Deels gegronde klacht over medicatie en beperking bewegingsvrijheid wegens ontbreken formele vereisten


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken    

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van mevrouw A., de heer B. en mevrouw C., gedateerd 10 januari 2024, bij de Klachtencommissie binnengekomen op 15 januari 2024, met nummer 2401-03

Datum: 29 januari 2024

Inleiding

De Klachtencommissie is op 29 januari 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A., de heer B. en mevrouw C. (hierna ook afzonderlijk aangeduid als klaagster, klager en klaagster 2) tegen zorgaanbieder D. (hierna ook: verweerder), met nummer 2401-03. 

De klacht gaat over het nakomen van een verplichting of over een beslissing op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en over een gedraging op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).

 

Aanwezig

Klagers: mevrouw A. en de heer B. (via digitale verbinding);

bijgestaan door: de heer E., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp). 

Zorgaanbieder: Kliniek F., 

vertegenwoordigd door mevrouw G., psychiater, en mevrouw H., arts; vertegenwoordigd door mevrouw J., psycholoog, en mevrouw K., verpleegkundige.

 

Stukken

De Klachtencommissie (hierna: de Commissie), heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. de klacht, binnengekomen op 15 januari 2024;
  2. de reactie van verweerder, binnengekomen op 24 januari 2024; en
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klaagster. 

Samenvatting

De klacht houdt in dat klagers het er niet mee eens zijn dat klaagster, die is gediagnosticeerd met kanker, werd opgenomen op een gesloten afdeling alwaar zij tegen haar zin werd behandeld met medicatie en aan haar beperkingen werden opgelegd. Zo mocht klaagster de afdeling niet verlaten en mocht zij geen bezoek ontvangen en haar advocaat raadplegen. Daarnaast heeft er geen overleg plaatsgevonden met behandelaren, familieleden, kennissen en huisarts over de opname. 

De Commissie komt tot het oordeel dat de klachtonderdelen tegen de toediening van medicatie en beperking van de bewegingsvrijheid op formele gronden gegrond zijn nu er aan deze beslissingen geen artikel 8:9-brief ten grondslag heeft gelegen. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard. Het verzoek van klagers tot vergoeding van schade wordt aangehouden. 

De feiten en omstandigheden

Op grond van de stukken staat voor de Commissie het volgende vast. 

Klaagster verbleef van 14 oktober 2023 tot en met 23 december 2023 bij de zorgaanbieder.  

Op 14 oktober 2023 is klaagster door de crisisdienst beoordeeld nadat zij blijkens de crisisbeoordeling van 14 oktober 2023 in de ochtend haar huisraad naar buiten had gegooid en verbaal dreigend is geweest naar haar buren. Na deze beoordeling is klaagster vanuit de beoordelingslocatie op grond van een crisismaatregel overgeplaatst naar de crisisafdeling van de zorgaanbieder.  

Op 17 oktober 2023 is klaagster overgeplaatst naar kliniek F. (hierna: de kliniek). Aanvankelijk was haar verblijf in de kliniek beperkt tot de afdeling. 

Bij beschikking van 27 november 2023 is ten aanzien van klaagster een zorgmachtiging verleend, tot en met uiterlijk 27 mei 2024. Daarbij is bepaald dat op basis van die machtiging bij wijze van verplichte zorg onder andere de navolgende maatregelen kunnen worden toegepast: “toedienen van medicatie”, “beperken van de bewegingsvrijheid” en “opnemen in een accommodatie”. 

In voornoemde beschikking is ten aanzien van klaagster tevens vastgesteld dat klaagster lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een manische psychose bij een cliënt die eerder veel drugs gebruikte met een persoonlijkheidsstoornis. En dat deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept. 

De klacht en het standpunt van klagers 

De klacht houdt kort in dat klaagster vanaf 14 oktober 2023 in gesloten setting verbleef zonder vrijheden en contact met de buitenwereld, alwaar zij werd behandeld met medicatie die in potentie dodelijk is, gezien de kanker waarmee klaagster is gediagnosticeerd. 

