Deels gegronde klacht over verschillende vormen van verplichte zorg


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken  

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van mevrouw A., gedateerd 25 april 2024, bij de  Klachtencommissie binnengekomen op 29 april 2024, met nummer 2404-53

Datum: 21 mei 2024

Inleiding

De Klachtencommissie is op 21 mei 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A. (hierna: klaagster) tegen B. (zorgaanbieder) (hierna: verweerder) (ook zorgaanbieder), met nummer 2404-53.

De klacht gaat over het nakomen van een verplichting over een beslissing op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).

 

Aanwezig

Klaagster: mevrouw A.;

bijgestaan door: mevrouw C., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp); en

een woonbegeleider van D.

Zorgaanbieder: Kliniek E., onderdeel van B., 

vertegenwoordigd door de heer F., psychiater; en mevrouw G. verpleegkundig specialist GGZ;

Kliniek H., onderdeel van B., vertegenwoordigd 

door de heer J., (waarnemend) psychiater en mevrouw K., arts.

 

Stukken
De Klachtencommissie, hierna te noemen de Commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. de klacht, binnengekomen op 29 april 2024;
  2. de reactie van verweerder, vanuit Kliniek E.; 
  3. de reactie van verweerder, vanuit Kliniek H.; en 
  4. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klaagster.

Samenvatting

De klacht houdt in dat klaagster de zorgaanbieder de volgende beslissingen/handelingen verwijt:

1)     het onderzoek aan kleding en lichaam dat op 21 maart 2024 bij binnenkomst in Kliniek H. plaatsvond; 

2)     de separatie in de nacht van 7 op 8 april 2024 in Kliniek H.;

3)     de overplaatsing vanuit kliniek E. naar Kliniek H.;

4)     het niet aanwezig mogen zijn van klaagster bij een groot overleg; en

5)   het doorbreken van de geheimhoudingsplicht door, tegen de zin van klaagster, haar moeder in te lichten over haar situatie.                      .

De Commissie komt tot het oordeel dat de klachtonderdelen 3 en 5 gegrond zijn, en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn. 

Het verzoek van klaagster tot vergoeding van haar schade wordt aangehouden. 

De feiten en omstandigheden

Op grond van de stukken staat voor de Commissie het volgende vast. 

Bij beschikking van 29 februari 2024  heeft de Rechtbank L. (hierna: de rechtbank) besloten voor klaagster een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van drie maanden. De zorgmachtiging voorziet onder andere in het verplicht kunnen insluiten van klaagster (telkens maximaal één week per keer) en het verplicht kunnen onderzoeken aan kleding en lichaam (alleen gedurende een opname).

Ten aanzien van de noodzaak van verplichte zorg in het kader van de zorgmachtiging heeft de rechtbank overwogen (letterlijk overgenomen):

“Betrokkene is een intelligente vrouw met veel ambities. Zij is daarnaast bekend met een problematische jeugd en thuissituatie. Er is bij betrokkene sprake van een regressief beeld en automutilatie. Tot voor kort was er daarbij sprake van ernstige suïcidaliteit en middelengebruik. Betrokkene is ambivalent in haar wens tot behandeling en begeleiding. De rechtbank begrijpt de behoefte van betrokkene om de regie in eigen handen te hebben echter is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment nog te vroeg is en tot (levens)gevaarlijke situaties kan leiden. Dit moet voorkomen worden. Betrokkene is gebaat bij veel structuur, duidelijkheid, begeleiding en toezicht. De psychiater heeft toegelicht dat de behandeling langzaam maar zeker afgeschaald wordt en betrokkene steeds meer autonomie terug krijgt. Het is daarbij belangrijk dat er tijdig ingegrepen kan worden op het moment dat betrokkene weer gevaarlijk gedrag vertoont en/of uit de samenwerking raakt. Een zorgrnachtiging is daarvoor noodzakelijk.

Voorts heeft betrokkene geen eigen huisvesting en is voor onderdak afhankelijk van de kliniek waar zij verblijft. Zonder een zorgmachtiging zal betrokkene de kliniek verlaten en op straat komen te staan, ook dit moet voorkomen worden.”

Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is klaagster (onder andere) op 23 maart 2024 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging. In de schriftelijke kennisgeving is onder meer ‘het insluiten’ en ‘het onderzoek aan kleding en lichaam’ aangekruist als de aan haar te verlenen vormen van verplichte zorg. 

De beslissing van 23 maart 2024 vermeldt dat het verlenen van verplichte zorg noodzakelijk is “Voor de duur van de CM en indien voortgezet, gedurende de duur van de VCM: In het geval van escalatie (toename van dreigend, agressief gedrag) kan er besloten worden tot insluiting om het risico op agressie direct af te wenden. Insluiting zal alleen toegepast worden als minder ingrijpende middelen (zoals extra medicatie of een de-escalerend gesprek) niet werkzaam blijken.”

en

“In het geval van vermoeden op het bezit van geestverruimende middelen of wapens, kan er besloten worden tot onderzoek aan kleding of lichaam ten behoeve van de algemene veiligheid van anderen en uzelf. Het is bekend dat het gebruik van geestverruimende middelen het herstel in de weg kunnen staan en tot een onveilig leefklimaat in de accommodatie kunnen leiden.”

