Deels gegronde klacht over verschillende vormen van verplichte zorg. Schadevergoeding € 100,00


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken    

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van mevrouw. A., gedateerd 21 februari 2024, bij de Klachtencommissie binnengekomen op 22 februari 2024, met nummer 2402-26

Datum: 4 maart 2024

Inleiding

De Klachtencommissie is op 4 maart 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A. (hierna: klaagster) tegen B. (zorgaanbieder) (hierna: verweerder), met nummer 2402-26.

Aanwezig

Klaagster: mevrouw A.;

bijgestaan door: de heer C., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).

Verweerder: D., onderdeel van B.;

via beeldverbinding vertegenwoordigd door de heer E., psychiater.

Stukken

De Klachtencommissie, hierna te noemen de Commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. de klacht, binnengekomen op 22 februari 2024;
  2. de reactie van verweerder, binnengekomen op 26 februari 2024; 
  3. de reactie van verweerder na de hoorzitting, binnengekomen op 5 maart 2024; en
  4. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klaagster.

Samenvatting

De klacht houdt in dat klaagster zich niet kan vinden in het besluit tot separatie en fixatie en de wijze waarop deze is uitgevoerd, het onderzoek aan kleding of lichaam als vormen van verplichte zorg, de weigering tot dossierinzage, de medicatieweigering door de behandelaar en dat klaagster meent onheus te zijn bejegend. De Commissie hanteert bij de beoordeling een onderscheid tussen enerzijds Wvggz-klachten (vormen van verplichte zorg) en anderzijds Wkkgz-klachten (de overige klachtonderdelen). 

De Commissie komt voor de Wvggz-klachten tot het oordeel dat het klachtonderdeel over het besluit tot separatie en fixatie en het klachtonderdeel over onderzoek aan kleding en lichaam gegrond is. De onderdelen van de klacht die zien op de bejegening zijn naar het oordeel van de Commissie eveneens gegrond. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard. Het verzoek van klaagster tot vergoeding van haar schade wordt aangehouden.

De feiten en omstandigheden

De Commissie gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Uit de overhandigde stukken blijkt dat klaagster lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek dan wel depressieve stoornis dan wel bipolaire stemmingsstoornis dan wel autismespectrumstoornis. Sinds september 2023 is klaagster opgenomen in F.. Aanvankelijk was deze opname vrijwillig, maar bij beschikking van 26 december 2023 heeft de burgemeester besloten voor klaagster een crisismaatregel te verlenen. Bij beschikking van 29 december 2023 heeft de Rechtbank G. (hierna: de rechtbank) een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend voor de duur van drie weken. Op 24 januari 2024 is wederom een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend voor de duur van drie weken, eindigend op 14 februari 2024. De geldigheidsduur van deze machtiging is vervolgens overeenkomstig art. 7:9 en art. 7:10 sub a Wvggz verlengd omdat –volgens de behandelaar– tijdig een verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de rechter is ingediend. De crisismaatregel voorziet –onder andere– in het beperken van de bewegingsvrijheid, insluiting en het verrichten van een onderzoek aan de kleding of het lichaam. 

Ten aanzien van de noodzaak van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft de rechtbank overwogen dat de doodswens van klaagster dusdanig op de voorgrond staat dat zij de kliniek zonder crisismaatregel vrijwel direct zal verlaten om (te proberen) zich van het leven te beroven.

Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is klaagster op 8 februari 2024 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de crisismaatregel. In de schriftelijke kennisgeving zijn –onder andere– het beperken van de bewegingsvrijheid en insluiting aangekruist als de aan haar te verlenen vorm van verplichte zorg. 

De behandelaar komt in deze beslissing verder tot het oordeel dat klaagster wilsbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die zij nodig heeft, waarbij er tegelijkertijd sprake is van levensgevaar voor haar en/of ernstig nadeel voor anderen en/of gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.

Op 8 februari 2024 is klaagster overgeplaatst naar Kliniek Inforsa, afdeling D.. 

