Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klachten van mevrouw A., gedateerd 18 juni 2024, door de
Klachtencommissie ontvangen op 18 juni 2024, met nummer 2406-87
Datum: 24 juni 2024
Inleiding
De Klachtencommissie (hierna: de Commissie) is op 24 juni 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A. tegen B., locatie Kliniek C. (hierna: de zorgaanbieder, tevens verweerder).
De klacht gaat over een beslissing op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Aanwezig
Klaagster: mevrouw A. (hierna: klaagster) (digitaal);
bijgestaan door: de heer D., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp) (digitaal).
Zorgaanbieder: Mentrum Kliniek C., onderdeel van B.; vertegenwoordigd door mevrouw E., behandelend psychiater tevens zorgverantwoordelijke (hierna: de zorgverantwoordelijke).
Stukken
De Commissie heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking over de volgende stukken:
- het klaagschriften, gedateerd en ontvangen op 18 juni 2024;
- het verweerschrift van de zorgaanbieder, gedateerd ontvangen op 20 juni 2024; en
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klaagster
Samenvatting
De klacht houdt in dat klaagster zich niet kan vinden in de opname in de accommodatie, de toediening van medicatie, de insluiting en in de beperking van de bewegingsvrijheid. De Commissie komt tot het oordeel dat de klacht tegen de beperking van de bewegingsvrijheid gegrond is en dat de klacht voor het overige ongegrond is.
Het verzoek van klaagster tot vergoeding van haar schade houdt de Commissie aan.
De feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken staat voor de Commissie het volgende vast.
Uit de overhandigde stukken blijkt dat klager lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een bipolaire I stoornis. Bij beschikking van 12 mei 2024 heeft de burgemeester van F. besloten voor klaagster een crisismaatregel te verlenen. Bij beschikking van 15 mei 2024 heeft de Rechtbank F. (hierna: de rechtbank) een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend voor de duur van drie weken, eindigend op 5 juni 2024. De crisismaatregel voorziet – onder andere – in het verplicht kunnen toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid, insluiting en opnemen in een accommodatie. Ten aanzien van de noodzaak van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in ernstige lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing en de situatie dat klaagster met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept.
Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is klaagster op 14 mei 2024 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. In de schriftelijke kennisgeving zijn het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid, insluiting en opnemen in een accommodatie aangekruist als de aan haar te verlenen vormen van verplichte zorg.
De behandelaar komt in deze beslissing verder gemotiveerd tot het oordeel dat klaagster wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die zij nodig heeft, onder andere wegens het ontbreken van ziektebesef en ziekte-inzicht.
Op 13 juni 2024 is klaagster overgeplaatst naar een kliniek in G..
De klacht
De klacht houdt in dat klaagster zich niet kan vinden in de beslissing van 14 mei 202 tot:
- toediening van medicatie;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiting; en
- opnemen in een accommodatie
Schadevergoeding
Klaagster wenst een schadevergoeding te ontvangen voor de beslissing waarmee zij het niet eens is. Bij gegrondverklaring van de klacht zal zij dit verzoek om schadevergoeding met een nieuw document onderbouwen.
Het standpunt van klaagster
Namens en door klaagster is ter onderbouwing van haar klacht, samengevat, het volgende aangevoerd.
Klaagster heeft allereerst opgemerkt dat zij niet psychotisch is. Zij heeft dan ook geen opname en medicatie nodig (gehad). Bovendien ondervond zij veel hinder van de bijwerkingen van de medicatie, zoals hoofdpijn, misselijkheid, duizeligheid en vergeetachtigheid.
Daarnaast is klaagster het niet eens met het feit dat zij is ingesloten. Dit was zeer traumatisch voor haar. Haar arts zou haar hebben medegedeeld dat dit mede was omdat zij schurft had. Dit was echter niet waar, aldus klaagster, en is volgens haar niet onderzocht. Zij had jeuk aan haar handen en voeten. Dit had niets met schurft te maken, maar met eerdere verwondingen.