De behandelaar komt in deze beslissing verder tot het oordeel dat klaagster wilsbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die zij nodig heeft, maar dat ook sprake is van acuut levensgevaar. 

Ten tijde van de zitting verblijft klaagster sinds ongeveer een maand niet meer in de kliniek(en). Zij woont nu bij D.

De klacht

Klaagster verwijt de zorgaanbieder de volgende handelingen/beslissingen, naar aanleiding van de hierboven genoemde zorgmachtiging:

1)     het onderzoek aan kleding en lichaam dat op 21 maart 2024 bij binnenkomst in Kliniek H. plaatsvond; 

2)     de separatie (insluiting) in de nacht van 7 op 8 april 2024 in Kliniek H.;

3)     de overplaatsing vanuit kliniek E. naar Kliniek H.;

4)     het niet aanwezig mogen zijn van klaagster bij een groot overleg; en

5)   het doorbreken van de geheimhoudingsplicht door, tegen de zin van klaagster, haar moeder in te lichten over haar situatie.     

Schadevergoeding

Klaagster wenst een schadevergoeding te ontvangen voor de besluiten waarmee zij het niet eens is, de wijze waarop de verweten gedragingen zijn uitgevoerd, het ontbreken van de (juiste) brieven en het doorbreken van de geheimhoudingsplicht. Bij gegrondverklaring van de klacht zal zij dit verzoek om schadevergoeding met een nieuw document onderbouwen.

Het standpunt van klaagster

Klaagster zegt dat zij bij binnenkomst in Kliniek H. op 21 maart 2024 op hardhandige wijze is onderzocht aan kleding en lichaam, waarbij zij naar de grond is gewerkt. Daarbij is haar BH omhoog getrokken en is daar een aansteker uit gehaald. Dit was voor klaagster zowel psychisch als fysiek een ingrijpende situatie, ook omdat zij de betrokken medewerkers nauwelijks kende en er ook mannen bij waren. Na afloop heeft klaagster een zogenoemde 8:9-brief ontvangen over (onder meer) deze vorm van verplichte zorg, maar hierin staat vermeld dat deze zorg wordt verleend onder een crisismaatregel of een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Klaagster had echter op dat moment een zorgmachtiging, dus de juridische status in deze brief klopte niet. 

De separatie die in de nacht van 7 op 8 april 2024 in Kliniek H. heeft plaatsgevonden was volgens klaagster onnodig en is bovendien op hardhandige wijze uitgevoerd. Klaagster zorgde niet voor een onveilige situatie dus was er geen reden voor de separatie. Er was vervolgens geen sprake van een gesprek vooraf, maar er werd direct hardhandig ingegrepen: klaagster werd over de grond meegesleurd, tegen de grond gewerkt en haar kleding werd – zonder dat haar werd gevraagd zichzelf uit te kleden en een scheurjurk aan te doen – bij haar uitgetrokken dan wel kapot geknipt. Meerdere mannen die klaagster niet kende, zaten daarbij aan haar. Tijdens de separatie werd er vervolgens niet gereageerd op haar verzoeken om het licht uit te doen en om extra medicatie. Klaagster zegt dat de wijze waarop de separatie is uitgevoerd traumatisch voor haar is geweest en nog steeds is. Zij heeft hier nog nachtmerries over. Ook had zij een grote blauwe plek op haar linkerarm na de separatie. 

Over de overplaatsing vanuit Kliniek E. naar Kliniek H. merkt klaagster op dat zij niet naar deze kliniek wilde worden overgeplaatst omdat zij daar nare associaties bij had vanwege een eerdere opname van haar moeder in deze kliniek. Volgens klaagster was dit bekend bij de behandelaars, maar is zij toch tegen haar zin daarheen overgeplaatst. De brief hierover (de 8:16-brief van de geneesheer-directeur) heeft zij nooit ontvangen. 

Toen klaagster nog in Kliniek E. verbleef, is er een groot overleg georganiseerd over haar, met teams uit meerdere klinieken en ambulante behandelaars. Ondanks dat klaagster had kenbaar gemaakt dat zij bij dit overleg aanwezig wilde zijn, mocht dat niet. Vervolgens is tijdens dit overleg besloten contact met de moeder van klaagster op te nemen. De moeder van klaagster was echter niet haar eerste contactpersoon, en klaagster had zelfs al maanden geen contact met haar moeder. Zij wilde ook niet dat haar moeder over haar gezondheidssituatie zou worden geïnformeerd. Zij was immers met een reden uit het leven van klaagster. Volgens klaagster was bekend bij de behandelaars dat de moeder van klaagster niet bij de behandeling mocht worden betrokken. Desondanks werd er contact met haar moeder opgenomen. Hierdoor hebben de behandelaars hun geheimhoudingsplicht geschonden, aldus klaagster. Desgevraagd zegt klaagster dat zij niet aan de behandelaars heeft doorgegeven dat haar tante wel geïnformeerd mocht worden.

