230921-33
Beslissing van de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep regio NAAM
op de klacht van:
NAAM,
geboren op DATUM, te PLAATS,
hierna: klager
bijgestaan door NAAM, patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).
-tegen-
NAAM, psychiater,
NAAM, arts i.o.t. psychiater,
NAAM, hoofd verblijf kliniek R,
NAAM, plaatsvervangend hoofd verblijf kliniek R,
hierna: verweerders
verbonden aan INSTELLING (de zorgaanbieder).
1. Het procesverloop
Bij brief van DATUM heeft klager met bijstand van de patiëntenvertrouwenspersoon een klacht ingediend bij de klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep (de commissie). Het betreft een procedure op basis van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en artikel 14 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Omdat klager ook een verzoek om schadevergoeding doet, wordt aan de directeur Zorg van Antes GGZ, de heer NAAM, een reactie gevraagd.
Klager heeft de commissie toestemming gegeven om mede op basis van relevante stukken uit het medisch dossier uitspraak te doen.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- Het klaagschrift van DATUM;
- Het verweerschrift van DATUM ingediend door NAAM;
- Het verweerschrift van DATUM ingediend door NAAM, mede namens NAAM;
- De zienswijze van de instelling op het verzoek om schadevergoeding van DATUM;
- De relevante stukken uit het medisch dossier.
Ter zitting van DATUM, alwaar de klacht is behandeld, zijn gehoord: klager, bijgestaan door de patiëntenvertrouwenspersoon, en namens verweerders: NAAM en NAAM. De Directeur Zorg en NAAM hebben gemotiveerd schriftelijk aangegeven niet bij de hoorzitting aanwezig te zullen zijn. NAAM heeft telefonisch laten weten niet aanwezig te zullen zijn.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, stelt de commissie de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op DATUM heeft de rechtbank PLAATS (hierna: de rechtbank) een zorgmachtiging verleend voor de duur van 2 jaar. Uit de aan die beschikking ten grondslag liggende medische verklaring blijkt dat bij klager sprake is van schizofrenie, een licht verstandelijke beperking en middelengebruik.
Als een gevolg van de psychische stoornis vloeit uit het gedrag van klager ernstig nadeel voort in de vorm van agressie naar anderen, maatschappelijke teloorgang, zelfverwaarlozing, over zich afroepen van agressie door derden en de situatie dat de algemene veiligheid van personen en goederen is in gevaar is. Tijdens de zitting van de rechtbank bleek dat op dat moment geen sprake was van ernstig nadeel, maar dat desondanks een zorgmachtiging is afgegeven, omdat gezien zijn voorgeschiedenis de verpleegkundig specialist de kans echter reëel acht dat ernstig nadeel zich kan voordoen als klager geen zorgmachtiging heeft. Klager ziet vanwege een gebrekkig ziekte-inzicht geen verband tussen het gebruik van middelen, het stoppen met medicatie en een psychotische ontregeling. Ook ziet klager maar deels de noodzaak van de medicamenteuze behandeling in. Zonder zorgmachtiging is de kans groot dat klager zich onttrekt aan de door het behandelteam noodzakelijk geachte zorg en begeleiding en een terugval in het gebruik van middelen krijgt en daarbij medicatieontrouw zal zijn, hetgeen snel kan leiden tot een forse decompensatie met ernstige agressie-incidenten.
Om ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van klager te stabiliseren en de geestelijke gezondheid van klager dusdanig te herstellen dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint, heeft klager zorg nodig.
De rechtbank acht de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
– Het toedienen van medicatie;
– Het beperken van de bewegingsvrijheid;
– Het onderzoek aan kleding of lichaam;
– Het onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrags beïnvloedende middelen
en gevaarlijke voorwerpen;
– Het controleren op de aanwezigheid van gedrags beïnvloedende middelen;
– Het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot
gevolg hebben dat klager iets moet doen of nalaten, inhoudende het accepteren
en nakomen van ambulante behandelafspraken;
– Het opnemen in een accommodatie.
Klager werd DATUM opgenomen in kliniek NAAM. Op DATUM werd hij wegens een agressie incident overgeplaatst naar kliniek NAAM. Aldaar is klager opgevangen in de separeerruimte en heeft daar verbleven tot de volgende dag DATUM 13.00 uur.
