Gegronde klacht over opname in een accommodatie als vorm van verplichte zorg


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken 

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klachten van de heer A., gedateerd 1 juli 2024, door de

Klachtencommissie ontvangen op 1 juli 2024, met nummer 2407-96

Datum: 22 juli 2024

Inleiding

De Klachtencommissie (hierna: de Commissie) is op 22 juli 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. tegen B., locatie C. te D. (hierna: de zorgaanbieder, tevens verweerder). 

De klacht gaat over een beslissing op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).

Aanwezig

Klaagster: de heer A. (hierna: klager);

Bijgestaan door: mevrouw E., patiëntenvertrouwenspersoon (hierna: PVP);

Zorgaanbieder: B., locatie C. te D.,
vertegenwoordigd door mevrouw F., GZ-psycholoog en  regiebehandelaar, en mevrouw G., arts (hierna tezamen: de behandelaars).

Stukken

De Commissie heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift, ontvangen op 1 juli 2024;
  2. het verweerschrift van de zorgaanbieder, ontvangen op 17 juli 2024; en 
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klager. 

Samenvatting 

De klacht betreft de verplichte opname van klager in H. in afwachting op beschikbaarheid van ambulante zorg. Bij klager was niet langer sprake van een psychische stoornis en evenmin van ernstig nadeel. Dit betekent dat er niet voldaan is aan de criteria van artikel 3:3 Wvggz ter rechtvaardiging van de verplichte opname. De Commissie verklaart de klacht gegrond en houdt het verzoek tot schadevergoeding aan. 

De feiten en omstandigheden

Op grond van de stukken staat voor de Commissie het volgende vast.

Op 23 oktober 2023 werd klager met een zorgmachtiging ex. artikel 2.3 Wet forensische zorg opgenomen bij de zorgaanbieder in verband met een psychotisch toestandsbeeld, mogelijk geluxeerd door het gebruik van cannabis. Klager had onder invloed van een psychose een geweldsdelict gepleegd, waarvoor hij een forensische maatregel opgelegd had gekregen. Na 23 oktober 2023 ontstond er bij de behandelaars twijfel over de gestelde diagnose. In het zorgplan staat hierover het volgende vermeld: 

Op de afdeling toont betrokkene geen psychotische symptomen. Betrokkene is dusdanig hersteld dat er gestopt is met medicatie en dat er wordt nagedacht over overplaatsing naar een afdeling met een minder hoog beveiligingsniveau. Echter, omdat betrokkene geen medicatie meer heeft en op de afdeling laat zien dat hij nog wel naar cannabis grijpt en niet altijd afspraken na komt is het van belang dat er op tijd ingegrepen kan worden met verplichte zorg indien betrokkene toch psychisch decompenseert.”  

Bij beschikking van 21 maart 2024 heeft de rechtbank D. ten aanzien van klager een zorgmachtiging verleend tot en met uiterlijk 21 maart 2025. De medicatie was toen afgebouwd en de rechtbank complimenteerde klager dat het steeds beter met hem gaat. De rechtbank oordeelt dat een zorgmachtiging toch nodig is om goede zorg aan te bieden en toezicht op klager uit te oefenen.  

Bij brief van 23 mei 2024 heeft de zorgverantwoordelijke, dr. J., psychiater, aan klager bericht dat hij per die datum verschillende vormen van verplichte zorg aan klager gaat verlenen, waaronder: “opnemen in een accommodatie.” 

Onder het kopje ‘Motivering’ staat bij “opneming in een accommodatie” het volgende vermeld: 

U zal opgenomen blijven zo lang als nodig is om u te stabiliseren voor verdere ambulante zorg. Indien ambulante zorg onvoldoende toereikend blijkt doordat patiënt bijvoorbeeld een nieuwe psychotische decompensatie ontwikkeld kan er opnieuw een opname volgen.’ 

De klacht 

De klacht, die betrekking heeft op de periode van 21 maart 2024 tot heden, houdt in dat klager het niet eens is met het besluit tot opname in een accommodatie.

Schadevergoeding 

Klager verzoekt om een schadevergoeding voor de onterecht doorgebrachte tijd in de kliniek en de daarmee gepaard gaande emotionele en psychische schade. De onterechte en langdurige opname heeft niet alleen zijn persoonlijke vrijheid geschonden, maar ook zijn vertrouwen in het zorg- en rechtssysteem ernstig aangetast.

Het standpunt van klager

Door en namens klager is ter onderbouwing van zijn klacht, samengevat, het volgende aangevoerd.