De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt in dat klaagster zich niet kan vinden in:

a) het besluit tot separatie en fixatie en de wijze waarop deze is uitgevoerd;

b) het onderzoek aan kleding of lichaam;

c) de weigering tot dossierinzage; 

d) de medicatieweigering door de behandelaar; en 

e) de bejegening door de dienstdoende hulpverleners;

Klaagster stelt in het klaagschrift en ter zitting dat zij in de nacht van 19 op 20 februari 2024 –na automutilatie– gesepareerd en gefixeerd werd. Dit gebeurde voor haar heel onverwachts, omdat op 19 februari 2024 een ander beleid met de dienstdoende arts uitgezet werd in het geval klaagster weer zou automutileren. Dit beleid hield samengevat in dat klaagster zou slapen met een open deur en dat er veiligheidsafspraken gemaakt zouden worden om niet nog een keer te automutileren. Omdat de separatie voor klaagster onverwachts kwam, zij een trauma heeft aangaande separeercellen en dit haar zelfdestructieve gedrag verder triggert, is zij met haar hoofd gaan bonken tegen de muur. Hierop is klaagster 5-punts gefixeerd aan bed.

Daarnaast is klaagster van mening dat de visitatie, die volgens klaagster uitgevoerd werd toen ze in de separeercel aankwam, erg vernederend voor haar was en dat minder ingrijpend beleid had kunnen worden ingezet. 

Vervolgens meent klaagster dat zij onterecht is beschuldigd van bedreiging. Omdat dit mogelijk in haar dossier opgenomen zou zijn, wilde ze hier inzage in, maar dit werd haar geweigerd.

Verder stelt klaagster zich op het standpunt dat haar medicatie in de vorm van diazepam ontzegd werd. In de nacht van 19 op 20 februari 2024 is zij tot de conclusie gekomen dat ze zou stoppen met quetiapine, nortriptyline en levomepromazine, omdat ze niet meer afhankelijk wil zijn van de geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast wilde ze de diazepam –die klaagster vier keer per dag toegediend kreeg– geleidelijk afbouwen. Haar behandelaar zou diazepam als “straf” abrupt hebben geweigerd, met als gevolg dat zij ernstige ontwenningsverschijnselen kreeg. 

Tot slot is blijkens klaagster sprake geweest van onheuse bejegening in de nacht van 19 op 20 februari 2024. 

Schadevergoedingsverzoek

Klaagster heeft de Commissie verzocht haar een schadevergoeding toe te kennen. Bij gegrondverklaring van de klacht zal zij dit verzoek om schadevergoeding met een nieuw document onderbouwen.

Het standpunt van verweerder

De behandelaar stelt allereerst dat alles wat betrokkene beschrijft feitelijk juist is, maar dat de interpretatie van de feiten mogelijk onjuist is.

Ad a)

In verband met forse automutilatie en ontwrichting van het behandelteam is het beleid vooral  gericht op extreme duidelijkheid en voorspelbaarheid. Zo volgt bij automutilatie afzondering, en bij continueren van de automutilatie fixatie. Daarnaast wordt altijd het wettelijk en instellingsbeleid rondom fixatie gevolgd, waarmee hij doelt op het bestaan van 24 uur per dag toezicht. 

Ad b) 

Middels een reactie na de hoorzitting heeft de behandelaar verweer gevoerd over het onderzoek aan kleding of lichaam. De behandelaar stelt dat klaagster aangeeft dat er bij haar sprake was van visitatie. Dit houdt in dat iemand in het lichaam wordt onderzocht op gevaarlijke voorwerpen. Dit heeft zich bij klaagster niet voorgedaan.

Ad c)

De behandelaar stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot inzage in het dossier wel is ingewilligd, waarna de procedure is ingezet tot het opvragen van het dossier. Daarnaast is de rapportage van de nacht van 19 op 20 februari 2024 gezamenlijk doorgenomen.

Ad d)

De wens van klaagster om acuut het gebruik van nortriptyline te staken, werd afgeraden in verband met forse ontwenningsverschijnselen en risico op toename van suïcidaliteit. De enige onderhandelingspositie bestond uit het snel afbouwen van diazepam, dat vervolgens werd ingezet. Klaagster heeft vervolgens op 22 februari 2024 ingestemd met het acuut staken van diazepam. De behandelaar merkt nog op dat, indien zich somatisch onveilige situaties voor zouden hebben gedaan door het staken van de diazepam, de behandelaren wel de benodigde diazepam zouden hebben verstrekt. Daarnaast stelt de behandelaar dat hij niet heeft gezegd dat de diazepam als “straf” werd geweigerd.