Verder is klaagster het er niet mee eens dat zij beperkt is in haar bewegingsvrijheid. Klaagster was geen gevaar voor zichzelf of anderen en begrijpt niet waarom zij niet naar buiten mocht toen zij in de instelling verbleef. Dit was zeer slecht voor haar welzijn en gemoedstoestand. Daarnaast had zij haar vrijheden nodig om haar handtas en paspoort op te halen, onder andere om zich als woningzoekende te kunnen registreren. Hierdoor had zij waarschijnlijk haar overplaatsing naar G. kunnen voorkomen. Zij vond het daarenboven erg naar dat zij ook niet naar de binnentuin mocht. Hierdoor moest klaagster gedurende haar gehele opname binnen blijven en dat vond zij verschrikkelijk.
Het standpunt van verweerder
De behandelaar heeft, conform het gestelde in het verweerschrift, opgemerkt dat tijdens de medische beoordeling in mei 2024 bij klaagster sprake was van een dysfore stemming met labiel effect, passend bij een manisch-psychotische episode.
De opname was noodzakelijk omdat sprake was van ernstige verwaarlozing en het risico van het oproepen van agressie over zichzelf. Daarnaast had klaagster geen ziektebesef en was zij niet gemotiveerd om te worden behandeld. Bij opname in de kliniek was klaagster afdelingsontwrichtend en er bleek geen samenwerking mogelijk. Verder bestond er een vermoeden van schurft, gelet op zichtbare huidafwijkingen en hevige jeuk.
Omdat sprake was van ongewenst gedrag op de afdeling en het niet mogelijk bleek om afspraken met klaagster te maken over, onder andere, de omgangsvormen met andere cliënten op de afdeling, is klaagster overgebracht naar de extra beveiligde kamer en daar ingesloten. Dit werd mede noodzakelijk geacht om een mogelijke uitbraak van schurft op de afdeling te voorkomen
Verder is opgemerkt dat, gezien de aanhoudende psychotische klachten en symptomen van klaagster op de afdeling, aldaar gestart is met medicatie. De medicamenteuze behandeling was volgens de behandelaar noodzakelijk om haar manisch-psychotisch toestandsbeeld te stabiliseren. Zij is toen ook behandeld voor haar schurft. Tijdens de hoorzitting heeft de behandelaar opgemerkt dat meerdere keren is geprobeerd klaagster terug te brengen naar haar kamer maar dat dit onverhoopt niet lukte omdat klaagster zich toen (nog) nog niet aan de afspraken hield. Zodra dit echter mogelijk was is de insluiting gestopt.
Ten aanzien van de beperking van de bewegingsvrijheid is opgemerkt dat het vanwege vluchtgevaar niet mogelijk was om klaagster vrijheden buiten de kliniek te geven. Daarnaast gaf klaagster aan terug te willen naar H. terwijl zij daar een gebiedsverbod voor had. Desgevraagd heeft de behandelaar geantwoord dat zij de gegevens hierover uit de J. heeft verkregen. Anders dan bij een vorige beslissing wordt niet vermeld om welke gegevens het gaat. Het was daarnaast volgens de behandelaar niet mogelijk om klaagster toe te staan naar de binnentuin van de instelling te gaan, omdat de hekken daar niet hoog genoeg zijn om vluchtgevaar te voorkomen.
Overwegingen en oordeel
Juridisch kader:
Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of een zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – kort samengevat – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke.
Bovenstaand in acht nemend overweegt de Commissie als volgt.
De Commissie heeft allereerst vastgesteld dat er een geldige machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is die voorziet in de door de zorgverantwoordelijke toe te passen vormen van verplichte zorg, en dat klaagster, conform het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, op deugdelijke wijze schriftelijk gemotiveerd, geïnformeerd is over de diverse vormen van gedwongen behandeling.
Uit de overgelegde stukken is daarnaast gebleken dat klaagster lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een bipolaire I stoornis. Hoewel klaagster de stoornis ontkent, heeft de Commissie geen reden te twijfelen aan deze op een medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose. Daarnaast staat voor de Commissie vast dat het gedrag van klaagster als gevolg van haar psychische stoornis leidde tot ernstig nadeel. Ter afwending van dit ernstig nadeel had klaagster zorg nodig.
