Klacht over de toediening van medicatie, de beperking van de bewegingsvrijheid, de opname en onvoldoende gemotiveerde schriftelijke beslissing


Beslissing van de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep op de klacht van

 

Klager:

NAAM,

Geboren op DATUM, te PLAATS,

bijgestaan door NAAM, patiëntenvertrouwenspersoon.

 

Verweerders:

NAAM, psychiater,

NAAM, arts,

beiden werkzaam bij INSTELLING.

Klager wordt hierna aangeduid als ‘klager’.

Verweerders worden hierna tezamen aangeduid als ‘verweerders’ en ieder afzonderlijk als

‘de psychiater’ en ‘de arts’.

 

De procedure

 

Bij brief van DATUM heeft klager op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke

gezondheidszorg (Wvggz) een klacht ingediend over het verlenen van verplichte zorg en de

gebrekkige motivering van de schriftelijke beslissing als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz.

Klager heeft de commissie toestemming verleend om mede op basis van relevante stukken

uit het dossier uitspraak te doen.

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken, waarvan de commissie kennis

heeft genomen:

– het klaagschrift;

– het verweerschrift;

– de relevante stukken uit het medisch dossier.

Tijdens de hoorzitting van DATUM zijn de volgende personen gehoord: klager,  bijgestaan door de patiëntenvertrouwenspersoon, de arts, de psychiater, de ouders van klager.

 

 

 

 

Feiten en achtergronden

 

De commissie gaat bij de beoordeling van de klacht onder meer uit van de volgende feiten

en achtergronden.

Bij beschikking van DATUM heeft de rechtbank PLAATS de op DATUM  afgegeven crisismaatregel voortgezet. De rechtbank heeft overwogen dat uit de overgelegde stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat klager lijdt aan een psychische stoornis. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het gedrag van klager als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig letsel en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Het toedienen van o.a. medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid, en het opnemen van klager in een accommodatie zijn als vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging opgenomen.

De voortgezette crisismaatregel is op 17 april 2024 uitgevoerd en daartoe is klager conform artikel 8:9, tweede lid, Wvggz geïnformeerd. Een zorgmachtiging is in voorbereiding.

 

Standpunten van partijen

 

Klager stelt dat de verplichte zorg ter zake het toedienen van medicatie, de beperking van de bewegingsvrijheid en de gedwongen opname niet langer mogen worden verleend. Klager voert aan dat de opname hem niet goed doet en hij als gevolg van de opname allerlei carrièrekansen mist. De opname belet klager om zijn sociale leven op te pakken, te sporten en een opleiding te volgen. Ook ondervindt klager veel bijwerkingen van de medicatie, zoals misselijkheid en hoofdpijn. Voorts is klager van mening dat de brief van DATUM ter zake de verplichte vormen van zorg in onvoldoende mate voldoet aan de eisen die aan de motiverings – en inlichtingenplicht worden gesteld.

Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klachten. Daar wordt hierna, voor zover nodig, nader op ingegaan.

 

De beoordeling

In artikel 8:9 Wvggz is bepaald dat de zorgverantwoordelijke ter uitvoering van de hier aande orde zijnde zorgmachtiging kan beslissen tot het verlenen van verschillende vormen van verplichte zorg. Verder is in artikel 3:3 Wvggz en artikel 3:4 Wvggz bepaald dat verplichte zorg alleen verleend wordt indien het gedrag van betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel en:

  1. a) er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn;
  2. b) er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect

zijn;

  1. c) het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg

evenredig is; en

 

 

  1. d) redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.

Toepassen van verplichte zorg

 

De commissie stelt vast, mede gelet op de (onherroepelijke) beschikking van een DATUM, dat bij klager sprake is van een psychische stoornis in de zin van de Wvggz. Dat klagers toestandsbeeld past bij een psychotische stoornis volgt eveneens uit de medische verklaring en de daarop gegeven toelichting, en de presentatie van klager ter zitting. Daarbij neemt de commissie in aanmerking dat klager geen ziektebesef heeft en daarin volhardt ondanks de bevindingen van de arts en meerdere psychiaters. Mede op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting stelt de commissie verder vast dat het gedrag van klager als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel als bedoeld in artikel 1:1 lid 2 Wvggz. Hoewel klager ontkent dat sprake is van ernstig nadeel blijkt uit de stukken en hetgeen verweerders ter zitting naar voren hebben gebracht dat de behandeling voor klager nog onvoldoende effect heeft om dreigend nadeel buiten de opname af te wenden. Zo staat niet alleen vast dat de voorgeschreven medicatie zich in een opbouwfase bevindt maar ook dat klager zich soms (recent nog) op de afdeling verbaal dreigend uit door teksten te bezigen als ‘er wordt met vuur gespeeld’, ‘jullie moeten nu oppassen voor welke woorden jullie kiezen’. Dit alles doet klager ter zitting af als verzinsels stellende dat verweerders op deze wijze ‘misbruik kunnen maken van de effecten van medicatie om dat te gaan bestuderen’. Alles bijeengenomen is de commissie van oordeel dat om ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van klager te stabiliseren, klager verplichte zorg nodig heeft.