Ad e)

Volgens de behandelaar is geen sprake van onheuse bejegening. Wel is er sprake geweest van begrenzing van klaagster door niet elk verzoek in te willigen. Het enige verwijtbare wat er is gebeurd, is dat betrokkene niet consequent is afgezonderd na de eerste keer automutileren. Dit resulteerde in onduidelijkheid en regressie van het psychiatrisch beeld, aldus de behandelaar. 

Overwegingen en oordeel

De Commissie constateert dat een deel van de klacht (onderdelen a en b) ziet op het verlenen van verplichte zorg. Uitsluitend dat deel van de klacht valt onder de werking van de Wvggz. Voor het overige deel (onderdelen c, d en e) geldt dat de Wkkgz daarop van toepassing is. In de onderhavige procedure zal de Commissie bij de beoordeling van de klacht dan ook een onderscheid maken tussen enerzijds Wvggz-klachten en anderzijds Wkkgz-klachten.

Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er  geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient op grond van art. 8:9 lid 2 Wvggz, plaats te vinden op grond van een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke.

Bij de beoordeling van de klachtonderdelen die vallen onder de werking van de Wkkgz, stelt

de Commissie het volgende voorop. Op grond van artikel 14 Wkkgz kan door de cliënt, nabestaande van de overleden cliënt dan wel een vertegenwoordiger van de cliënt een schriftelijke klacht worden ingediend over een gedraging jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening.

 

Ad a) Ten aanzien van het besluit tot separatie en fixatie

De Commissie heeft bij dit klachtonderdeel kennisgenomen van het (oorspronkelijke) uitvoeringsplan, om te kunnen beoordelen of in de nacht van 19 op 20 februari 2024 hiernaar gehandeld is. Naar het oordeel van de Commissie heeft de behandelaar in de betreffende nacht conform het uitvoeringsplan gehandeld, door klaagster na automutilatie te separeren.

Echter, voor de Commissie is ook te begrijpen dat klaagster ervan uit is gegaan dat het beleid inzake automutilatie, wat voor de betreffende nacht is besproken en daarna eenmaal ten uitvoering is gelegd, het nieuwe beleid zou zijn. Dat klaagster hierdoor meer zelfdestructief gedrag is gaan vertonen en uiteindelijk is gefixeerd, is voor de Commissie dan ook aannemelijk. De Commissie neemt in haar oordeel tevens mee dat de behandeling voor klaagster is gericht op extreme duidelijkheid en voorspelbaarheid, zoals de behandelaar in zijn verweer en ter zitting ook aangaf. De Commissie komt dan ook tot het oordeel dat klaagster erop heeft mogen vertrouwen dat het in de nacht van 18 op 19 februari 2024 besproken beleid het nieuw te voeren beleid zou zijn. 

Naar het oordeel van de Commissie leidt het feit dat niet consequent gehandeld is in de uitvoering van de behandeling dan ook tot gegrondverklaring van de klacht, omdat klaagster vanuit behandelingsperspectief juist baat heeft bij extreme duidelijkheid en voorspelbaarheid.

De Commissie verklaart dit klachtonderdeel dan ook gegrond.

 

Ad b) Ten aanzien van het onderzoek aan kleding of lichaam

Voor de Commissie is niet vast komen te staan of klaagster met het onderzoek aan kleding of lichaam doelde op inwendig of uitwendig onderzoek aan het lichaam. De behandelaar heeft later toegelicht dat het niet ging om een inwendig onderzoek. Nu met een onderzoek aan kleding of lichaam als bedoeld in art. 3:2 lid 1 sub e Wvggz uitsluitend gedoeld wordt op een uitwendig onderzoek, welke logischerwijze minder ingrijpend is dan een inwendig onderzoek, maakt dit overigens geen verschil voor de beoordeling van dit klachtonderdeel. 