Het standpunt van verweerder

De behandelaars hebben zich verweerd tegen de bestreden beslissingen/handelingen. Daarbij hebben zij het volgende aangevoerd:

Bij aankomst op M. van H. weigerde klaagster een onderzoek aan kleding of

lichaam. Om die reden werd zij niet meteen de afdeling op gelaten, maar verbleef ze in N. Tijdens haar verblijf in N. is sprake geweest van zeer gevaarlijk gedrag waarbij klaagster brand heeft gesticht. Er is haar vervolgens herhaaldelijk gevraagd haar aansteker in te leveren. Toen klaagster dat weigerde, is haar aansteker afgenomen, omdat sprake was van een door klaagster gecreëerde onveilige situatie die acute begrenzing nodig had. Op het moment dat een dergelijk incident zich voordoet zal het aanwezige verplegend personeel moeten ingrijpen. De insteek is dan dat klaagster zo veel als mogelijk door vrouwen benaderd wordt en dat is in deze situatie ook het geval geweest. De aanwezigheid van mannen kan echter niet worden uitgesloten, omdat eenieder die op dat moment werkt op een alarm rent. 

Over de genoemde separatie merken de behandelaars op dat zij begrijpen dat dit ingrijpend voor klaagster is geweest. Zij benadrukken dat ze er als afdeling alles aan willen doen om separaties te voorkomen. Op de betreffende avond is er dan ook herhaaldelijk geprobeerd met klaagster in gesprek te gaan om de situatie te doen de-escaleren. Dit gaf echter onvoldoende resultaat. Het lukte klaagster op dat moment niet haar emoties te reguleren en haar impulsen te beheersen. Op het moment dat zij de verpleging fysiek benaderde was de veiligheid dermate in het gedrang, dat er geen andere mogelijkheid meer was om de situatie anderszins te doen de-escaleren. Klaagster is toen in de holding genomen en uiteindelijk gesepareerd. Zij is die nacht ook gesproken door de dienstdoende psychiater die opnieuw heeft afgewogen of er alternatieven denkbaar waren. Er werd ingeschat dat het niet veilig was om klaagster de afdeling op te laten, ook vanwege het opnieuw fysiek benaderen van een verpleegkundige bij het openen van de deur van de separeerruimte. Er is overwogen om over te gaan tot ontslag, maar het was midden in de nacht en klaagster had op dat moment geen vaste woon- of verblijfsplaats, en ook geen alternatief om naartoe te gaan. Gezien de recente suïcidepogingen was de afweging op dat moment dat het gevaar buiten de kliniek groter zou zijn dan binnen de kliniek. De volgende ochtend is dit met klaagster nabesproken. Zij was op dat moment vele malen rustiger in het contact. Er is toen wel tot ontslag overgegaan.

Inzake de overplaatsing vanuit E. naar H. merken de behandelaars op dat klaagster hen wel te kennen heeft gegeven dat zij niet naar H. wilde, maar de reden hiervoor was bij de behandelaars niet bekend. Een overplaatsing was noodzakelijk geworden omdat klaagster zich zeer dreigend naar een medewerker opstelde, zei dat ze haar iets aan wilde doen en daarbij niet bereid was haar bedreigingen terug te trekken. Hierdoor was geen veilige behandeling op M. van E. meer mogelijk. Ook moest klaagster hierdoor gesepareerd blijven, wat weer schade bij haar zou kunnen opleveren. Mede daarom is besloten dat een overplaatsing naar H. een beter alternatief was, en dit is ook met klaagster besproken. De overplaatsing was volgens de behandelaars verder in het belang van klaagster, omdat de regio O. ook de regio was waar zij op dat moment ingeschreven stond in de Gemeentelijke Basis Administratie. Haar maatschappelijke problemen zouden in die regio makkelijker opgelost kunnen worden. Daarnaast was haar ambulante team daar gestationeerd, waardoor overname van de behandeling vereenvoudigd zou worden omdat haar ambulante team haar op de afdeling kon opzoeken.

Deze overplaatsing is in een acute situatie georganiseerd. Normaliter worden de 8:16-brieven dan na overplaatsing aan patiënten gegeven. De uitreiking van deze brief wordt doorgaans – in tegenstelling tot de uitreiking van de 8:9-brieven over verplichte zorg –  niet in het medisch dossier opgetekend. De behandelaars weten niet waarom klaagster deze brief niet heeft ontvangen. 

