Geen verplichte zorg


Regionale Klachtencommissie Wvggz

West- en Midden Brabant

 

 

 

 

BESLISSING

Ex artikel 10.6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

 

inzake

de heer [klager]

 

 

 

tegen:

 

GGZ WNB

 

Ter zitting vertegenwoordigd door:

de heer [verweerder], zorgverantwoordelijke psychiater HIC De Schelde

 

 

zaaknummer RKC 24-xxx

 

^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

 

Algemeen

De commissie ingevolge de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), heeft in overeenstemming met haar reglement ex. artikel 10.4 lid 2 Wvggz, de klacht van de heer [klager] in behandeling genomen.

De commissie is betreffende de klacht van de heer [klager], geboren 28 april 1969, tot de volgende beslissing gekomen.

De klacht

De heer [klager] heeft een klaagschrift ingediend gedateerd [dag] mei 2024. Hij klaagt over

De toediening van antipsychotische medicatie in depotvorm. Hij stelt bereid te zijn de medicatie in tabletvorm te nemen.

 

Ontvankelijkheid

Klager is als cliënt van aangesloten zorgaanbieder GGZWNB, klachtgerechtigd.

 

 

De hoorzitting

De commissie, bestaande uit mr. [naam], voorzitter, de heer [naam], psychiater-lid en de heer [naam] , lid, heeft tijdens de hoorzitting van 5 juni 2024,  gehoord:

 

Zijdens de instelling als verweerder psychiater de heer [verweerder], mede namens psychiater de heer [verweerder 2], zorgverantwoordelijke Afdeling Psychose.

 

De heer  [klager], klager, heeft zich heden via de patiëntenvertrouwenspersoon laten afmelden.

Mevrouw [ naam pvp] , patiëntenvertrouwenspersoon, heeft op [dag] juni 2024 een schriftelijke  toelichting op de klacht ingediend. Zij kon wegens afwezigheid van klager niet deelnemen aan de hoorzitting.

 

De heer  [verweerder] licht desgevraagd toe dat hij de heer [klager] heeft gezien toen deze overgeplaatst werd naar de HIC. Hij heeft toen met hem gesproken over de opname op de HIC en over het depot inclusief de ophoging van de Haldol. Hij heeft zich er van vergewist dat de heer [klager] vrijwillig akkoord ging met dit alles. De heer [klager] sprak zich heel duidelijk uit hierover.

Aangaande de negatieve ontwikkeling in het toestandsbeeld van de heer [klager] eind april,  zegt de heer [verweerder] het aannemelijk te vinden dat de ingezette afbouw van het depot daar mede de oorzaak van zou zijn. Gevraagd naar de frequentie van de voorgeschreven depotmedicatie, antwoordt de heer [verweerder] dat die eens per 3 of 4 weken zal zijn.

Wat betreft de bijwerkingen die de heer [klager] stelt te ervaren, licht de heer [verweerder] desgevraagd toe dat er geen verschil te verwachten is indien de medicatie per tablet zou worden ingenomen.

Gevraagd of overstappen van depotvorm op orale toediening mogelijk zou zijn, zegt de heer [verweerder] dat er heus een reden is waarom men kiest voor depotvorm  maar dat op zich orale medicatie ook mogelijk is. Gezien het feit dat de heer [klager] op het instellingsterrein met begeleiding woont, is controle op inname ook redelijk goed te doen.

 

 

Het oordeel van de commissie

Op grond van de ingebrachte stukken zijnde, het klaagschrift, de schriftelijk nadere toelichting hierop van de patiëntenvertrouwenspersoon mevrouw [naam pvp], het schriftelijk verweer van de heer [verweerder 2], onderdelen van het patiëntendossier en hetgeen zijdens verweerder ter zitting is verklaard, overweegt de commissie als volgt.

 

De commissie stelt vast dat de heer [klager] op vrijwillige basis in de instelling opgenomen is. Deze opname betreft zowel een langdurig woonvoorziening als opname in de behandelafdelingen.

 

De heer [klager] is gediagnostiseerd met een psychische stoornis, in de vorm

van schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen en middelgerelateerde en

verslavingsstoornissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze stoornis risico op ernstig nadeel tot gevolg heeft in de vorm van gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, en maatschappelijke teloorgang

De zorgmachtiging van [dag] maart 2024 met geldigheid van 12 maanden, voorziet in verplichte zorg in de vorm van medicatie en controle.

 

De heer [klager] geeft in zijn klaagschrift te kennen dat hij bezwaar heeft tegen  de vorm van toediening van medicatie namelijk in de vorm van depot. De commissie gaat er van uit dat hij daarmee bedoelt de toediening van antipsychoticum in de depot vorm.  De overige medicatie krijgt hij immers in tablet vorm aangeboden.

Aanvullend heeft de patiëntenvertrouwenspersoon in haar toelichting op de klacht aangekaart dat de depotmedicatie een vorm van verplichte zorg  betreft en daarom de wettelijke voorschriften uit artikel 8:9 en 2:1 van toepassing zijn. Er zou ten onrechte geen 8:9-beslissing zijn uitgereikt.

 

Zijdens verweerder is gesteld dat de heer [klager] reeds sinds enkele jaren bedoelde medicatie accepteert op vrijwillige basis en dat er daarom geen toepassing is gegeven aan verplichte medicamenteuze zorg die de zorgmachtiging toestaat.