Klagers hebben in de klacht verschillende klachtonderdelen opgesomd die de Commissie – de bewoordingen van de Commissie zijn anders weergegeven dan hoe klagers ze in de klacht hebben neergelegd – als volgt samenvat: 

  1. klaagster lijdt aan kanker waarvoor zij een experimentele therapie ondergaat in L. Zij mag dan geen enkel medicijn slikken. Desondanks wordt klaagster behandeld met Quetiapine; 
  2. klaagster is op 14 oktober 2023 met de ambulance overgebracht naar de beoordelingslocatie van D. omdat ze een verwarde indruk maakt. Van een psychische stoornis is evenwel geen sprake; 
  3. er heeft geen overleg plaatsgevonden met behandelaren, familieleden, kennissen en huisarts over de opname op 17 oktober 2023. 
  4. klaagster is onnodig en onaangekondigd op een gesloten afdeling geplaatst alwaar zij wordt behandeld met – in potentie dodelijke – medicatie, te weten Quetiapine in een dosering van 600 mg. 
  5. klagers zijn het niet eens met de diagnose. Klaagster is beslist niet verward en vormt geen gevaar, noch voor zichzelf noch voor haar omgeving. 
  6. gedurende het verblijf van klaagster op de gesloten afdeling heeft zij geen toegang tot de buitenwereld. Er is sprake van onterechte vrijheidsberoving en onterechte aan klaagster opgelegde beperkingen, onder andere met betrekking tot het ontvangen van bezoek; 
  7. klaagster 2 heeft urenlang in een politiecel moeten doorbrengen; 
  8. klaagster mocht geen contact opnemen met haar advocaat; 
  9. na ontslag uit de kliniek zijn klagers door het ambulante behandelteam bedreigd en geïntimideerd. 
  10. als gevolg van de illegale opsluiting ondervond klaagster allerlei nieuwe klachten, mede waardoor haar herstel langer heeft geduurd.

Schorsingsverzoek 

Klagers hebben de Commissie verzocht de bestreden behandeling te schorsen. Verweerder heeft de Commissie vervolgens op 18 januari 2024 schriftelijk medegedeeld dat op dat moment geen sprake was van verplichte zorg. De Commissie heeft daarop geen beslissing genomen op het schorsingsverzoek. De Commissie zal zich dan ook beperken tot een oordeel over de klacht.

 

Schadevergoeding

Klagers hebben de Commissie gevraagd om een schadevergoeding. Bij een gegrondverklaring van de klacht zullen klagers dit verzoek met een nieuw document onderbouwen.

Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en  de Commissie verzocht de klacht ongegrond te verklaren. In dat verband voert verweerder aan dat alles overziend het contact gedurende de opname met klaagster in goede harmonie verlopen is en dat van verplichte zorg geen sprake is geweest. De Commissie zal hierna, waar nodig, nader op het verweer ingaan. 

Overwegingen en oordeel

De Commissie wenst allereerst op te merken dat verweerder in de klacht min of meer dezelfde klachtonderdelen ontwaart als de Commissie, en dat klaagster en klager ter zitting tegen deze vastgestelde klachtonderdelen geen bezwaar hebben gemaakt. 

De Commissie constateert verder dat een deel van de klacht (onderdelen a, b, d, e, f, h, j) ziet op het verlenen van verplichte zorg. Uitsluitend dat deel van de klacht valt dan onder de werking van de Wvggz. Voor het overige deel (onderdelen c, g, en i) geldt dat de Wkkgz daarop van toepassing is. In de onderhavige procedure zal de Commissie bij de beoordeling van de klacht dan ook een onderscheid maken tussen enerzijds Wvggz-klachten en anderzijds Wkkgz-klachten.

 

Wvggz-klachten (onderdelen a, b, d, e, f, h en j)

Bij de behandeling van de klacht ter zitting is meermalen de vraag gerezen of de aan klaagster verleende zorg gedurende haar opname in de kliniek op basis van vrijwilligheid is verleend of dat klaagster zich daartegen heeft verzet en de zorg aldus in het kader van de Wvggz is verleend. Pas als betrokkene zich verzet tegen de zorg en de zorg desondanks wordt verleend, is sprake van verplichte zorg. Dit betekent tevens dat de Commissie de klacht pas dan inhoudelijk kan beoordelen. Een en ander volgend uit artikel 10:3 Wvggz.  