De zorgmachtiging voorziet niet in ‘insluiting’ als vorm van verplichte zorg.
Op DATUM heeft de zorgverantwoordelijke de volgende vormen van tijdelijk verplichte zorg in de zin van artikel 8:12 Wvggz toegepast:
- Insluiten van klager in de separeerruimte;
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht bestaat uit de volgende onderdelen:
- Klager heeft onterecht in de separeer gezeten en is daar ook niet over geïnformeerd;
- Bij de verhuizing naar een andere kliniek is klager een aantal spullen kwijtgeraakt.
Klager is van mening dat er op DATUM geen sprake was van een acute noodsituatie om met toepassing van artikel 8:11 Wvggz tijdelijke verplichte zorg te verlenen in de vorm van insluiten.
Klager bestrijdt dat hij intimiderend of bedreigend is geweest naar het verplegend personeel. Voorts stelt klager dat nimmer sprake is geweest van agressie. Er bestond dus geen noodzaak om als uiterste middel tijdelijk verplichte zorg te verlenen in de zin van insluiting. Voor zover er al een noodsituatie zou zijn geweest, had de zorgverantwoordelijke ter afwending daarvan minder ingrijpende maatregelen kunnen nemen.
Op DATUM is klager overgeplaatst naar kliniek NAAM en zijn er door die overplaatsing spullen kwijtgeraakt. Klager mocht door personeelsgebrek niet zelf zijn spullen halen. Pas op DATUM kwam men spullen brengen, waarvan een deel niet van klager is en een deel miste. Klager vindt de redenatie dat zijn kamer leeg was en alles zorgvuldig is gegaan te kort door de bocht.
De spullen die klager kwijt is betreffen:
4 paar Johan Cruijff schoenen ter waarde van €120,- per paar
Ear pods ter waarde van €240,-
Ray ban zonnebril ter waarde van €140,-
Al deze spullen waren in de periode tussen januari en mei JAARTAL aangeschaft.
Klager verzoekt voor zover het betreft het kwijtraken van zijn spullen om een schadevergoeding van €860,-.
Ten aanzien van de onterechte separatie stelt klager immateriële schade te hebben geleden en vraagt om een schadevergoeding te bepalen naar billijkheid.
4. Het standpunt van verweerders
Standpunt verweerders inzake de separatie:
Verweerders menen dat voldaan is aan de criteria voor en doelen van tijdelijk verplichte zorg met betrekking tot het besluit om klager te separeren en voeren hiertoe het volgende aan.
Klager is bekend met een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type, een lichte verstandelijke beperking en een stoornis in het gebruik van cocaïne. Op de datum van de klacht was klager opgenomen op kliniek NAAM, te PLAATS. Klager krijgt clozapine wegens manisch-psychotische ontregelingen.
Op DATUM keerde klager terug van een vakantie met zijn familie. In de rapportages wordt beschreven dat hij een geagiteerde indruk maakte, geladen was, snel praatte en mogelijk psychotische uitspraken deed. De volgende dag is klager ongeoorloofd afwezig en mistte hij zijn avondmedicatie, waaronder de clozapine.
Op DATUM keerde klager in de ochtend terug naar de afdeling. Vanaf dit moment werd in verschillende rapportages beschreven dat hij; luidruchtig, geïrriteerd, boos en grenzeloos was. Klager gaf bij de begeleiding aan reeds 5 dagen geen medicatie gebruikt te hebben. Hij vroeg een begeleider naar zijn thuisadres en zei dit op te gaan zoeken. Hij liep rond met een neppistool. Wegens vermoedens op drugsgebruik werd een urinecontrole besproken en wegens de geagiteerde toestand werd extra rustgevende medicatie voorgeschreven. Beiden werden op die dag geweigerd door klager.
De aanwezige begeleiding in de avonddienst probeerde middels ventilerende gesprekken de spanning van klager te verminderen. Echter, klager raakte verbaal in conflict met andere patiënten, waarbij de agitatie hoog opliep en ingrijpen van de verpleging opnieuw nodig was. Later op de avond kwam klager opnieuw in conflict met een medepatiënt waarbij klager serieuze dreigementen uitte naar medepatiënten en, indirect, naar aanwezige begeleiders. Klager weigerde opnieuw de aangeboden rustgevende medicatie. Omdat de begeleiding de situatie niet vertrouwde werd contact gezocht met het avond-nacht-weekendhoofd.