Na detentie werd klager geplaatst in H. van de zorgaanbieder met een zorgmachtiging ex artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz). Na zes maanden werd deze forensische zorgmachtiging gewijzigd in een civiele zorgmachtiging. Volgens de geldende regels behoort klager hierdoor niet langer in een H. te verblijven. Sinds februari 2024 gebruikt klager geen medicatie meer en is hij al lange tijd stabiel. Ook heeft klager al geruime tijd geen cannabis meer gebruikt, omdat hij zich bewust is van het risico dat middelengebruik een nieuwe psychotische stoornis kan veroorzaken of bestaande klachten kan verergeren. Desondanks moet klager in de kliniek blijven omdat eerst een ambulant team moet worden samengesteld alvorens hij met ontslag kan. 

Het standpunt van verweerder

Namens de zorgaanbieder hebben de zorgverantwoordelijke en behandelaars het volgende naar voren gebracht. Tijdens de opname is in overleg met klager besloten de antipsychotische medicatie te stoppen vanwege twijfels over de diagnose die aan zijn psychose ten grondslag zou liggen. Het kliniekteam is echter van mening dat klager afhankelijk is van cannabis en gevoelig voor psychoses door middelengebruik. Tijdens zijn verblijf bleek herhaaldelijk dat klager cannabis gebruikte of dat dit waarschijnlijk het geval was. Klager erkent zijn middelengebruik niet en begrijpt de risico’s van een nieuwe psychose door middelengebruik niet. De zorgaanbieder vreest dat het middelengebruik van klager zal toenemen zodra hij thuis is. Het verleden heeft aangetoond dat middelengebruik bij klager leidt tot ernstig nadeel. 

Hoewel klager terecht opmerkt dat vertrek uit de kliniek wenselijk is, is voortzetting van gedwongen zorg in een ambulant kader noodzakelijk gezien de ernst van het delict dat klager heeft gepleegd, zijn cannabisgebruik en zijn psychosegevoeligheid. Deze zorg moet direct na ontslag beschikbaar zijn. Terugkeer naar zijn moeder is ongewenst, omdat het slachtoffer van het geweldsdelict zijn buurman is. De vader van klager heeft aangeboden dat zijn zoon bij hem kan verblijven in het postcodegebied van K.

De afgelopen maanden zijn veel vergeefse pogingen ondernomen om voor klager zorg in een ambulant kader te organiseren. Dat is niet gelukt. Recent is voorgesteld dat klager een jaar lang door L.. ambulant wordt begeleid, met mogelijke overgang naar M. bij een stabiele situatie. Hierop is nog geen definitief antwoord ontvangen.

Overwegingen en oordeel

Ontvankelijkheid 

Artikel 10:3 Wvggz kan een betrokkene een schriftelijke en gemotiveerde klacht indienen bij de klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of over een beslissing op grond van de in artikel 10:3 lid 1 onderdeel a-x Wvggz genoemde klachtgronden. Naar het oordeel van de Commissie ziet de klacht op het niet nakomen van artikel 8:9 Wvggz respectievelijk het niet naleven van de Wvggz bij het nemen van een artikel 8:9 Wvggz beslissing en valt de klacht daarmee onder de klachtgrond zoals bedoeld in artikel 10:3 lid 1 onderdeel f Wvggz. 

Dit betekent dat de Commissie toekomt aan inhoudelijke beoordeling van de klacht. 

Inhoudelijke beoordeling 

Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – kort samengevat – er sprake is van een psychische stoornis en het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel als bedoeld in artikel 3:3 Wvggz. De verplichte zorg dient blijkens hetzelfde artikel doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling vindt plaats krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. Dat volgt uit artikel 8:9 Wvggz.

De Commissie ziet zich gelet op bovenstaande allereerst gesteld voor de vraag of bij klager sprake is van een psychische stoornis die ernstig nadeel veroorzaakt. De Commissie beantwoordt deze vraag, mede gelet op de ter zitting verstrekte informatie van de behandelaren, ontkennend en motiveert dit als volgt. 

In de beschikking van de rechtbank D. van 21 maart 2024 is vastgesteld dat klager lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, en een middelgerelateerde en verslavingsstoornis. In reactie op het standpunt van klager heeft de zorgaanbieder aangegeven dat de stoornis al geruime tijd, in ieder geval sinds maart 2024, in remissie is. Hoewel de zorgaanbieder vreest dat het middelengebruik van klager direct zal toenemen zodra hij naar huis gaat, is ter zitting verklaard dat er momenteel geen concrete feiten en omstandigheden zijn die deze vrees onderbouwen en daarbij toenemende kans op psychoses. De stelling van klager dat er geen sprake meer is van ernstig nadeel wordt eveneens niet weersproken door de behandelaren.

