Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van de heer A., ongedateerd, bij de
Klachtencommissie binnengekomen op 27 mei 2024, nummer 2405-71
Datum: 17 juni 2024
Inleiding
De Klachtencommissie (hierna: de Commissie) is op 17 juni 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. tegen B., locatie C. (hierna: de zorgaanbieder tevens verweerder).
De klacht gaat over het nakomen van een verplichting of over een beslissing op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en gedraging jegens cliënt in het kader van de zorgverlening als bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot bemiddeling door de Commissie.
Aanwezig
- mevrouw D., verpleegkundig specialist (hierna: de behandelaar).
De heer A. (hierna: de klager) is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De Commissie acht het mogelijk dat klager geen weet heeft van de datum en tijd van de zitting en om die reden wordt klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het standpunt van verweerder. Van wat er op de zitting besproken is, is daarom een proces-verbaal gemaakt, dat aan partijen is gestuurd. Op 1 juli 2024 heeft klager hierop schriftelijk gereageerd.
Bij tussenbeslissing van 1 juli 2024 is verweerder in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het schadevergoedingsverzoek van klager.
Stukken
De Commissie had bij de behandeling van de klacht de beschikking over de volgende stukken:
a. het klaagschrift, ingekomen op 27 mei 2024;
b. het verweerschrift van de zorgaanbieder, ingekomen op 12 juni 2024;
c. het proces-verbaal van 17 juni 2024;
d. de schriftelijke reactie van klager op proces-verbaal van 17 juni 2024, ingekomen op 1 juli 2024;
e. de schriftelijke reactie van de zorgaanbieder op het schadevergoedingsverzoek, ingekomen op 12 juli 2024; en
f. de gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klager.
Samenvatting
De klacht betreft het verlenen van verplichte zorg in de vorm van opneming in de accommodatie waarvan volgens klager de noodzaak in de periode van 31 maart 2023 tot aan zijn ontslag ontbrak. De zorgaanbieder heeft de klacht op dit punt niet betwist. De Commissie heeft de klacht derhalve gegrond verklaard en klager desverzocht een schadevergoeding toegekend. De overige klachten die betrekking hebben op de dossiervoering en het feit dat de zorgmachtiging was gebaseerd op de belagingszaak, zijn ongegrond verklaard.
De feiten en omstandigheden
Aan het dossier ontleent de Commissie het volgende.
Bij beschikking van 8 december 2022 heeft de rechtbank E. ten aanzien van klager een zorgmachtiging verleend waarvan de geldigheidsduur ten tijde van de klacht nog niet was verlopen.
Op 14 februari 2023 heeft de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg genomen als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz en de volgende vormen van verplichte zorg aangekruist:
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- onderzoek aan kleding of lichaam; en
- opnemen in een accommodatie.
Onder het kopje ‘motivering’ staat bij opnemen in een accommodatie het volgende vermeld:
“Op 8 december heeft de rechter besloten tot een zorgmachtiging. Zelf had ik u nog niet eerder gesproken en had ik met me nog geen oordeel kunnen vormen over uw psychische gezondheid. We vonden het niet proportioneel om u toen direct op te nemen in een accommodatie. We hebben meerdere pogingen gedaan om een afspraak te maken op 20 januari, de dag waarmee u had ingestemd bent u niet verschenen. Hierna bent u vanwege online stalking en meldingen van vuurwerkbommen op social media door een arrestatieteam in hechtenis genomen. Omdat het niet mogelijk is om op een andere wijze u te onderzoeken heb ik besloten aansluitend aan uw verblijf aan de gevangenis op te nemen zodat we kunnen onderzoeken of uw gedrag voortkomt uit een psychiatrische stoornis en u behandeling nodig hebt. Opname in een accommodatie vind ik derhalve doelmatig. Een andere mogelijkheid is niet gelukt dus er wordt ook voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel en het is proportioneel omdat uw gedrag er nu toe heeft geleid dat u 14 dagen in hechtenis ben gehouden.”
Op 14 februari 2023 werd klager opgenomen bij verweerder die op dat moment in de veronderstelling verkeerde dat de zorgmachtiging op grond van artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz) was afgegeven.
Op 31 maart 2023 werd een ontslagdatum vastgesteld. Voor het ontslag van klager kon plaatsvinden, moest hij in het kader van een risicotaxatie eerst medisch worden beoordeeld door een onafhankelijk psychiater. Toen deze beoordeling gepland was, bleek dat de zorgmachtiging niet was afgegeven op grond van artikel 2.3 Wfz. Hierdoor kon klager op 21 april 2023 zonder verdere beoordeling met ontslag.
De klacht
In het klaagschrift heeft klager de volgende klachten geformuleerd:
- Klacht tegen verplichte zorg, opnemen in een Wvggz locatie;
- Klacht tegen het mij op 31 maart niet met ontslag te laten gaan terwijl mij was medegedeeld dat ik daar wel aan toe was;
- Onzorgvuldig dossiervoering door opnemen waarschuwing art 2.3 welke niet van toepassing is; en
- Nalatigheid bij het corrigeren in het dossier en het niet wijzigen of verwijderen alert toen bekend was dat er geen 2.3 maatregel was.
