemming te bereiken over de problematiek en het daarbij aangewezen medicamenteuze middel. De commissie constateert dat de keuze voor het soort medicatie en de dosering, zorgvuldig en weloverwogen is gemaakt en zorginhoudelijk goed is onderbouwd.
Naar oordeel van de commissie heeft verweerster voldoende oog en oor gehad voor de gemelde bijwerkingen en daar passend op gereageerd en het medicatiebeleid wordt regelmatig (wekelijks) geëvalueerd.
De commissie acht de ingezette medicamenteuze behandeling noodzakelijk voor klaagster en overweegt dat zonder adequate medicatie klaagster het aanmerkelijke risico loopt op ernstig nadeel. De commissie acht het medicatiebeleid daarom inhoudelijk juist en ook proportioneel, subsidiair en doelmatig. De commissie zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren.
Overweging ten overvloede
De commissie heeft het art. 8.9. Wvggz besluit ten aanzien van de verplichte medicatie ingezien. Geconstateerd is dat de formulering van deze aanzeggingsbrief d.d. 29 mei 2024 vrij summier is (dit wordt ook door verweerster beaamd) en dat bij ‘beperken van de bewegingsvrijheid’ en ‘opnemen in een accommodatie-’ dezelfde motivering staat. Daarnaast betreft dit de motivering voor behandeling met medicatie. Gebleken is echter dat klaagster niet in haar rechten is geschaad; zij was bekend met de mogelijkheden van inroepen van pvp en klachtencommissie en was middels het behandelplan inhoudelijk van de ingezette zorg op de hoogte. Nu de verplichte zorg inhoudelijk op juiste gronden is ingezet, en klaagster niet geschaad is in haar rechten, ziet de commissie geen aanleiding om hieraan rechtsgevolg te verbinden. Desalniettemin onderschrijft de commissie het belang van een voldoende gemotiveerd art. 8.9 besluit. Dit dient dan ook een voortdurend aandachtspunt voor de organisatie te zijn.
Oordeel
De commissie acht op grond van bovenstaande overwegingen de klacht over de verplichte zorg met medicatie (haldol) ongegrond.
Op 7 juni 2024 vastgesteld door de commissie:
Mevrouw mr. J. Blok, voorzitter;
De heer G.V.J. Thomas, psychiater;
Mevrouw I. van de Gevel, algemeen lid op voordracht van de Cliëntenraad.
Namens de commissie:
i.o.
Mw. M.T. Averesch-Wilbrink
ambtelijk secretaris
Verzonden d.d. 12 juni 2024
Tegen een uitspraak van de klachtencommissie kan op grond van art. 10:7 Wvggz beroep worden ingesteld bij de Rechtbank binnen zes weken na kennisneming van de uitspraak.