 

Toediening van medicatie

De klacht ziet onder meer op de vraag of de behandeling met medicatie, tegen de wil van klager, voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De commissie beantwoordt die vraag bevestigend. Op basis van hetgeen klager en verweerders hebben aangevoerd concludeert de commissie dat een behandeling met antipsychotische medicatie (thans olanzapine) in dit geval is aangewezen om het nadeel af te wenden. Uit de relevante stukken volgt evengoed dat de behandeling met de desbetreffende medicatie (een antipsychoticum) in de voorgeschreven dosering van 20 mg in verhouding staat tot het doel waarvoor deze wordt ingezet, namelijk de stabilisatie en het behoud van een stabiel toestandsbeeld en het daarmee afwenden van ernstig nadeel. De commissie acht de beslissing ter zake de toediening van de medicatie tevens proportioneel en subsidiair omdat niet aannemelijk is dat de (vastgestelde) psychische stoornis bij klager zonder medicatie in remissie komt. Voorts is niet gebleken dat de psychische stoornis met andere – minder ingrijpende – maatregelen behandeld kan worden. Aan het voorgaande doet niet af de tegenwerpingen betreffende de gestelde bijwerkingen als misselijkheid en hoofdpijn.

Dit leidt ertoe dat de zorgaanbieder op goede gronden kon besluiten tot verplichte behandeling met medicatie, en de conclusie dat die beslissing voldoet aan de hiervoor genoemde algemene beginselen. De hiertegen gerichte klacht van klager is derhalve ongegrond.

 

 

 

Beperking van de bewegingsvrijheid

De commissie begrijpt dat klager vindt dat hij ten onrechte wordt beperkt in zijn recht op bewegingsvrijheid. De vraag is of de beperking van de bewegingsvrijheden noodzakelijk is. Naar het oordeel van de commissie hebben verweerders voldoende aannemelijk gemaakt dat de beperking van de bewegingsvrijheid tot een verblijf binnen de accommodatie noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel dan wel ter voorkoming daarvan. Gelet op de omstandigheid dat klager nog niet volledig is ingesteld op de medicatie, maakt dat het toestandsbeeld nog onvoldoende is gestabiliseerd en het daarmee gepaard gaande ernstig nadeel nog onvoldoende is geweken. Daarnaast weegt de commissie mee dat bij klager het ziektebesef ontbreekt en dat onder meer uit de stukken telkens volgt, waaronder de rapportages, dat geen goed contact te krijgen is met klager. De commissie ziet in wat klager op schrift en ter zitting doorlopend aanvoert (‘Ik functioneer goed en zit goed in mijn vel. Ik heb geen psychische klachten’) zonder nadere onderbouwing geen goede redenen om dit klachtonderdeel gegrond te verklaren.

Gezien het voorgaande acht de commissie de beslissing ter zake de beperking van de bewegingsvrijheid navolgbaar en verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

 

Opname in een accommodatie

Verweerders hebben gemotiveerd aangevoerd mede onder verwijzing naar de relevante stukken dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen mogelijkheden waren tot behandeling op basis van vrijwilligheid. Uit de stukken blijkt genoegzaam dat er in de weken voorafgaand aan de opname een onveilige situatie is ontstaan. De commissie begrijpt dat in oktober 2023 is getracht klager ambulant te behandelen maar dat dit niet goedis gegaan en o.a. heeft geleid tot ziekenhuisopname (tweemaal intoxicatie door inname terpentine). Tevens is sprake geweest van verbale – en fysieke agressie in de thuissituatie. Voorts weegt de commissie mee dat verweerders in het kader van de opname in een accommodatie ter zitting motiveren waarom het minder goed gaat met klager dan hij thans doet voorkomen. De commissie vindt voor dat oordeel overigens steun in de reeds overgelegde rapportages. Ter zitting voert klager aan dat hij ‘bij vrienden in Rotterdam en Groningen kan verblijven’ teneinde zo ambulante zorg te verkrijgen. De commissie volgt klager hierin niet. Niet aannemelijk is immers dat het ernstig nadeel op die wijze kan worden afgewend.