Schadevergoeding
Klager verzoekt om schadevergoeding voor de dagen waarin hij onnodig verplicht opgenomen moest blijven in afwachting van de medische beoordeling, evenals voor de nalatigheid van verweerder bij het zorgvuldig bijhouden van zijn dossier
Het standpunt van klager
Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht, samengevat, het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot klacht 1
In 2023 heeft de Officier van Justitie een zorgmachtiging aangevraagd, die grotendeels was gebaseerd op een strafzaak inzake belaging, waarvoor betrokkene deels is vrijgesproken. Zonder deze strafzaak zou er geen zorgmachtiging zijn aangevraagd. Het verlenen van de zorgmachtiging, evenals de opname en medicamenteuze behandeling door verweerder, waren gebaseerd op de belagingszaak waarvoor betrokkene deels is vrijgesproken
Met betrekking tot klacht 2
Op 23 maart 2023 werd klager door de behandelaar geïnformeerd dat zijn ontslag kon worden geregeld. Op 31 maart 2023 werd hem meegedeeld dat hij met ontslag kon, maar dat eerst een medische beoordeling door een onafhankelijk arts moest plaatsvinden. Deze beoordeling vond pas plaats op 21 april 2023, waarna bleek dat de zorgmachtiging niet op grond van artikel 2.3 Wfz was afgegeven. Hierdoor was de medische beoordeling overbodig, waardoor klager langer in de kliniek verbleef dan noodzakelijk was.
Met betrekking tot klacht 3 en klacht 4
In het dossier van klager was opgenomen dat sprake was van een artikel 2.3-machtiging. Ook was er een alert opgenomen met de volgende inhoud:
“Gevaar. Indien ontslag aan de orde komt moet patiënt worden gezien 2.3 machtiging vooraf door onafhankelijke beoordelaar worden gezien.”
In oktober 2023 was deze alert nog steeds actief. Klager stelt dat hij hierdoor niet alleen benadeeld is door een te lang verplicht verblijf, maar ook doordat hij in een verkeerd daglicht is geplaatst. Dit heeft ertoe geleid dat klager het vertrouwen in de zorgvuldigheid van behandel- en beleidsbeslissingen heeft verloren.
Het standpunt van verweerder
De behandelaar heeft namens de zorgaanbieder verweer gevoerd tegen de klachten. Samengevat is aangevoerd dat op 8 december 2022 door de civiele rechter een zorgmachtiging is afgegeven ten aanzien van klager. Ter uitvoering van deze machtiging werd klager, na twee weken detentie wegens stalking en bedreiging, op 4 februari 2023 opgenomen bij verweerder. Deze opname was gericht op diagnostiek en behandeling van de psychische stoornis. Verweerder verkeerde in de veronderstelling dat de zorgmachtiging op grond van artikel 2.3 Wfz was afgegeven en handelde conform het protocol. De behandeling stond echter los van zijn veroordeling.
Bij de opname werd – naar nu blijkt ten onrechte – aangenomen dat klager een artikel 2.3-machtiging had. Op 23 maart 2023 werd daarom een onafhankelijke risicotaxatie aangevraagd. Op 31 maart 2023 werd de ontslagdatum gepland, maar de behandelaar wachtte nog op de beoordeling door een onafhankelijk arts, gelet op artikel 8:18 Wvggz. De periode tussen 31 maart 2023 en het ontslag op 21 april 2023 werd gebruikt voor medicatie-evaluatie en contact met het ambulante team. Toen bleek dat de zorgmachtiging door de civiele rechter was afgegeven, ging klager op 21 april 2023 met ontslag. Zonder de beoordeling had klager in principe op 31 maart 2023 met ontslag gekund.
Er werd een vergissing gemaakt bij het registreren van een artikel 2.3-machtiging, waardoor klager langer opgenomen bleef dan strikt noodzakelijk. Hiervoor werden excuses aangeboden en klager werd gewezen op zijn klachtrecht. Het onterechte artikel 2.3-machtiging alert werd na ontslag niet direct verwijderd, maar is inmiddels uit het dossier verwijderd. Het dossier vermeldt nu duidelijk dat klager geen artikel 2.3-machtiging had.
Het behandelteam erkent de gemaakte fouten met betrekking tot de artikel 2.3-machtiging en heeft de nodige stappen ondernomen om de situatie te corrigeren. Excuses zijn aangeboden en de benodigde aanpassingen in het dossier zijn doorgevoerd.