De behandelaars zeggen dat er inderdaad een (groot) overleg is geweest met de klinieken P., H. en E., samen met het ambulante team dat bestaat uit het Q.. Dit overleg was noodzakelijk om af te stemmen welke zorg er nodig was, wie deze behandeling zou gaan uitvoeren en hoe. Dit betekent dat dit overleg deels inhoudelijk en deels logistiek van aard was. Om hierin goed te kunnen afstemmen hebben de behandelaars de ruimte genomen om dit zonder klaagster  te doen. Zij stellen: “Zeker als de situatie van iemand complex is en we moeten onderzoeken hoe de verschillende partijen op een juiste manier kunnen bijdragen aan de behandeling en herstel van een patiënt, is dit soms noodzakelijk. Hierin hebben we juist gekozen voor een groter overleg met de betrokken afdelingen om een goede afweging te maken ten aanzien van een passend zorgaanbod. Natuurlijk is het gebruikelijk om de betreffende patiënt hierover te informeren, zoals ook gedaan is bij klaagster.” 

Het informeren van de moeder van klaagster was volgens de behandelaars het resultaat van eerder overleg. Klaagster had in korte tijd in meerdere klinieken verbleven, waarbij zij steeds bijzonder risicovol gedrag liet zien. De geneesheer-directeur van B. had vervolgens afgewogen dat er een verhoogd risico was dat klaagster zichzelf iets zou aandoen en daarop is besloten een familielid te informeren over dit verhoogde risico. Ook met als doel om te kijken of er andere mogelijkheden of wensen waren voor een behandeling die B. niet had overwogen of bedacht. Een dergelijk besluit wordt vaker genomen om er alles te doen om het gevaar te verminderen. Vanuit vergelijkbare situaties is gebleken dat informeren achteraf (dus na een risicovol moment) voor familie veel moeilijker te verdragen is en ook qua interventie minder goed is: er hadden wellicht – door het betrekken van de  familie – zaken voorkomen kunnen worden.

Overwegingen en oordeel

Het toetsingskader waar de Commissie de bestreden handelingen/beslissingen aan toetst is als volgt.

Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of een zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – kort samengevat – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. 

Een overplaatsingsbeslissing dient volgens artikel 8:16 lid 2 Wvggz door de geneesheer-directeur schriftelijk en gemotiveerd aan betrokkene meegedeeld te worden. 

Op grond van artikel 8:34 Wvggz zijn alle medewerkers van de zorgaanbieder tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de uitoefening van hun taak aan hen is toevertrouwd, tenzij uit hun taak op grond van deze wet de noodzaak tot mededeling voortvloeit of enig ander wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht.

Bovenstaand in acht nemend overweegt de Commissie als volgt. 

Niet ter discussie staat dat klaagster lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van verhoogde suïcidaliteit, waarbij er onderliggend differentiaal diagnostisch wordt gedacht aan cluster B-persoonlijkheidsproblematiek, met name borderline persoonlijkheidsstoornis. 

Er was ten tijde van de opnames van klaagster sprake van een groot risico op levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel van klaagster zelf indien geen verbetering in het toestandsbeeld van klaagster op zou treden. Daarmee staat voor de Commissie vast dat het gedrag van klaagster als gevolg van haar psychische stoornis leidde tot acuut dreigend ernstig nadeel. Ter afwending van dit ernstig nadeel had klaagster zorg nodig.

klachtonderdeel 1) onderzoek aan kleding en lichaam

Uit de stukken uit het medisch/verpleegkundig dossier blijkt dat er op 21 maart 2024 een noodzaak was om klaagster aan kleding en lichaam te onderzoeken, aangezien zij een poging tot brandstichting deed bij binnenkomst in Kliniek H.. Vervolgens is twee dagen later aan klaagster een 8:9-brief uitgereikt over de te verlenen vormen van verplichte zorg waarin ook ‘het onderzoek aan kleding en lichaam’ is aangekruist en gemotiveerd. De Commissie is van oordeel dat deze brief tijdig (na de noodsituatie) is uitgereikt, en dat de door klaagster aangehaalde zin dat deze vormen van verplichte zorg zouden worden toegepast “Voor de duur van de CM en indien voortgezet, gedurende de duur van de VCM” een kennelijke verschrijving betreft. De zorgverantwoordelijke heeft namelijk bovenaan de brief vermeld:  “Met deze brief laat ik u weten dat ik als zorgverantwoordelijke besloten heb per vandaag (zie dagtekening) verplichte zorg aan u te gaan verlenen, ter uitvoering van de: zorgmachtiging.Hiermee is voldaan aan de formele eisen omtrent het toepassen van deze vorm van verplichte zorg. 