Op verzoek van het avond-nacht-weekendhoofd vond een beoordeling plaats van klager. Tijdens de beoordeling was klager erg boos en werd ingeschat dat klager zodanig geagiteerd en dreigend was naar medepatiënten en personeel, dat de veiligheid op de afdeling niet langer gewaarborgd kon worden. Dit gedrag werd binnen een psychiatrisch kader geduid gezien de opvallende verandering in gedrag, de recente medicatie-ontrouw en vermoedens op drugsgebruik.
Dit werd expliciet besproken met klager waarbij gepoogd werd om in samenspraak tot een beleid te komen waarbij deze dreiging afgewend kon worden zonder inzet van separatie. Als minder ingrijpende maar mogelijk afdoende oplossing werd besproken om over te gaan tot inname van rustgevende medicatie (lorazepam 2,5mg) en overplaatsing naar een afdeling van de acute opname-afdeling (kliniek NAAM) onder de voorwaarde dat klager meewerkte, zich op kliniek NAAM rustig zou kunnen houden en hierover goede afspraken zou kunnen maken met de aanwezige verpleging. Klager stemde hiermee in.
Gedurende de overplaatsing bleef klager geagiteerd en uitte hij wederom dreigementen. Vanwege deze agitatie en dreiging werd klager bij aankomst opgevangen in de separeerruimte. Hier uitte klager nog meer bedreigingen waaronder een expliciete bedreiging met de dood naar een van de aanwezige verpleegkundigen. Hierop werd besloten dat klager dermate dreigend was, dat verpleging op de afdeling op dat moment niet veilig kan plaatsvinden.
Gelet op het geagiteerde en dreigende gedrag wat klager op die dag in toenemende mate liet zien richting patiënten en begeleiders, het feit dat dit tot dan toe niet met een opeenvolging van minder ingrijpende maatregelen op vrijwillige basis af te wenden was en dat hiermee ernstige zorgen bleven voor de veiligheid van patiënten en medewerkers menen verweerders, dat ten tijde van het nemen van de beslissing sprake was van een noodsituatie als bedoeld in artikel 8:11 Wvggz die een insluiting op dat moment rechtvaardigde.
Klager is hiervan mondeling in kennis gesteld en een schriftelijke motivatie in de vorm van een brief ‘Beslissing en mededeling van tijdelijke VZ in nood (art. 8:12 & 8:13)’ is opgesteld, ondertekend en voor overhandiging op de ochtend overgedragen aan de afdelingsartsen van kliniek NAAM.
Standpunt ten aanzien van de verdwenen spullen:
Na de overplaatsing van klager naar kliniek NAAM hebben de medewerkers van de betreffende unit in opdracht van de leidinggevende de spullen van klager opgeruimd en ter vervoer opgeslagen in een draadkar. Verweerder is in eerste instantie meegelopen naar de kamer om een tijdsinschatting te maken van het opruimen en verhuizen, daarbij werd een studio aangetroffen waar overal losse spullen en dozen lagen. Zo lagen zowel op de vloer als bijvoorbeeld onder het bed kleding, elektronica en andere spullen. Verweerder heeft vervolgens de opdracht gegeven alles in te pakken, op de open etensverpakkingen na, deze mochten worden weggegooid (bij twijfel over de houdbaarheidsdatum).
Nadat alle spullen waren ingepakt door 2 werknemers (niemand is alleen aan de slag gegaan in de studio) heeft verweerder nog een ronde gedaan door de studio om daarbij met de noodsleutel in de kluis te kijken of daar nog waardevolle spullen klager lagen. Ook het openen van de kluis gebeurde onder toezicht van minimaal 2 werknemers. Op dat moment bleek dat er geen spullen achtergebleven waren en de betrokken werknemers zijn de draadkar op kliniek NAAM gaan afleveren.
Na enige tijd werd er meermaals gebeld naar de afdeling door klager met de vraag of er nog spullen, zoals genoemd in de klacht waren achtergebleven in de kamer. Hierop is aangegeven dat alles uit de studio verhuisd was naar kliniek NAAM. Ten aanzien van de naar klager gebrachte spullen welke niet van klager zijn stelt verweerder dat alle spullen die met de draadkar verhuisd zijn afkomstig waren uit de studio waar klager verbleef.
