Uitspraak
De klachtencommissie (hierna te noemen de commissie) heeft kennis genomen van de klacht van mevrouw <naam klaagster>, (hierna te noemen klaagster), wonende te <naam woonplaats>. De klacht richt zich tegen het besluit verlenen verplichte zorg door middel van (depot)medicatie.
Het verweer wordt gevoerd door de heer <naam verpleegkundig specialist>, verpleegkundig specialist en mevrouw <naam psychiater>, psychiater (hierna te noemen verweerders).
Verloop procedure
– Klachtenformulier van mw. <naam klaagster>, ontvangen op 7 mei 2024;
– Verweerschrift met bijlagen van dhr. <naam verpleegkundig specialist>, ontvangen op
15 mei 2024.
De commissie heeft met toestemming van klaagster inzage gehad in de stukken uit haar medische dossier die relevant zijn voor de beoordeling van de klacht.
De hoorzitting heeft digitaal plaatsgevonden op 22 mei 2024, waarbij klaagster en verweerders in de gelegenheid zijn gesteld een mondelinge toelichting te geven. Klaagster werd hierbij ondersteund door mevrouw <naam patiëntenvertrouwenspersoon>, patiëntenvertrouwenspersoon.
Ontvankelijkheid
De commissie oordeelt dat de klacht ontvankelijk is, op grond van art. 10.1 Wvggz jo. 10.3
sub f Wvggz en de klachtenregeling Wvggz van GGNet.
De klacht
De klacht richt zich tegen het verlenen van verplichte zorg door middel van (depot)medicatie. Klaagster licht haar klachten, zakelijk en verkort weergegeven, als volgt toe:
Klaagster ontvangt elke drie maanden een depot tegen psychoses. Dit wordt sinds 2020 als verplichte zorg toegediend. Klaagster ervaart veel bijwerkingen van deze medicatie, zoals pijnklachten en sufheid.
Klaagster stelt dat zij deze medicatie lang genoeg heeft gebruikt en dat de voordelen die de behandelaren zien, niet opwegen tegen de nadelen die zij ervaart. Klaagster wil graag een normaal, stabiel leven leiden zonder bemoeienis van GGNet.
Het verweer
In het verweer is, zakelijk en verkort weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Klaagster is sinds 2007 in behandeling bij GGNet en is bekend met schizofrenie, psychotische klachten NAO en verstandelijke beperking. Klaagster is in het verleden meerdere keren verplicht opgenomen, waarvan de laatste opname in 2020 (IBS) was. De laatste jaren heeft klaagster een zorgmachtiging die recent weer is verlengd voor de duur van één jaar.
In de periode vanaf 2016 zijn er verschillende soorten medicatie ingezet. Sinds de laatste jaren is klaagster ingesteld op het huidige middel en dosis. Het is verweerders bekend dat klaagster geen bemoeienis van GGNet wil. Om zoveel mogelijk aan haar wensen tegemoet te komen, is het contact tussen klaagster en het FACT-team beperkt tot een minimum.
Verweerders hebben begrip voor het standpunt van klaagster en de last die zij van bijwerkingen ervaart. Gezien de voorgeschiedenis van klaagster schatten verweerders de kans op decompensatie met een nieuwe verplichte opname als gevolg, als hoog in. Vanwege de minimale inzet van het FACT-team en de frequentie van het depot, zien verweerders het huidige medicatiebeleid daarom als proportioneel en passend bij de klachten van klaagster. De medicatie en behandeling wordt regelmatig geëvalueerd binnen het FACT-team en op dit moment zien zij nog geen alternatieven.
Overwegingen en conclusies
De commissie komt, gelet op de stukken en het besprokene tijdens de hoorzitting, tot de volgende overwegingen en conclusies.
De commissie overweegt dat er op 25 april 2024 door de rechter met betrekking tot klaagster een zorgmachtiging is afgegeven voor de duur van twaalf maanden, vanwege een psychiatrische stoornis (schizofeniespectrumstoornis) en daar uit voortkomend risico op ernstig nadeel. Op basis hiervan is behandeling van de psychische stoornis mogelijk, ook als klaagster daar niet vrijwillig aan mee wil werken en/of niet mee instemt.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat klaagster lijdt aan een psychische stoornis. Hoewel klaagster de stoornis en/of het psychotische toestandsbeeld ontkent (klaagster geeft aan dat haar niets mankeert), heeft de commissie geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose. Klaagster heeft geen ziektebesef en ziekte inzicht en geeft aan dat hulp of behandeling niet nodig is.
De commissie is van oordeel dat verweerders in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder toediening van antipsychotische medicatie kon en kan worden afgewend. Verweerders hebben hierin volgens de bij deze diagnose behorende richtlijnen en de behandelstandaard gehandeld, passend bij het actuele ziektebeeld. De voorgeschiedenis is betrokken en er is geprobeerd om overeenstemming te bereiken over de problematiek en de hierbij aangewezen behandeling. Verweerders hebben vervolgens, toen er geen overeenstemming bereikt kon worden, bij het vormgeven van de behandeling zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van klaagster.
De commissie overweegt verder dat zonder adequate medicatie er voor klaagster een aanzienlijk risico op ernstig nadeel in de zin van art. 1:1 lid 2 en art. 8:9 lid 4 sub b Wvggz zal blijven bestaan.
De commissie acht het besluit tot verplichte zorg met medicatie inhoudelijk juist en ook proportioneel, subsidiair en doelmatig.
Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de beslissing tot verplichte behandeling met medicatie voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en dat de klacht ongegrond moeten worden verklaard.
Oordeel
De commissie acht op grond van bovenstaande overwegingen de klacht ongegrond.
Op 22 mei 2024 vastgesteld door de commissie:
De heer mr. J. Blok, voorzitter;
De heer G.V.J. Thomas, psychiater;
Mevrouw I. de Val, algemeen lid op voordracht van de Cliëntenraad.
Namens de commissie:
i.o.
Mw. M.T. Averesch-Wilbrink
ambtelijk secretaris
Verzonden d.d. 28 mei 2024
Tegen een uitspraak van de klachtencommissie kan op grond van art. 10:7 Wvggz beroep worden ingesteld bij de Rechtbank binnen zes weken na kennisneming van de uitspraak.