De Commissie is verder van oordeel dat de behandelaren in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder opname, insluiting en toediening van antipsychotische medicatie kon worden afgewend en dat deze vormen van verplichte zorg evenredig en effectief waren. Het viel niet te verwachten dat andere, minder ingrijpende, vormen van verplichte zorg het ernstig nadeel konden wegnemen. De Commissie is het met de behandelaren eens dat de opname noodzakelijk was, onder andere omdat klaagster niet instemde met een vrijwillige behandeling. Daarnaast kan de Commissie zich vinden in de uitleg van de behandelaar dat het noodzakelijk was om klaagster te behandelen met medicatie. Hierbij merkt de Commissie op dat zij van klaagster heeft begrepen dat zij last heeft gehad van bijwerkingen van de medicatie. Hoewel de Commissie dit betreurt is zij van oordeel dat dit door klaagster ervaren nadeel niet opweegt tegen het voordeel, te weten een effectieve behandeling van haar klachten. Ten aanzien van de insluiting hebben de behandelaren de Commissie ervan weten te overtuigen dat deze op dat moment nodig was, mede ter voorkoming van de verspreiding van schurft, en dat de insluiting niet langer heeft geduurd dan noodzakelijk.
De Commissie oordeelt deze onderdelen van de klacht dan ook ongegrond.
Ten aanzien van de beperking van de bewegingsvrijheid, inclusief het niet toestaan dat klaagster naar de binnenplaats van de instelling mocht, merkt de Commissie het navolgende op. Uit hetgeen de behandelaar met betrekking tot de klacht naar voren heeft gebracht begrijpt de Commissie dat zij deze beperking noodzakelijk achtte, omdat gevreesd werd dat klaagster anders zou weglopen en zich zou onttrekken aan de zorg. Bij de beslissing om de bewegingsvrijheid te beperken heeft de behandelaar ook laten meewegen dat er een reële kans bestond dat klaagster dan weer terug zou gaan naar H. terwijl klaagster hier een gebiedsverbod voor opgelegd had gekregen. Tot zover kan de Commissie de behandelaar volgen en kan zij zich vinden in de overwegingen van de behandelaar.
De Commissie oordeelt echter dat het niet was toegestaan om klaagster te verbieden zich in de binnentuin te begeven. Hierbij is aangegeven dat het beleid van de zorgaanbieder is dat dit op deze locatie van de zorgaanbieder (soms) niet wordt toegestaan omdat de hekken op de binnenplaats kennelijk niet hoog genoeg zijn en dat betrokkenen soms over deze hekken heen klimmen. De Commissie oordeelt dat deze redenering van de zorgaanbieder strijdig is met de doelen van de Wvggz. Daarnaast was er een alternatief aanwezig, te weten dat klaagster had kunnen worden overgeplaatst naar een locatie van de zorgaanbieder waar zij zich wel in een binnentuin of iets vergelijkbaars had kunnen verplaatsen, gesteld dat het instellingen is toegestaan om patiënten om redenen die niet te maken hebben met het leveren van zorg of omwille van de veiligheid beperkingen op te leggen. De Commissie oordeelt daarom dat de opgelegde beperking in de bewegingsvrijheid in dit opzicht onaanvaardbaar en niet in verhouding is.
Het geheel overziend oordeelt de Commissie dit onderdeel van de klacht gegrond.
Schadevergoeding
Nu een onderdeel van de klacht gegrond is verklaard, zal de Commissie hebben te oordelen over het verzoek om aan klaagster een schadevergoeding toe te kennen. De behandeling hiervan zal worden aangehouden in afwachting van de ontvangst van de schriftelijke onderbouwing van dit verzoek door klaagster en de reactie van verweerder daarop.
De beslissing
De Commissie;
- verklaart het onderdeel van de klacht inzake het beperken van de bewegingsvrijheid gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen inzake de opneming in een accommodatie, de toediening van medicatie en de insluiting ongegrond;
- houdt de behandeling van het verzoek tot schadevergoeding aan en stelt klaagster in de gelegenheid een nadere onderbouwing te geven van de gestelde
schade waarop de instelling mag reageren.
De schriftelijke beslissing is op 2 juli 2024 aan betrokkenen verzonden.
Deze beslissing is gegeven door de heer X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door mevrouw X., ambtelijk-secretaris.
Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank.
Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.