Uit het voorgaande volgt dat in de periode waarop klager zijn klacht baseert, geen sprake is geweest van een psychische stoornis en van ernstig nadeel. Hiermee is niet voldaan aan de criteria van artikel 3:3 Wvggz om verplichte zorg te verlenen. Hoewel de Commissie wil aannemen dat het in het in het belang van klager is dat hij pas naar huis terugkeert zodra ambulante zorg goed geregeld is, staat artikel 3:3 Wvggz er in dit geval aan in de weg dat klager deze zorg tijdens een gedwongen opname moet afwachten. 

Gelet op het voorgaande zal de Commissie de klacht gegrond verklaren, niet omdat de huidige juridische titel in de weg staat aan een opname in een H., zoals klager ten onrechte meent, maar omdat voor het verlenen van verplichte zorg via een gedwongen opname niet voldaan is aan de criteria van artikel 3:3 Wvggz.

Schadevergoeding 

Nu de klacht gegrond zal worden verklaard, zal de Commissie hebben te oordelen over het verzoek om aan klager een schadevergoeding toe te kennen. De behandeling hiervan zal worden aangehouden in afwachting van de ontvangst van de schriftelijke onderbouwing van dit verzoek door klager en de reactie van verweerder daarop.  

De beslissing

De Commissie:

  • verklaart de klacht tegen de opneming in een accommodatie gegrond;
  • houdt de behandeling van het verzoek tot schadevergoeding aan en stelt klager in de gelegenheid een nadere onderbouwing te geven van de gestelde schade waarop de zorgaanbieder mag reageren. 

De schriftelijke beslissing is op 2 augustus 2024 aan betrokkenen verzonden. 

Deze beslissing is gegeven door de heer X., voorzitter, de heer X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door de heer X., ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank. 

Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.

 

Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken 

BESLISSING 

op het verzoek tot schadevergoeding met kenmerk 2407-96S van

de heer A.

thans verblijvende bij zorgaanbieder B., 

bijgestaan door mevrouw C., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp). 

Als verweerder is aangemerkt: 

Zorgaanbieder B. vertegenwoordigd door de heer D., geneesheer-directeur.

Partijen worden hierna aangeduid als “klager”, respectievelijk “verweerder”. 

De procedure

Op 22 juli 2024 heeft de klachtencommissie (hierna: de Commissie) een beslissing gegeven op de klacht van klager van 1 juli 2024, met kenmerk 2407-96. Voor het procesverloop tot aan die datum verwijst de Commissie naar die beslissing. De behandeling van het verzoek tot schadevergoeding, dat klager tegelijk met zijn klacht had ingediend, heeft de Commissie aangehouden. 

Voor de aangehaalde stukken verwijst de Commissie naar de eerdergenoemde beslissing van 22 juli 2024. Daarnaast heeft Commissie kennisgenomen van de schriftelijke onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, ongedateerd, en de schriftelijke reactie daarop van verweerder, gedateerd 12 augustus 2024. 

Samenvatting

Klager heeft een verzoek ingediend tot het vergoeden van schade ter hoogte van 

€ 12.620,00. De Commissie wijst het verzoek ten laste van verweerder toe, maar stelt op basis van de billijkheid een schadevergoeding vast van 4,650,00.

De feiten 

Voor de weergave van de feiten verwijst de Commissie naar de uitspraak van 22 juli 2024. 

Het verzoek en het standpunt van klager

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 12.620,00 voor de immateriële schade die klager in de periode van 21 maart 2024 tot 24 juli 2024 als gevolg van een normschending heeft geleden. 

Klager heeft in voornoemde periode zonder geldige titel onrechtmatig in een gesloten setting van verweerder verbleven. Bij klager was namelijk geen sprake van een psychische stoornis en geen ernstig nadeel als bedoeld in artikel 3:3 Wvggz. Door de onterechte en langdurige opname is niet alleen klagers persoonlijke vrijheid beperkt, maar is ook zijn vertrouwen in het zorg- en rechtssysteem geschaad. 

Onder verwijzing naar ‘Oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgtaken’ van het Landelijk Overleg Vakinhoud Familierecht (juli 2024) acht klager het redelijk dat hem een geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend van € 100,00 per dag, over de periode van 21 maart 2024 tot 24 juli 2024, dat wil zeggen 125 dagen, in totaal derhalve € 12.500,00.

Daarnaast is klager niet in overeenstemming met artikel 8:9 Wvggz geïnformeerd bij aanvang van zijn opname op basis van de civielrechtelijke zorgmachtiging op 21 maart 2024. Klager is pas op 23 mei 2024, ruim twee maanden te laat, geïnformeerd. Deze aanzienlijke vertraging is een verzwarende omstandigheid, waardoor klager gedurende een langere periode in onzekerheid verkeerde over zijn juridische status en zijn rechten. 