De Commissie stelt vast dat aan klaagster op 8 februari 2024 een schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 8:9 lid 2 Wvggz is verstrekt waarin haar werd medegedeeld dat de zorgverantwoordelijke heeft besloten tot het verlenen van verplichte zorg. In de schriftelijke mededeling zijn door de zorgverantwoordelijke het beperken van de bewegingsvrijheid, insluiten, uitoefenen van toezicht op betrokkene, aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten en opnemen in een accommodatie aangekruist als vormen van verplichte zorg. Een onderzoek aan kleding of lichaam is niet aangekruist. 

De Commissie is daarmee van oordeel dat, nu vaststaat dat de zorgverantwoordelijke de juiste formele vereisten voor het uitvoeren van verplichte zorg niet heeft toegepast, de klacht tegen het onderzoek aan kleding of lichaam alleen al om die reden gegrond is. De zorgverantwoordelijke had immers zijn beslissing tot het verlenen van deze vorm van verplichte zorg op schrift moeten stellen en deze beslissing bij het toepassen van de zorg moeten uitreiken. Hiermee komt de Commissie niet meer toe aan de materiële (inhoudelijke) toetsing van de beslissing tot het verlenen van deze vorm van verplichte zorg.

De Commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.

 

Ad c) Ten aanzien van de weigering tot dossierinzage

Uit de stukken is volgens de Commissie gebleken dat klaagster meent dat haar de inzage in haar dossier is geweigerd. De behandelaar meent daarentegen dat het proces tot het opvragen van haar dossier in werking is gezet, en dat zij samen de rapportages – niet zijnde het gehele dossier – van de betreffende nacht hebben doorgenomen. Dit betwist klaagster niet. De Commissie kan derhalve niet vaststellen dat dossierinzage aan klaagster is geweigerd.

De Commissie is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

 

Ad d) Ten aanzien van de medicatieweigering door de behandelaar

De Commissie heeft begrepen dat klaagster meent dat haar diazepam in het geheel is geweigerd tijdens de afbouwfase, waardoor ze last kreeg van (ernstige) ontwenningsverschijnselen. Daarnaast staat voor de Commissie vast dat klaagster zelf heeft besloten om te stoppen met quetiapine, nortriptyline en levomepromazine. Ook herleidt de Commissie uit de stukken dat klaagster op enig moment heeft ingestemd met een acute staking van diazepam. Uit de bewoordingen van de behandelaar begrijpt de Commissie dat, indien zich somatisch onveilige situaties zouden voordoen, de benodigde diazepam wel verstrekt zou zijn. Dat klaagster op enig moment last kreeg van ontwenningsverschijnselen, betreurt de Commissie, maar is niet te verwijten aan de behandelaar, nu klaagster heeft ingestemd met de acute staking van diazepam en de behandelaar aangaf in te grijpen indien somatisch onveilige situaties zich zouden voordoen. De Commissie ziet in de stukken en in hetgeen ter zitting is verklaard, geen aanleiding dat de opvatting van klaagster, dat de diazepam haar als straf werd geweigerd, gegrond moet worden verklaard.

Bovenstaande kan derhalve niet leiden tot gegrondverklaring van de klacht.

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond verklaard.

 

Ad e) Ten aanzien van de onheuse bejegening

Met betrekking tot dit klachtonderdeel overweegt de Commissie als volgt. De Commissie leest in het klaagschrift dat er vervelende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in de nacht van 19 op 20 februari 2024. Daarnaast stelt de behandelaar dat de feiten, zoals ze beschreven zijn in het klaagschrift, feitelijk juist zijn maar de interpretatie mogelijk onjuist.

Blijkens de Commissie heeft de behandelaar ter zitting onvoldoende betwist dat de gebeurtenissen zo hebben plaatsgevonden als klaagster stelt.

Geheel overziend komt de Commissie tot het oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is.

Schadevergoeding

Nu de Commissie slechts schadevergoeding kan toekennen ten aanzien van de Wvggz, zal de Commissie oordelen over het verzoek om aan klaagster een schadevergoeding toe te kennen inzake klachtonderdeel a en b, het besluit tot separatie en fixatie en het besluit tot het onderzoek aan kleding of lichaam. De behandeling daarvan zal worden aangehouden in afwachting van de ontvangst van de schriftelijke onderbouwing van dit verzoek door klaagster en de zienswijze hierop van de instelling.