De Commissie stelt vast dat de verklaringen van klaagster en verweerder over de wijze waarop het onderzoek aan kleding en lichaam van klaagster op 21 maart 2024 heeft plaatsgevonden,  uiteenlopen. Omdat niet kan worden vastgesteld hoe dit onderzoek precies heeft plaatsgevonden, kan de Commissie ook niet vaststellen dat het behandelteam klaagster onheus of hardhandig heeft bejegend. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de behandelaar, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde verweten gedraging verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan de Commissie dus, ook als aan het woord van klaagster en van de behandelaars evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Daarom kan dit klachtonderdeel ook inhoudelijk niet gegrond zijn.

klachtonderdeel 2) separatie (insluiting) 7-8 april 2024

Ook ten aanzien van deze separatie blijkt de noodzaak ertoe uit het medisch/verpleegkundig dossier, en lopen de verklaringen van klaagster en de behandelaars over de wijze van uitvoeren uiteen. Daarom geldt ook hier dat de Commissie niet kan vaststellen hoe de separatie precies heeft plaatsgevonden, en dat dit klachtonderdeel daarom niet gegrond kan zijn. De Commissie wenst wel op te merken dat het voor haar invoelbaar is dat de separatie voor klaagster traumatisch is geweest. 

klachtonderdeel 3) overplaatsing

De Commissie is van oordeel dat de behandelaars voldoende duidelijk hebben gemaakt dat een overplaatsing vanuit Kliniek E. noodzakelijk was omdat klaagster een medewerker had bedreigd, en dat Kliniek H. vanwege onder meer de nabijheid van het act-team, een goed alternatief was, ondanks dat klaagster zei dat zij daar niet heen wilde. De overplaatsing is klaagster in ieder geval mondeling medegedeeld. De Commissie stelt vast dat uit het medisch/verpleegkundig dossier niet kan worden vastgesteld dat klaagster ook een 8:16-brief over deze overplaatsing heeft uitgereikt gekregen. Nu klaagster stelt dat zij deze niet heeft ontvangen, is dit klachtonderdeel gegrond in die zin dat niet aan de formele eisen van de wet hieromtrent (uitreiking van de brief) is voldaan.

klachtonderdeel 4) groot overleg zonder klaagster zelf

De Commissie is van oordeel dat de behandelaars voldoende duidelijk hebben gemaakt dat het vanwege de  complexe problematiek en de impact die het overleg op klaagster zou hebben, in dit geval de voorkeur had dat klaagster zelf niet bij het overleg zou zijn. Zij hebben ook voldoende duidelijk gemaakt dat klaagster na afloop van het overleg op de hoogte is gebracht van welk behandelaanbod aan haar kon worden gedaan. Daarom is dit klachtonderdeel ongegrond. 

Klachtonderdeel 5) geheimhoudingsplicht doorbroken

De Commissie is het met de behandelaars eens dat het gebruikelijk is om in geval van ernstige zorgen om het leven of de gezondheid van een cliënt, het steunsysteem van de cliënt te betrekken. De behandelaars hebben ook voldoende duidelijk gemaakt dat er in het geval van klaagster veel zorgen waren om haar leven en welzijn. Hoewel de Commissie aldus oordeelt dat het in dit geval voor de hand liggend was dat het steunsysteem van klaagster werd ingeschakeld, is de Commissie tegelijkertijd van oordeel dat het niet proportioneel is dat hiervoor – tegen de wens van klaagster in – (ook) contact met de moeder van klaagster is opgenomen. Voor de hand had gelegen dat hiervoor (alleen) de eerste contactpersoon van klaagster zou zijn benaderd. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond. 

De Commissie heeft verder kunnen vaststellen dat er een geldige zorgmachtiging aanwezig is die voorziet in de door de zorgverantwoordelijken toegepaste vormen van verplichte zorg, en dat klaagster, conform het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, op deugdelijke wijze schriftelijk gemotiveerd geïnformeerd is over de gedwongen behandeling met insluiting en een onderzoek aan kleding en lichaam. 

Het geheel overziend is de Commissie van oordeel dat klachtonderdelen 3) en 5) gegrond moeten worden verklaard, en de overige klachtonderdelen ongegrond moeten worden verklaard. 

Schadevergoeding

Nu de klacht deels gegrond zal worden verklaard, zal klaagster worden verzocht haar schade in een aanvullend document te onderbouwen. 

Beslissing

De Commissie: 

  • verklaart klachtonderdelen 3) en 5) gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • houdt de behandeling van het verzoek tot schadevergoeding aan en stelt klaagster in de gelegenheid een nadere onderbouwing te geven van de gestelde schade waarop de instelling mag reageren. 

De schriftelijke beslissing is op 24 mei 2024 aan betrokkenen verzonden. 

De geanonimiseerde beslissing zal worden gepubliceerd op wvggzklachten.nl

Deze beslissing is gegeven door X., voorzitter, X., lid psychiater en X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door X., ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank. 

Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.