5. De beoordeling
Klachtonderdeel 1; separatie
Op grond van artikel 8:11 Wvggz kan de zorgverantwoordelijke beslissen tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg waar de zorgmachtiging niet in voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is, gelet op:
- ernstig nadeel,
- de veiligheid binnen de accommodatie of andere locatie waar de zorg of verplichte zorg wordt verleend,
- de bescherming van rechten en vrijheden van anderen, of
- de voorkoming van strafbare feiten.
De commissie is van oordeel dat de zorgverantwoordelijke in het licht van hetgeen door klager hieromtrent is verklaard erin is geslaagd te onderbouwen dat ten tijde van het nemen van de beslissing tot het insluiten als bedoeld in artikel 8:11 Wvggz sprake was van een noodsituatie en ingrijpen noodzakelijk was. De commissie acht het voorstelbaar dat bij het overplaatsen van klager naar kliniek NAAM een gespannen en wellicht dreigende situatie is ontstaan vanwege het drugsgebruik en niet innemen van de medicatie van klager, en dus is gebleken dat de ontstane situatie zó dreigend en onveilig was dat gesproken kon worden van een acute noodsituatie als bedoeld in artikel 8:11 Wvggz op grond waarvan onmiddellijke insluiting was gerechtvaardigd, laat staan dat deze situatie niet anders dan met insluiting had kunnen worden afgewend. Ter zitting heeft klager betoogd dat verweerders zich niet aan de door hen gedane belofte hebben gehouden, omdat klager uiteindelijk toch in de separeerruimte moest blijven in plaats van op de afdeling te mogen slapen. Verweerders hebben deze stelling naar het oordeel van de commissie genoegzaam weerlegd door te motiveren, dat nimmer sprake was van een belofte, maar een afspraak onder voorwaarden. Klager diende rustgevende medicatie in te nemen en rustig te blijven. Verweerders betreuren het dat klager deze afspraak als een belofte heeft opgevat.
Gelet op het voorgaande acht de commissie de klacht op dit onderdeel in zoverre ongegrond.
Evenals de pvp constateert de commissie formele gebreken. Ingevolge artikel 8:13 Wvggz stelt de zorgverantwoordelijke de beslissing tijdelijk verplichte zorg gemotiveerd op schrift. Als onweersproken is komen vast te staan dat de beslissing tot insluiting van DATUM onvoldoende gemotiveerd op schrift is gesteld; in het formulier staat slechts gesteld dat de separatie effectief zal zijn en dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn. Voorts kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat klager op de hoogte is gebracht van de beslissing. De insluitingsbeslissing is bovendien niet ondertekend. Het heeft de voorkeur dat dit soort beslissingen wordt ondertekend ten tijde van het nemen daarvan, dan wel zo snel mogelijk daarna. Overigens kan de commissie zich wel voorstellen dat dat er in de hectiek van de dagelijkse praktijk soms bij kan inschieten
De commissie verklaart het formele aspect van dit klachtonderdeel gegrond.
Klachtonderdeel 2; verdwenen spullen
Op grond van artikel 14 Wkkgz beklaagt klager zich over het feit dat door onzorgvuldigheid in de verhuizing naar een andere kliniek een deel van zijn spullen is verdwenen. Bovendien is klager teleurgesteld over het feit dat hij niet in de gelegenheid is gesteld te assisteren bij de verhuizing.
De commissie merkt allereerst op het ten zeerste te betreuren dat namens de instelling niemand aanwezig was het standpunt van verweerders nader te lichten. De commissie kan zich zeer wel voorstellen, dat klager zich hierdoor niet serieus genomen voelt.
Voorts stelt de commissie vast dat binnen de instelling geen protocol van kracht is volgens welke de verhuizing van spullen dient te geschieden en beveelt dan ook aan deze alsnog op te stellen en in te voeren.
De vraag die de commissie dient te beantwoorden is of verweerders ‘goede zorg’ hebben verleend als bedoeld in de Wkkgz. Dit klachtonderdeel acht de commissie gegrond.