 

De commissie heeft kennisgenomen van de beschikking tot zorgmachtiging van [dag] maart 2024 en van de rapportages van de periode 25 april -25 mei 2024.

 

Uit het verloop van rechtbankzitting van [dag] maart 2024 blijkt dat de betreffende verpleegkundig specialist aangaf dat het depot in afbouw was en dat daarmee er een risico was op decompensatie op korte termijn.

Aannemelijk lijkt dat door de afbouw van depotmedicatie er een crisissituatie ontstond die leidde tot plaatsing op de HIC afdeling van de zorgaanbieder op [dag] april 2024.

 

De heer [verweerder] was zorgverantwoordelijke psychiater bij opname op de crisisafdeling. Hij heeft gerapporteerd op de opnamedag ( [dag] april) en ook ter zitting verklaard dat hij op de bewuste dag expliciet bij de heer [klager] heeft getoetst of deze vrijwillig akkoord ging met de plaatsing op de HIC afdeling alsook met de depottoediening en ophoging van de medicatie. De heer [klager] heeft toen aangeven akkoord te gaan met deze interventies. Ook medebehandelaar [ naam zorgverlener] rapporteert dat klager akkoord is met medicatieopbouw.                                                                                                               De toediening op [dag] april 2024 beoordeelt de commissie dan ook niet als zijnde een vorm van verplichte zorg. Verplichte zorg is immers zorg die wordt verleend ondanks verzet ( zie artikel 3:1 Wvggz) waarbij verzet zowel mondeling als fysiek kan zijn.

 

Op [dag] mei 2024 is, naar aanleiding van de mogelijke overplaatsing vanuit de HIC naar de afdeling Psychose, de heer [klager] gezien door psychiater de heer [verweerder 2]  waarbij klager, sprekend over het voorgeschreven depot, dit een “dwangdepot” noemde. Dit was vervolgens voor de behandelaren reden om extra alert te zijn op uitingen van verzet maar in de later gevoerde gesprekken kwam dit niet tot uiting. Aldus verklaart de heer [verweerder 2]  in zijn verweerschrift.

 

Een volgend depot was gepland en is toegediend op [dag] mei 2024 toen de heer [klager] reeds  naar de afdeling Psychose was overgeplaatst. Uit de aantekeningen blijkt dat de heer [klager] erg bezig was met zijn wens om teruggeplaatst te worden naar zijn appartement op Melane Haven. Hij weigerde in eerste aanleg het depot stellende dat hij dat op Melane Haven wilde krijgen. Na tussenkomst van een zorgmedewerker vanuit de HIC accepteerde hij de toediening zonder verzet en wilde meteen een afspraak maken voor de volgende gift op [dag] juni.

Ook wat betreft deze toediening ziet de commissie geen reden voor de kwalificatie verplichte zorg.

 

Nu de commissie concludeert dat deze medicatietoediening in depotvorm geen uitvoering van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz betreft, kan toetsing aan de wettelijke eisen voor verplichte zorg achterwege blijven.

 

De klacht van de heer [klager] zal ongegrond worden verklaard.

 

Verder overweegt de commissie als volgt.

In zijn klaagschrift geeft de heer [klager] niet aan dat hij zich wenst te verzetten tegen de voorschreven medicatie maar slechts tegen de toedieningsvorm waarbij hij aangeeft bereid te zijn de medicatie in orale vorm in te nemen. Naar aanleiding van dit klaagschrift heeft er op [dag] mei 2024 een gesprek plaatsgevonden tussen klager en psychiater de heer [verweerder 2]. De heer [verweerder 2] concludeert dat de houding van de heer [klager] tegenover het depot toch  gezien kan worden als verzet aangezien hij dan vertelt dat hij zich niet verzet omdat de rechtbank zegt dat het moet. In het verweerschrift is verder te lezen dat de dan zorgverantwoordelijke, voorafgaand aan een volgend depot opnieuw zal toetsen of er sprake is van verzet dan wel vrijwilligheid en dat er zo nodig dan verplichte zorg zal worden aangezegd.

 

De commissie overweegt hierover dat de situatie zich voor kan doen dat de heer [klager] verzet pleegt indien de medicatie in depotvorm wordt aangeboden en geen verzet indien de medicatie in tabletvorm wordt aangeboden.                                                                        Ten overvloede vraagt de commissie aandacht voor het feit dat eventuele verplichte zorg in de vorm van antipsychotische medicatie steeds getoetst dient te worden aan de rechtsbeginselen genoemd in artikel 3:3 Wvggz waaronder het beginsel van subsidiariteit en dat de wensen en voorkeuren van betrokkene expliciet gewogen dienen te worden conform artikel 2:1 onder 6 Wvggz.

 

 

De schadevergoeding 

De heer [klager] heeft in zijn klaagschrift verzocht om een schadevergoeding.

Nu de commissie de klacht ongegrond heeft verklaard, ziet zij geen reden om hem een schadevergoeding ten laste van de zorgaanbieder toe te kennen.

 

 

De beslissing

De klacht van de heer [klager] is ongegrond .

 

 

Datum uitspraak         : Halsteren, 5 juni 2024