 

De commissie is van oordeel dat de beslissing van de zorgaanbieder om klager op te nemen in de kliniek in overeenstemming is met de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het voorgaande maakt dat de klacht tegen de verplichte opname in een accommodatie ongegrond is.

 

Motivering schriftelijke beslissing

In artikel 8:9, tweede lid, Wvggz is bepaald dat de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op schrift stelt en voorziet van een schriftelijke motivering. Klager stelt zich op het standpunt dat de schriftelijke beslissing – de brief van 17 april 2024 -te algemene bewoordingen bevat en aldus niet tegemoetkomt aan wat de brief beoogt. De commissie overweegt daarover als volgt. Ingevolge artikel 8:9, eerste lid, onder b, van de Wvggz neemt een zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg (dwang) pas nadat eerst met betrokkene is gesproken en zich van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene op de hoogte heeft gesteld. De zorgverantwoordelijke dient in dat gesprek aan betrokkene uit te leggen waarom bepaalde vormen van zorg noodzakelijk zijn, en dat die zo nodig met dwang kunnen worden uitgevoerd. De zorgverantwoordelijke behoort vervolgens de beslissing tot verplichte zorg op schrift te stellen en te voorzien van een motivering.Het vorenbedoelde gesprek heeft met klager weliswaar plaatsgevonden maar klager geeft ter zitting stellig te kennen dat in het betreffende gesprek ‘weinig is besproken met de psychiater’. Verder geeft klager onweersproken aan dat in het gesprek ‘geen beredenering is gegeven waarom hij moest blijven’. De schriftelijke motivering van de beslissing behoort logisch en begrijpelijk te zijn en dient in het concrete geval mede met het oog op de toetsingsfunctie daarvan voldoende inzicht te verschaffen in de gevolgde gedachtegang van de zorgverantwoordelijke. De zorgverantwoordelijke behoort zich immers, mede tegenover klager, op genoegzame wijze schriftelijk te verantwoorden voor de keuze van verplichte zorg hetgeen onder andere besloten ligt in artikel 8:9, derde lid, Wvggz (de informatieverplichting). Het feit dat op DATUM een mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft plaatsgevonden doet op zichzelf genomen niet af aan de formele – en materiële betekenis van het gesprek met de zorgverantwoordelijke en de daaropvolgende schriftelijke beslissing in de zin van artikel 8:9 Wvggz.

Gelet op bovenstaande overwegingen volgt de commissie het standpunt van klager dat de schriftelijke motivering meer had moeten worden toegesneden op de persoon van klager. Naar het oordeel van de commissie is derhalve sprake van een te algemene motivering en verklaart de klacht op dit punt gegrond. Alles overziend ziet de commissie in dit geval geen aanleiding hier verdere gevolgen aan te verbinden.

 

Beslissing

 

De commissie:

– verklaart het klachtonderdeel over de toediening van medicatie ongegrond;

– verklaart het klachtonderdeel over het beperken van de bewegingsvrijheid ongegrond;

– verklaart het klachtonderdeel over de opname in de accommodatie ongegrond;

– verklaart het klachtonderdeel over de gebrekkige motivering van de schriftelijke beslissing

ex artikel 8:9, tweede lid, Wvggz gegrond;

 

Aldus gedaan op datum door mr. NAAM, voorzitter, drs. NAAM, psychiater, lid, mr. NAAM, lid, bijgestaan door mr. NAAM, ambtelijk secretaris. De beslissing van de commissie is op DATUM mondeling als verkorte uitspraak aan partijen medegedeeld. De beslissing is vastgesteld op DATUM en naar partijen verzonden.

 

  1. NAAM

Voorzitter

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen, namens deze,

 

  1. NAAM

Ambtelijk secretaris klachtencommissie

Verzoekschrift aan de rechter

 

De betrokkene, vertegenwoordiger, de zorgaanbieder of de nabestaande van klager kan op grond van artikel 10:7 Wvggz een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klacht.

De termijn voor het indienen van een verzoekschrift bedraagt zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoeker is meegedeeld, dan wel zes weken na de dag waarop de klachtencommissie uiterlijk een beslissing had moeten nemen.