Kort gezegd is sprake van verzet: (i) indien geen vertegenwoordiger optreedt, als de betrokkene zich verzet; en (ii) indien wel een vertegenwoordiger optreedt, als betrokkene of zijn vertegenwoordiger zich verzet. Uit de jurisprudentie kunnen drie vormen van ‘verzet’ worden onderscheiden: (i) verbale uitingen van verzet; (ii) gedragingen die duiden op verzet; en (iii) een ambivalente houding of gedrag. Verzet moet worden gehonoreerd, tenzij zich een uitzonderingsgrond voordoet. 

Aan dat verzet kan namelijk voorbij worden gegaan voor zover aannemelijk is dat het gedrag van betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens de tekst van de Wvggz, plaats te vinden op grond van een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke, als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz. 

Toepassing van bovenstaand toetsingskader in de onderhavige klacht: 

Stoornis gerelateerd ernstig nadeel

De Commissie zal eerst ingaan op de vraag of ten aanzien van klaagster sprake is van stoornis gerelateerd ernstig nadeel.  

Deze vraag beantwoordt de Commissie bevestigend. In de beschikking van 27 november 2023 verleende zorgmachtiging staat immers dat klaagster lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een manische psychose bij een cliënt die eerder veel drugs gebruikte met een persoonlijkheidsstoornis. 

Tevens blijkt uit deze beschikking dat de stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept. De Commissie neemt deze vaststelling over.

 

Beoordeling opname

Verzet tegen de opname 

Nu vaststaat dat sprake is van stoornis gerelateerd ernstig nadeel volgt uit het hiervoor geschetste toetsingskader dat verder zal moeten worden beoordeeld of klaagster zich heeft verzet tegen de aan haar verleende zorg ter afwending of voorkoming van voornoemd ernstig nadeel voortvloeiend uit een psychische stoornis. 

Verweerder heeft hieromtrent in het verweerschrift aangevoerd dat klaagster direct bij opname op de crisisafdeling aangaf daar vrijwillig te zijn. Klaagster wilde beslist niet naar huis en was erg blij om in de kliniek te zijn. Zelfs tegen het einde van de opname toen klaagster op de open afdeling verbleef, gaf klaagster in het laatste gesprek aan dat zij geen haast had om op korte termijn naar huis te gaan, hetgeen als zodanig ter zitting niet door klaagster is weersproken, althans onvoldoende heeft weerlegd. 

Hiermee staat voor de Commissie, onder verwijzing naar bovenstaand toetsingskader, vast dat klaagster zich niet heeft verzet tegen de opname. Nu aldus geen sprake is van verzet, komt de Commissie niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht op dit onderdeel. Om die reden zal de Commissie de klacht tegen de opname ongegrond verklaren.

 

Beoordeling medicatie en beperking bewegingsvrijheid 

Verzet tegen de toediening medicatie en beperking bewegingsvrijheid 

Voor wat betreft het resterende deel is de Commissie er onvoldoende van overtuigd geraakt dat klaagster heeft ingestemd met het innemen van medicatie noch met de aan haar opgelegde bewegingsbeperking. De Commissie licht dit als volgt toe. 

Op grond van hetgeen de behandelaren van de kliniek ter zitting hebben verklaard, blijkt voldoende dat er met klaagster gesproken is over een behandeling met medicatie en over mogelijke alternatieven voor Quetiapine. Voor alternatieven stond klaagster echter niet open, waarna zij volgens de behandelaren uiteindelijk instemde met de voorgestelde behandeling met Quetiapine. Ook hebben behandelaren verklaard dat klaagster ambivalent was ten aanzien van de medicatie en dus wisselend was in haar houding tegenover behandeling. Gelet daarop is de Commissie er niet van overtuigd geraakt dat sprake was van instemming met de behandeling. Daar komt bij dat vanwege de gediagnosticeerde kanker, klaagster en klager in grote onzekerheid en angst verkeerden. Behandelaren hebben, voordat zij begonnen met de behandeling met medicatie, overleg gevoerd met de behandelend internist over het gebruik van Quetiapine. Het antwoord van de internist dat luidde dat een behandeling met Quetiapine mogelijk was – en aldus niet contra-geïndiceerd was – moet naar het oordeel van de Commissie niet opgevat worden als een instemming met de behandeling door klaagster. 