Beslissing

De Commissie: 

  • Verklaart de klachtonderdelen over het besluit tot separatie en fixatie, het onderzoek aan kleding en lichaam en bejegening gegrond;
  • Verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
  • houdt de behandeling van het schadevergoedingsverzoek aan.

De schriftelijke beslissing is op 18 maart 2024 aan betrokkenen verzonden. 

De geanonimiseerde beslissing zal worden gepubliceerd op wvggzklachten.nl

Deze beslissing is gegeven door mevrouw X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door mevrouw X., ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank. 

Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.

 

 

 

BESLISSING op het verzoek tot schadevergoeding

met kenmerk 2402-26 S van

mevrouw A., hierna verder te noemen: klaagster,
bijgestaan door de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp). 

Als verweerder is aangemerkt:
Zorgaanbieder C. vertegenwoordigd door mevrouw D., jurist, hierna verder te noemen: verweerder.

De procedure

Op 4 maart 2024 heeft de Klachtencommissie (hierna: de Commissie) een beslissing gegeven op de klacht van klaagster van 22 februari 2024, met kenmerk 2402-26. Voor het procesverloop tot aan die datum verwijst de Commissie naar die beslissing. De behandeling van het verzoek tot schadevergoeding heeft de Commissie aangehouden. 

Voor de aangehaalde stukken verwijst de Commissie naar de eerder genoemde beslissing van 4 maart 2024. Daarnaast heeft de Klachtencommissie kennisgenomen van de schriftelijke onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, gedateerd 20 maart 2024, en de schriftelijke reactie daarop, gedateerd 28 maart 2024. 

Samenvatting

Klaagster heeft de Commissie verzocht een zo hoog mogelijk redelijke en billijke vergoeding toe te kennen voor de door haar geleden schade. De Commissie wijst een schadevergoeding toe.

De feiten 

Voor de weergave van de feiten verwijst de Commissie naar de uitspraak van 4 maart 2024.

Het verzoek en het standpunt van partijen

Het verzoek strekt tot het toekennen van een zo hoog mogelijk redelijke en billijke vergoeding van de schade in de vorm van geestelijke en fysieke pijn die klaagster als gevolg van het opgelegde besluit tot separatie en fixatie en het onderzoek aan kleding en lichaam geleden heeft.

Verweerder meent dat het verzoek van klaagster om een schadevergoeding afgewezen dient te worden, behoudens de mogelijk ingetreden schade ten gevolge van het niet constructief voeren van beleid richting klaagster in het kader van het besluit tot separatie en fixatie. Verweerder voert – naar de kern genomen – het volgende aan. 

Volgens verweerder staat vast dat (eenmalig) geen constructief beleid conform het uitvoeringsplan is gevoerd richting klaagster. Het afwijken van het beleid van 18 op 19 februari 2024 (op eigen kamer met toezicht in plaats van separeren) leverde bij klaagster onduidelijkheid op en heeft naar alle waarschijnlijkheid mede bijgedragen aan een regressie van het psychiatrisch beeld (toename destructief gedrag). Het is echter niet/lastig vast te stellen in welke mate de afwijking van het beleid heeft bijgedragen aan de toename van het destructieve gedrag of anderszins bij klaagster tot schade heeft geleden. Tot slot is niet duidelijk welke schade klaagster heeft geleden. Een onderbouwing vanuit klaagster ontbreekt.