Toegegeven kan worden, dat de hele procedure rondom de verhuizing in zoverre zorgvuldig is geweest door steeds in tweetallen de spullen van klager uit te zoeken en voor verhuizing in een draadkar te doen. Echter kan niet worden vastgesteld of de kamer van klager nadat hij is overgeplaatst naar kliniek NAAM op slot is gedaan, waar de vermiste spullen zijn gebleven noch waarom klager niet bij het uitzoeken en verhuizen van spullen aanwezig heeft mogen zijn. De instelling heeft, hoewel in de gelegenheid gesteld om dit klachtonderdeel ter zitting te weerspreken, daarvan geen gebruik gemaakt. De commissie stelt dan ook vast dat dit klachtonderdeel als onvoldoende weersproken, gegrond moeten worden verklaard.
6. Schadevergoeding:
Nu de klacht deels gegrond is verklaard, zal de commissie hebben te oordelen over het verzoek om aan klager een schadevergoeding toe te kennen.
De commissie stelt het volgende voorop. Een verzoek om schadevergoeding is alleen ontvankelijk indien en voor zoverre een klacht(onderdeel) gegrond is verklaard. Vervolgens moet dan worden beoordeeld of klager daadwerkelijk materiële of immateriële schade heeft geleden, en of die schade het gevolg is van handelen of nalaten zoals dat bij de gegrondverklaring van een klacht(onderdeel) is vastgesteld. Met inachtneming van het vorenstaande komt de commissie in deze zaak tot de volgende beslissing. Zoals hierboven is overwogen is het klachtonderdeel betreffende de insluiting deels gegrond te achten. Het gaat dan echter om formele misslagen van een relatief niet ernstige aard, waarvan bovendien niet aannemelijk is geworden dat deze werkelijk impact op klager hebben gehad. Voor schadevergoeding bestaat naar het oordeel van de commissie dan ook geen grond. Ten overvloede merkt de commissie in het algemeen nog op dat de Wvggz niet de mogelijkheid opent om op onjuist handelen of nalatigheid van deze zijde van de instelling te reageren met oplegging van een boete; slechts vergoeding van daadwerkelijk geleden schade kan een onderwerp van beslissing van de commissie zijn.
Ter onderbouwing van dit verzoek heeft klager naar voren gebracht dat de insluiting voor klager zeer traumatisch is geweest. Zonder afbreuk te willen doen aan de door klager ervaren impact van de insluiting, is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager als gevolg van de hierboven vastgestelde formele tekortkomingen schade heeft geleden. Het verzoek zal daarom om die reden worden afgewezen.
Voor zover de schadevergoeding is gebaseerd op de verleende zorg rondom het verhuizen van klagers spullen overweegt de commissie als volgt. Dit klachtonderdeel is gebaseerd op de Wkkgz. De Wkkgz kent de klachtencommissie geen mogelijkheid toe tot het toekennen van schadevergoeding, waarmee het verzoek om schadevergoeding niet ontvankelijk is.
7. Aanbeveling
De commissie beveelt aan een protocol inzake het verhuizen van de spullen van een cliënt op te stellen dan wel een protocol over te nemen en dat in te voeren.
8. Beslissing
De Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep regio NAAM:
– verklaart klachtonderdeel 1 deels gegrond en deels ongegrond;
– verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;
– wijst af het verzoek om schadevergoeding voor zover het betreft de immateriële schade die het gevolg is van het onvoldoende schriftelijk in kennis gesteld worden van de motivering van het besluit tot het verlenen van tijdelijk verplichte zorg;
-verklaart het verzoek om schadevergoeding niet ontvankelijk voor zover het verzoek is gebaseerd op de verdwenen spullen.
Aldus gedaan door mr. NAAM, voorzitter, drs. NAAM, psychiater niet-praktiserend, mw. NAAM, lid, bijgestaan door mr. NAAM, ambtelijk secretaris. Deze uitspraak is vastgesteld en verzonden op DATUM.
Voorzitter
De voorzitter is verhinderd de uitspraak de ondertekenen, namens deze
- NAAM
Ambtelijk secretaris Klachtencommissie Patiënten
9. Verzoekschrift aan de rechter
De klager, vertegenwoordiger, de zorgaanbieder of de nabestaande van klager kan op grond van artikel 10:7 Wvggz een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klacht.
De termijn voor het indienen van een verzoekschrift bedraagt zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoeker is meegedeeld, dan wel zes weken na de dag waarop de klachtencommissie uiterlijk een beslissing had moeten nemen.