Overwegingen en oordeel
Klacht 1
De Wvggz geeft in artikel 10:3 Wvggz een limitatieve opsomming van beslissingen waartegen een klacht kan worden ingediend. Indien een klacht geen betrekking heeft op de nakoming van een verplichting of beslissing op grond van een of meer van de in artikel 10:3 Wvggz genoemde bepalingen, kan klager geen gebruik maken van die klachtprocedure. Dit betekent dat de rechtmatigheid van de zorgmachtiging niet in de onderhavige klachtprocedure kan worden getoetst. Om die reden zal de Commissie de klacht op dit punt ongegrond verklaren.
De Commissie zal de klacht voor het overige deel eveneens ongegrond verklaren. Gelet op het verweer en de mondelinge toelichting daarop, is de Commissie voldoende overtuigd dat klager werd opgenomen ter behandeling van zijn psychische stoornis en voor verdere diagnostiek. De strafrechtelijke veroordeling heeft volgens verweerder geen rol gespeeld in de beslissing om op 14 februari 2023 tot opname over te gaan. Nu Commissie geen reden ziet om hieraan te twijfelen, volgt de Commissie klager niet in diens stelling dat de verplichte zorg uitsluitend en alleen is gebaseerd op een belagingszaak. Aangezien de klacht voornamelijk rust op de stelling dat de zorgmachtiging niet verleend had mogen worden en klager geen andere argumenten aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd, zal de Commissie de klacht voor het resterende deel ongegrond verklaren.
Klacht 2
De klacht op dit onderdeel heeft betrekking op de verplichte opname in de periode 31 maart 2023 tot 21 april 2023. Klager concludeert tot gegrondverklaring van de klacht.
De Commissie overweegt hierover als volgt.
Verplichte zorg krachtens de Wvggz kan alleen worden verleend indien er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn, er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn, het verlenen van verplichte zorg, gelet op het doel van verplichte zorg evenredig is en redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief en veiligheid is. Anders gezegd: verplichte zorg mag alleen worden verleend wanneer dat volstrekt noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel.
Als gesteld en erkend, dan wel niet weersproken, staat vast dat er voor de opname vanaf 31 maart 2023 geen grondslag meer bestond. De erkenning van verweerder is voor de Commissie voldoende redengevend om de klacht zonder verdere beoordeling gegrond te verklaren. De Commissie zal zich nog wel uitlaten over de vraag of klager aanspraak maakt op een schadevergoeding.
Klacht 3 en 4
De Commissie ziet aanleiding deze klachten, die betrekking hebben op de dossiervoering, gezamenlijk te behandelen.
Ten aanzien van deze klachten neemt verweerder geen ander standpunt in dan in het klaagschrift van 27 mei 2023. Ook de Commissie ziet in hetgeen de behandelaar namens verweerder schriftelijk en ter zitting naar voren heeft gebracht geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen dan partijen. De Commissie oordeelt de klachten dan ook gegrond.
Schadevergoeding
Nu de klachten deels gegrond zijn verklaard, betekent dit dat de Commissie heeft te oordelen over een eventueel toe te kennen billijke schadevergoeding. De Commissie stelt daarbij voorop dat de Commissie op grond van de Wkkgz (en het reglement) geen schadevergoeding kan toekennen aan klager. Voor zover het schadevergoedingsverzoek betrekking heeft op klacht 3 en klacht 4 laat de Commissie dit daarom buiten beschouwing omdat klager daarvoor de verkeerde rechtsingang heeft gekozen.
Op grond van artikel 10:11 Wvggz kan een verzoek worden gedaan tot het toekennen van een schadevergoeding ten laste van de zorgaanbieder. De commissie kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
Ten aanzien van de onderbouwing van de schade overweegt de Commissie als volgt. In beginsel is het regulier aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Klager moet stellen dat hij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn schade en het handelen van verweerder. Hoewel op klager een stel- en motiveringsplicht rust, heeft de wetgever met artikel 10:11 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding. Om die reden stelt de Commissie geen hoge eisen aan de onderbouwing van de schade, zolang het aannemelijk is dat er schade is.
Als onweersproken staat vast dat voor de verplichte opname van 31 maart 2023 tot 21 april 2023 de noodzaak ontbrak. Deze periode omvat 21 dagen. De Commissie acht het voldoende aannemelijk dat klager als gevolg hiervan schade heeft geleden. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom worden toegewezen. Daarbij overweegt de Commissie dat het gevorderde bedrag van €75,– per dag in lijn ligt met door de rechtbank (en die van de klachtencommissie) onder de vigeur van de Wvggz toegewezen schadevergoedingen.
De Commissie zal het verzoek om schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van €1575,–.
De beslissing
De Commissie:
- verklaart klacht 1 ongegrond;
- verklaart klacht 2 t/m 4 gegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding ten laste van de zorgaanbieder toe en stelt de schadevergoeding vast op een bedrag van €1575,– (zegge duizend vijfhonderd vijfenzeventig);
- wijst het meer of anders verzochte af.
De schriftelijke beslissing is op 17 juli 2024 aan betrokkenen verzonden.
Deze beslissing is gegeven door mevrouw X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door de heer X., ambtelijk-secretaris.