Aangaande ‘het onderzoek aan kleding en lichaam’ voert verweerder het volgende aan. Het is juist dat ‘een onderzoek aan kleding en lichaam’ niet is aangekruist in de besluitbrief.  Verweerder is echter van mening dat dit ook niet aangekruist hoeft te worden. Bij toepassing van separatie wordt conform het protocol Insluiting, standaard een onderzoek aan kleding en lichaam uitgevoerd om de veiligheid van cliënten te garanderen. Een overeenkomstige redenering volgt eveneens uit de rechtspraak, namelijk dat in geval van separatie een onderzoek aan kleding en lichaam preventief plaatsvindt om te onderzoeken of een cliënt gevaarlijke voorwerpen in het bezit heeft waarmee schade zou kunnen worden aangericht. Het betreft algemeen onderzoek dat plaatsvindt bij eenieder die in separatie wordt geplaatst, en dat noodzakelijk is om de veiligheid van zowel de betrokkene als het personeel te waarborgen. Dit kan op basis van de huisregels plaatsvinden, dan wel op basis van een binnen de instelling geldend separatieprotocol. Hierbij verwijst verweerder naar hetgeen volgt uit de volgende Hoge Raad uitspraak: ECLI:HR:2023:380 en een uitspraak van de Rechtbank Den Haag: ECLI:NL:RBDHA:2022:15699.1 Samenvattend meent verweerder met een verwijzing naar bovengenoemde dat ten aanzien van het onderzoek aan kleding en lichaam geen schadevergoeding toegekend dient te worden.

Overwegingen en oordeel

Op grond van artikel 10:11 Wvggz verzoekt klaagster de Commissie haar een schadevergoeding toe te kennen als gevolg van het aan haar verleende besluit inzake separatie en fixatie en het besluit tot onderzoek aan kleding en lichaam.

De Commissie overweegt als volgt. 

Bij beslissing van 4 maart 2024 heeft de Commissie allereerst het klachtonderdeel tegen het aan de klaagster opgelegde besluit inzake separatie en fixatie gegrond verklaard. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat niet consequent gehandeld is in de uitvoering van de behandeling, omdat klaagster vanuit behandelingsperspectief juist baat heeft bij extreme duidelijkheid en voorspelbaarheid. Verweerder voert aan dat niet/lastig vast te stellen is in welke mate de afwijking van het beleid heeft bijgedragen aan de toename van het destructieve gedrag of anderszins bij klaagster tot schade heeft geleden, maar is het er wel mee eens dat hier een schadevergoeding voor zou kunne  worden toegekend. De Commissie deelt de conclusie van verweerder dat het lastig is vast te stellen in welke mate de afwijking van het beleid heeft bijgedragen aan de toename van het destructieve gedrag, maar acht het voldoende aannemelijk dat klaagster wel degelijk schade in de vorm van geestelijke en fysieke pijn heeft geleden. De Commissie is tevens van oordeel dat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op bovenstaande overwegingen en op grond van bestaande jurisprudentie acht de Commissie een vergoeding ten bedrage van € 100,– redelijk en billijk. 

Daarnaast heeft de Commissie het klachtonderdeel tegen het onderzoek aan kleding en lichaam gegrond verklaard. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat deze vorm van verplichte zorg niet in de zogenoemde aanzeggingsbrief ex artikel 8:9 Wvggz is aangekruist.  Verweerder voert aan dat een onderzoek aan kleding en lichaam niet hoefde te worden aangekruist in de aanzeggingsbrief, omdat een dergelijk onderzoek standaard wordt verricht bij separatie, wat ook opgenomen is in het protocol Insluiting van de instelling. De Commissie heeft ten tijde van de inhoudelijke behandeling van de klacht niet kennisgenomen van het protocol Insluiting. De Commissie heeft wel de documenten opgevraagd in het kader van de handelingswijze en/of huisregels bij separatie, maar heeft hiervoor alleen de huisregels ontvangen. In de huisregels is niet opgenomen dat een onderzoek aan kleding of lichaam standaard wordt uitgevoerd bij separatie. Met inachtneming van deze nieuw naar voren gekomen informatie – een onderzoek aan kleding of lichaam is beleid tijdens separatie – ziet de Commissie dan ook geen aanleiding om aan klaagster een vergoeding van deze schade toe te kennen.

De beslissing

De Commissie: 

  • wijst toe het verzoek tot schadevergoeding voor het besluit tot separatie en fixatie ten laste van de zorgaanbieder ten bedrage van €100,– (zegge: honderd euro); en 
  • wijst af het meer of anders verzochte. 

Deze beslissing is gegeven door mevrouw X., voorzitter, mevrouw X., lid, psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door mevrouw X., ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank. Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.