 

Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken 

BESLISSING 

op het verzoek tot schadevergoeding met kenmerk 2404-53 S van

mevrouw A.

bijgestaan door mevrouw B.,  patiëntenvertrouwenspersoon (pvp). 

Als verweerder is aangemerkt: 

Zorgaanbieder D., vertegenwoordigd door de heer C., geneesheer-directeur. 

De procedure

Op 21 mei 2024 heeft de Klachtencommissie (hierna: de Commissie) een beslissing gegeven op de klacht van mevrouw A. van 29 april 2024, met kenmerk 2404-53. Voor het procesverloop tot aan die datum verwijst de Commissie naar die beslissing. De behandeling van het verzoek tot schadevergoeding heeft de Commissie aangehouden. 

Voor de aangehaalde stukken verwijst de Commissie naar de eerder genoemde beslissing van 21 mei 2024. Daarnaast heeft de Klachtencommissie kennisgenomen van de schriftelijke onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding van mevrouw B. (pvp), gedateerd 6 juni 2024, de schriftelijke reactie daarop van de heer C., gedateerd 13 juni 2024 en de schriftelijke reactie van de heer C. op de gegronde beslissing van de Klachtencommissie, gedateerd 18 juni 2024. 

Samenvatting

Klager heeft een verzoek tot het vergoeden van schade ter hoogte van € 10.010,72 ingediend. De commissie wijst het verzoek tot schadevergoeding ten laste van D., gevestigd te E. toe en stelt de schadevergoeding vast op een bedrag van € 100,00. De commissie wijst het verzoek tot schadevergoeding voor het overige of anders verzochte af

De feiten 

Voor de weergave van de feiten verwijst de Commissie naar de uitspraak van 21 mei 2024.

Het verzoek en het standpunt van klager

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 10.010,72 voor de schade die klaagster in de periode van februari tot en met maart 2024 als gevolg van een normschending heeft geleden. 

De normschending bestond uit 

  • het niet voldoen aan de formele eisen die de wet stelt aan een overplaatsing (in dit geval de overplaatsing van klaagster vanuit Kliniek F. naar Kliniek G. op 21 maart 2024) door het niet uitreiken van de zogenaamde 8:16-brief hierover;
  • het doorbreken van de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 8:34 Wvggz door tegen de wens van klaagster in (ook) contact met de moeder van klaagster op te nemen toen er ernstige zorgen om het leven of de gezondheid van klaagster waren. Voor de hand had gelegen dat hiervoor (alleen) de eerste contactpersoon van klaagster zou zijn benaderd.

In de onderbouwing van het schadevergoedingsverzoek stelt de pvp (letterlijk overgenomen): 

“In de woorden van mevrouw A. is de overplaatsing van F. naar G. zeer schadelijk voor haar geweest en is haar, door het niet ontvangen van de 8:16-brief de mogelijkheid ontnomen om in beroep te gaan. Het motiveringsvereiste is daarnaast van belang om inzicht te krijgen in de redenen die tot de overplaatsing hebben geleid. G. roept gevoelens van angst en schuld op bij mevrouw A., in verband met een opname van haar moeder op deze kliniek. Mevrouw A. is hierdoor terugvallen in een depressie en suïcidaliteit. De opname op G. was zo zwaar dat zij meerdere pogingen deed haar leven te beëindigen, wat resulteerde in ziekenhuisopnames en IC-opnames. Mevrouw A. voelde zich niet gehoord en achtergelaten. Ook door het doorbreken van de geheimhouding heeft mevrouw immateriële schade geleden: gevoelens van angst en mentale schade, waar zij nog steeds niet van hersteld is. Moeder was al enige tijd uit het leven van mevrouw A., en heeft een vriend waar mevrouw erg bang voor is. Door het informeren van de moeder van mevrouw, en daarmee indirect de vriend van haar moeder, kwam de dreiging van deze vriend weer in het leven van mevrouw. Zij voelde zich in onveiligheid gebracht, en daarnaast ook gepasseerd, boos en verdrietig. Deze gevoelens hebben er voor gezorgd dat de band met haar behandelaar op F. verslechterde, waardoor zij uiteindelijk naar G. is overgeplaatst en is gesepareerd. Tot op heden worden mevrouw en haar grootmoeder gestalkt door moeder en vriend, wat ontzettend veel pijn, stress en angst veroorzaakt. Dit had voorkomen kunnen worden als de geheimhoudingsplicht niet was geschonden en moeder dus niet was geïnformeerd.”

De schade wordt door klaagster en pvp begroot op: 

  • Immateriële schade (op basis van het forfaitair stelsel 2.0): 

– De geneesheer-directeur heeft bij zijn beslissing niet naar de algemene uitgangspunten, criteria voor en doelen van het toepassen van verplichte zorg als

bedoeld in artikel 2:1 lid 1, lid 2, lid 3, lid 6, lid 8 en lid 9, artikel 3:3 en artikel 3:4 gehandeld (forfaitair stelsel art. 8:16 bullet 4): € 800,00.

