Klacht over gedwongen medicatie


 

KLACHTENCOMMISSIE PATIENTEN PARNASSIA

Beslissing d.d. DATUM naar aanleiding van de op DATUM bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep ingekomen klacht van

 

NAAM,

Geboren op DATUM, te PLAATS,

Hierna: klaagster

Bijgestaan door NAAM, patiëntenvertrouwenspersoon.

 

Als verweerders zijn aangemerkt:

NAAM, psychiater (zorgverantwoordelijke),

NAAM, arts in opleiding tot psychiater,

Hierna verweerders, verbonden aan INSTELLING.

 

1. De procedure

 

Bij brief van DATUM heeft klaagster met bijstand van de patiëntenvertrouwenspersoon een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep (de commissie). Het betreft een procedure op basis van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).

Klaagster heeft de commissie toestemming verleend om mede op basis van relevante stukken uit het dossier uitspraak te doen.

Klaagster heeft tevens een schorsingsverzoek betreffende de medicatie ingediend hetgeen door verweerder is toegewezen.

 

Het verloop van de procedure blijkt uit:

– het klaagschrift van DATUM;

– de schriftelijke reactie op de klacht van DATUM;

– de relevante stukken uit het dossier.

 

De klacht is behandeld op de zitting van de commissie op DATUM. Bij die gelegenheid zijn de volgende personen gehoord: klaagster in bijzijn van de pvp en namens verweerders NAAM, NAAM (afdelingsarts), twee coassistenten en een verpleegkundige.

 

2. De feiten

 

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, stelt de commissie de volgende feitelijke gang van zaken vast.

De rechtbank PLAATS (verder te noemen: de rechtbank) heeft op DATUM een zorgmachtiging verleend geldend tot en met DATUM. Het verzoek voor de resterende duur (drie maanden) wordt aangehouden. Uit deze beschikking blijkt dat hierin onder andere als vorm van verplichte zorg het ‘toedienen van medicatie’ is opgenomen. Klaagster werd op DATUM opgenomen in INSTELLING.

Conform artikel 8:9 lid 2 Wvggz heeft verweerder aan de geneesheer-directeur op DATUM medegedeeld dat ten aanzien van klager is besloten tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van toediening van (depot)medicatie. Ten aanzien van het toedienen van medicatie is opgenomen dat dit noodzakelijk is ter stabilisatie van het psychiatrisch toestandsbeeld. Verweerder geeft aan klaagster niet in staat tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake. Er is sprake van een psychotische stoornis met afwezig ziektebesef, waardoor het haar niet lukt een redelijke inschatting te maken van haar situatie.

.

3. Standpunten van partijen

 

Klaagster klaagt over de beslissing van DATUM tegen gedwongen medicatie. Ter onderbouwing stelt klaagster de symptomen niet te herkennen en dus geen medicatie nodig te hebben. Voorts betwist klaagster dat sprake is van maatschappelijke teloorgang. Mocht medicatie toch nodig zijn, dan kan de huisarts die ook voorschrijven.

Verweerders hebben gemotiveerd het standpunt ingenomen dat aan de wettelijke voorwaarden voor het verlenen van verplichte zorg is voldaan. Daar wordt hierna, voor zover nodig, nader op ingegaan.

 

4. De beoordeling

In artikel 8:9 Wvggz is bepaald dat de zorgverantwoordelijke ter uitvoering van de hier aan de orde zijnde zorgmachtiging kan beslissen tot het verlenen van verschillende vormen van verplichte zorg.

Verder is in artikel 3:3 Wvggz en artikel 3:4 Wvggz bepaald dat verplichte zorg alleen verleend wordt indien het gedrag van betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel en:

  1. er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn;
  2. er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn;
  3. het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is; en
  4. redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.

 

Gebleken is dat bij klaagster sprake is van een psychotische stoornis, namelijk schizofrenie, zoals ook is aangenomen door de rechtbank in de voortgezette crisismaatregel van DATUM.

Als gevolg daarvan vertoont zij gedrag dat leidt tot ernstig nadeel. Met name gaat het dan om hallucinatoir gedrag, paranoïde wanen en is sprake van desorganisatie, waarbij het onder andere is gekomen tot het kwijtraken van haar baan en als gevolg van huurschuld en uithuiszetting.

Aldus bestaat er gegronde vrees dat zij, mede door gebrek aan ziektebesef en initiatief verlies, niet in staat is het bewezen ernstig nadeel af te wenden. Bij dit laatste neemt de commissie mede in aanmerking dat klaagster bekend is met het gebruik van alcohol, cannabis en crack.

Zij heeft daarom zorg nodig om dit nadeel te kunnen afwenden. Hierbij is effectieve medicatie van groot belang. De commissie acht de beslissing ter zake de toediening van de medicatie proportioneel en subsidiair omdat niet aannemelijk is dat de (vastgestelde) psychische stoornis bij klaagster zonder medicatie in remissie komt. Voorts is niet gebleken dat de psychische stoornis met andere – minder ingrijpende – maatregelen behandeld kan worden. De commissie weegt daartoe ten eerste mee, dat een GGZ-team van INSTELLING voorafgaand aan de opname er niet in geslaagd is klaagster te behoeden voor verdere maatschappelijke teloorgang en haar autonomie te herkrijgen. Voorts is na de eerste week opname gebleken dat de rust en structuur van de opname geen verandering teweeg hebben gebracht in de klachtenpresentatie. Nu klaagster echter niet bereid is om deze medicatie op vrijwillige basis te accepteren is toepassing daarvan als verplichte zorg onontkoombaar.

Uit hetgeen hierover ter zitting door verweerder is verklaard is genoegzaam gebleken dat de voorgenomen dosering in verhouding staat tot het te dienen doel, namelijk de stabilisatie van het toestandsbeeld en daarmee het afwenden van het ernstig nadeel.

De commissie acht de klacht op grond van bovenstaande ongegrond.

 

5. De beslissing

 

De Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep:

– verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gedaan door mr. NAAM, voorzitter, drs. NAAM, psychiater, mr. NAAM, lid, mr. NAAM. De beslissing van de commissie is op DATUM mondeling en schriftelijk als verkorte uitspraak aan partijen medegedeeld. De uitgewerkte beslissing is op DATUM vastgesteld en DATUM verzonden naar partijen.

 

  1. NAAM

Voorzitter

De voorzitter is verhinderd de uitspraak de ondertekenen, namens deze,

 

 

  1. NAAM

Ambtelijk secretaris

 

6. Verzoekschrift aan de rechter

 

De betrokkene, vertegenwoordiger, de zorgaanbieder of de nabestaande van klager kan op grond van artikel 10:7 Wvggz een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klacht.

De termijn voor het indienen van een verzoekschrift bedraagt zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoeker is meegedeeld, dan wel zes weken na de dag waarop de klachtencommissie uiterlijk een beslissing had moeten nemen.