Gelet op de verzwarende omstandigheid dat klager langer dan nodig in onzekerheid verkeerde over zijn juridische status en rechten, wordt de schade door klager begroot op € 120,00. 

Het standpunt van verweerder

Verweerder is van mening dat de Commissie de klacht ten onrechte gegrond heeft verklaard en verzoekt daarom om afwijzing van het schadeverzoek. Verweerder bestrijdt het oordeel van de Commissie dat er bij klager geen sprake meer is van een psychische stoornis of ernstig nadeel. Volgens verweerder was nog steeds sprake van afhankelijkheid van cannabis en psychosegevoeligheid, ondanks dat de stoornis in remissie was. Bovendien benadrukt verweerder dat de Wvggz zich ook richt op het voorkomen van ernstig nadeel, en dat het risico op herhaling van ernstig nadeel groot was zonder voortzetting van zorg. Alternatieven voor gedwongen opname zijn grondig onderzocht, maar bleken onvoldoende. Verweerder zal, na ontvangst van de uitspraak over de schadevergoeding, in beroep gaan bij de rechtbank E. en voert verder geen aanvullend verweer over de schadevergoeding. Verweerder merkt daarbij op dat het verzoek om schadevergoeding wegens niet tijdige informatieverstrekking volgens art. 8:9 Wvggz buiten beschouwing moet worden gelaten, aangezien deze klacht niet eerder door de Commissie is behandeld. 

Overwegingen en oordeel

Voordat de Commissie overgaat tot de beoordeling van het schadevergoedingsverzoek, wijst zij erop dat klager naast vergoeding voor de onterechte opname ook een vergoeding vraagt voor het schenden van de informatieverplichting zoals bedoeld in artikel 8:9, lid 2 Wvggz. De Commissie zal dit deel van het verzoek buiten beschouwing laten, aangezien klager hierover eerder geen klacht heeft ingediend.

Op grond van artikel 10:11 lid 1 Wvggz verzoekt klager de Commissie hem een schadevergoeding toe te kennen als gevolg van een schending van artikel 3:3 Wvggz. 

In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Klager moet stellen dat hij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:11 lid 1 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de Commissie geen al te hoge eisen aan het bewijs van schade, zolang er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is. 

Een onvrijwillige vrijheidsbeneming is een zeer ingrijpende maatregel en is slechts toegestaan wanneer voldaan is aan de wettelijke vereisten daarvoor. Het schenden van de wettelijke norm kan naar het oordeel van de Commissie dan ook niet zonder gevolgen blijven. 

De Commissie stelt vast dat klager als gevolg van de normschending schade geleden heeft (en schade die voor vergoeding in aanmerking komt), nu deze door verweerder niet is weersproken. Wel bestrijdt verweerder het oordeel van de Commissie dat bij klager geen sprake meer is van een psychische stoornis en ernstig nadeel. De Commissie gaat hieraan echter voorbij nu haar oordeel dienaangaande reeds vaststaat en zij daarop niet terugkomt. 

De gevraagde schadevergoeding van €100,00 per dag is gebaseerd op de oriëntatiepunten schadevergoeding verplichte zorg zoals die door de leden van de expertgroep verplichte zorg op 18 juli 2024 zijn vastgesteld. Gezien de op 1 juli 2024 gedateerde klachtbrief gaat de Commissie bij het toekennen van een schadevergoeding evenwel uit van de in de jurisprudentie gebruikelijke bedragen, waarbij de hoogte van de schadevergoeding naar billijkheid wordt vastgesteld (art. 10:11 lid 4 Wvggz) en niet op basis van de oriëntatiepunten. Dat resulteert in een schadevergoeding van € 75,00 per dag.

Klager vraagt een vergoeding voor de periode van 21 maart 2024 tot 24 juli 2024. De Commissie zal echter 23 mei 2024, de dag waarop aan klager verplichte zorg is aangezegd door de zorgverlener, als aanvangsdatum hanteren van de periode waarin klager schadevergoeding kan eisen van de zorgverlener. 

Alles bijeengenomen is de Commissie van oordeel dat in de onderhavige situatie een schadevergoeding van € 75,00 per dag over de periode van 23 mei 2024 tot 24 juli 2024 billijk is. Dit komt uit op een bedrag van in totaal € 4.650,00 (€ 75,00 * 62 dagen) aan schadevergoeding. 

De beslissing

De Commissie: 

  • wijst het verzoek tot schadevergoeding ten laste van de zorgaanbieder toe en stelt de schadevergoeding vast op een bedrag van € 4.650,00 (zegge: vierduizend zeshonderdvijftig euro); 
  • wijst af het meer of andere verzochte. 

Deze beslissing is gegeven door X., voorzitter, X., lid psychiater en X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door X., ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank. 

Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.