– De beslissing is niet op schrift gesteld en niet schriftelijk gemotiveerd (forfaitair stelsel art. 8:16 bullet 6): € 50,00.

– De zorgaanbieder en/of de geneesheer-directeur en/of de zorgverantwoordelijke en/of hun medewerkers hebben hun geheimhoudingsplicht ten onrechte

geschonden (forfaitair stelsel art. 8:43 bullet 1): € 50,00.

  • Begroting overige schadeposten
  1. IC-opname  € 5957,22
  2. Spoedeisende hulp  € 829,15
  3. Vervoer ambulance  € 2324,35

Deze kosten zijn gemaakt als gevolg van de opname op G.. Mevrouw

  1. acht de door haar ervaren schade op dit punt in lijn met deze begroting.

Het totaal van het gevorderde schadebedrag is derhalve  € 10.010,72.

Het standpunt van verweerder

De zorgaanbieder verzet zich tegen toewijzing van de gevraagde immateriële schadevergoeding. De zorgaanbieder voert  het volgende aan. 

“Voor wat betreft de schadevergoeding verzoek ik u niet aan te sluiten bij het forfaitaire stelsel 2.0, zoals door de PVP verzocht. Dit forfaitaire stelsel wordt niet onderschreven door de Rechtspraak, onder meer omdat dit type zaken nauwelijks tot niet met elkaar te vergelijken zijn. Ik verwijs daartoe naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 mei 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:2325). D. erkent dat de wettelijke voorschriften met betrekking tot 8:16 Wvggz niet in acht zijn genomen, maar is van mening dat deze beslissing inhoudelijk wel juist is geweest. De vordering van €800 wegens het door de geneesheer-directeur niet handelen naar de algemene uitgangspunten, criteria voor en doelen van het toepassen van verplichte zorg is ons inziens disproportioneel, mede omdat deze schade als gevolg van het niet-uitreiken van de 8:16-brief ook separaat reeds gevorderd wordt door mevrouw A. en dit bedrag (€50) bovendien ook meer in lijn is met schades die in de jurisprudentie tot nu toe zijn toegekend wegens deze procedurele fout. De gevorderde schadevergoeding wegens het schenden van het beroepsgeheim kan ons inziens niet toegewezen worden, aangezien wij van mening zijn dat in dit geval onze zorgplicht prevaleerde boven het beroepsgeheim. Voor de onderbouwing van dit standpunt verwijs ik naar onze reactie op de gegronde klacht. De door mevrouw A. gevorderde IC-kosten, spoedeisende hulp en het vervoer per ambulance kunnen ons inziens evenmin toegewezen worden, omdat dit acute zorg betreft en deze kosten door de zorgverzekering vergoed worden. Alles overwegend achten wij in dit geval een schadevergoeding van €50 euro redelijk en billijk.”

In een separate reactie op de gegronde beslissing van de Klachtencommissie voert de zorgaanbieder aan dat zij het niet eens is met de gegrondheid van het klachtonderdeel over de doorbreking van de geheimhoudingsplicht. Hiertoe stelt de zorgaanbieder: 

“Met betrekking tot de geheimhoudingsplicht deel ik u mede dat D. als uitgangspunt hanteert dat zij in geval van suïcidaal gedrag naasten zoveel mogelijk betrekt, tenzij er zeer zwaarwegende redenen zijn om dat niet te doen. Dit is ook in de huidige richtlijnen en ggz standaarden met betrekking tot suïcidaal gedrag opgenomen.

Zo vermeldt de richtlijn “Omgaan met naasten suïcidaal gedrag” dat het sterk aan te bevelen is om naasten van suïcidale patiënten te betrekken bij de diagnostiek en behandeling van suïcidale patiënten.

Ook in de infosheet “Samenwerken met naasten in de GGZ” van 113 Zelfmoordpreventie wordt het betrekken van naasten in geval van suïcidaal gedrag van een patiënt niet alleen aangemoedigd en ondersteund, maar daarin wordt zelfs een pleidooi gehouden om bij suïcidaliteit in vrijwel alle gevallen de zorgplicht te laten prevaleren op de geheimhoudingsplicht (tenzij er zwaarwegende redenen bestaan om dat niet te doen).

Op basis van het voorgaande kan naar de mening van D. dus niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat alleen de eerste contactpersoon gebeld moet of mag worden indien een patiënt geen toestemming geeft om informatie te delen met naasten, maar dienen ons inziens naasten op grond van het voorgaande juist zoveel mogelijk te worden betrokken indien een patiënt suïcidaal gedrag vertoont.

Zowel onze zorgplicht als de hiervoor genoemde richtlijnen verplichten ons in sommige gevallen daartoe, en dit brengt mee dat onze geheimhoudingsplicht in dergelijke gevallen doorbroken dient te worden.”

Overwegingen en oordeel

Op grond van artikel 10:11 Wvggz verzoekt klaagster de commissie haar een schadevergoeding toe te kennen als gevolg van een schending van artikel 8:16 (overplaatsing) en artikel 8:34 (geheimhoudingsplicht) van de Wvggz. Bij beslissing van 21 mei 2024 heeft de Commissie de genoemde klachtonderdelen gegrond verklaard. De Commissie overweegt als volgt. 

Overplaatsing

De Commissie overwoog in haar beslissing van 21 mei 2024  bij het klachtonderdeel over de overplaatsing dat zij van oordeel was dat de behandelaars voldoende duidelijk hadden gemaakt dat een overplaatsing vanuit Kliniek F. noodzakelijk was omdat klaagster een medewerker had bedreigd, en dat Kliniek G. vanwege onder meer de nabijheid van het act-team, een goed alternatief was, ondanks dat klaagster zei dat zij daar niet heen wilde. De overplaatsing was klaagster in ieder geval mondeling medegedeeld. De Commissie stelde vervolgens vast dat uit het medisch/verpleegkundig dossier niet kon worden vastgesteld dat klaagster ook een 8:16-brief over deze overplaatsing heeft uitgereikt gekregen, en dat – nu klaagster stelde dat zij deze niet had ontvangen –  dit klachtonderdeel gegrond was in die zin dat niet aan de formele eisen van de wet hieromtrent (uitreiking van de brief) was voldaan.

De Commissie is het aldus met de zorgaanbieder eens dat er geen schadevergoeding kan worden toegekend voor de overplaatsing van klaagster als zodanig, omdat dit naar het oordeel van de Commissie een inhoudelijk juiste beslissing is geweest. Daarom oordeelt de Commissie dat alleen voor het niet uitreiken van de 8:16-brief een billijk bedrag zal worden toegekend, te weten ter hoogte van € 50,00. 

Ook is de Commissie met de zorgaanbieder van oordeel dat de door klaagster – volgens haar zeggen als gevolg van de overplaatsing gemaakte en – gevorderde IC-kosten, kosten voor de spoedeisende hulp en kosten voor het vervoer per ambulance niet kunnen worden toegewezen, omdat dit acute zorg betreft en deze kosten door de zorgverzekering vergoed worden. 

Schending geheimhoudingsplicht

Inzake het klachtonderdeel over de schending van de geheimhoudingsplicht was de Commissie het in haar beslissing van 21 mei 2024 met de behandelaars eens dat het gebruikelijk is om in geval van ernstige zorgen om het leven of de gezondheid van een cliënt, het steunsysteem van de cliënt te betrekken. De behandelaars hadden volgens de Commissie ook voldoende duidelijk gemaakt dat er in het geval van klaagster veel zorgen waren om haar leven en welzijn. Hoewel de Commissie aldus oordeelde dat het in dit geval voor de hand liggend was dat het steunsysteem van klaagster werd ingeschakeld, was de Commissie tegelijkertijd van oordeel dat het niet proportioneel was dat hiervoor – tegen de wens van klaagster in – (ook) contact met de moeder van klaagster is opgenomen. Voor de hand had gelegen dat hiervoor (alleen) de eerste contactpersoon van klaagster zou zijn benaderd. Daarom was dit klachtonderdeel gegrond.

De Commissie is van oordeel dat indien niet voldaan is aan de eisen van proportionaliteit  bij het toepassen van verplichte zorg, en betrokkene stelt dat zij daarvan nadeel heeft ondervonden, zij, analoog aan de uitspraak van de Hoge Raad hieromtrent (HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, r.o. 4.4) recht heeft op een schadevergoeding naar billijkheid. In zodanig geval is immers aannemelijk dat  betrokkene daarvan nadeel heeft ondervonden, in de vorm van spanning en frustratie. In dit geval heeft klaagster naar het oordeel van de commissie bovendien zelf voldoende aannemelijk gemaakt dat zij last heeft van angst, boosheid en verdriet als gevolg van het ongewild betrekken van haar moeder. 

De Commissie acht het voldoende aannemelijk dat klaagster als gevolg daarvan schade heeft geleden, bestaande uit onder meer frustratie en angst. De Commissie is tevens van oordeel dat de door klaagster gestelde schade voor vergoeding in aanmerking komt, en kent hiervoor dan ook het (gevraagde) bedrag van € 50,00 toe.

De beslissing

De Commissie: 

  • wijst het verzoek tot schadevergoeding ten laste van D., gevestigd te Amsterdam toe en stelt de schadevergoeding vast op een bedrag van € 100,00 ;
  • wijst af het meer of anders verzochte. 

De schriftelijke beslissing is op 2 juli 2024 aan betrokkenen verzonden. 

Deze beslissing is gegeven door X., voorzitter, X., lid psychiater en X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door X., ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank. Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.