Voorts is het de Commissie niet gebleken dat klaagster heeft ingestemd met de aan haar opgelegde beperking in het recht op bewegingsvrijheid. De enkele omstandigheid dat klaagster heeft ingestemd met de opname betekent niet zonder meer dat klaagster akkoord is gegaan met het opleggen van een verdere beperking.  

Nu sprake is van verzet, kan door klaagster een beroep worden gedaan op de klachtgronden uit artikel 10:3 Wvggz. Immers, dit artikel bevat de mogelijkheid om te klagen over verlening van verplichte zorg. De Commissie komt daarmee toe aan de verdere beoordeling van de resterende klachten tegen medicatie en de beperking van bewegingsvrijheid. 

Gelet op het feit dat ten aanzien van de medicatie en de beperking geen sprake was van vrijwilligheid, had de zorgverantwoordelijke om die reden de procedure overeenkomstig artikel 8:9 Wvggz toe moeten passen. Zowel uit het verweerschrift als uit de ter zitting gegeven mondelinge toelichting daarop, blijkt dat de zorgverantwoordelijke de procedure van artikel 8:9 Wvggz niet gevolgd heeft. De zorgverantwoordelijke had immers zijn beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op schrift moeten stellen en deze beslissing bij het toepassen van de zorg moeten uitreiken. 

De Commissie is van oordeel dat nu vaststaat dat de zorgverantwoordelijke de juiste formele vereisten voor verplichte zorg niet heeft toegepast, de klacht tegen zowel de medicatie als de beperking van de bewegingsvrijheid alleen al om die reden gegrond is. Hiermee komt de Commissie niet meer toe aan de materiële (inhoudelijke) toetsing van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg.

 

Beoordeling beperking bezoek 

Naast een klacht tegen de opname, medicatie en de beperking van de bewegingsvrijheid, heeft klaagster zich ook beklaagd over het feit dat zij geen toegang had tot de buitenwereld. Zo mocht zij geen contact opnemen met haar advocaat, en mocht zij geen bezoek ontvangen. 

De Commissie overweegt daarover als volgt. 

Verweerder heeft met betrekking tot deze klacht aangevoerd dat ontvangst van bezoek klaagster nooit is ontzegd. Klaagster 2 heeft klaagster bijvoorbeeld meerdere keren bezocht in de kliniek. Klaagster wilde echter niet dat klager langskwam. Verder mocht klaagster vanuit de kliniek te allen tijde een advocaat inschakelen. Wel werd het klaagster niet toegestaan om naar het Gemeenteloket te gaan voor het aanvragen van een urgentieverklaring. Het verblijf van klaagster in de kliniek was immers beperkt tot de afdeling. 

Gelet op de gemotiveerde weerlegging van dat wat klagers in de klacht hebben gesteld, en het feit dat klaagster en klager ter zitting geen, althans onvoldoende redenen hebben aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat de gemotiveerde weerlegging van verweerder onjuist is, is de Commissie van oordeel dat niet is komen vast te staan dat klaagster gedurende haar opname geen toegang mocht hebben tot de buitenwereld. De klacht is daarom ongegrond.

 

Schadevergoeding 

Nu de klachtonderdelen tegen de toediening van medicatie en tegen de beperking van de bewegingsvrijheid gegrond zullen worden verklaard, zal de commissie hebben te oordelen over het verzoek van klagers een schadevergoeding toe te kennen. De behandeling daarvan zal worden aangehouden in afwachting van de ontvangst van de schriftelijke onderbouwing van dit verzoek en de zienswijze van verweerder hierop.

 

Wkkgz-klachten (onderdelen c, g en i) 

Bij de beoordeling van de klachtonderdelen die vallen onder de werking van de Wkkgz, stelt de Commissie het volgende voorop. Op grond van artikel 14 Wkkgz kan door de cliënt, nabestaande van de overleden cliënt dan wel een vertegenwoordiger van de cliënt een schriftelijke klacht worden ingediend over een gedraging jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening. Binnen de reikwijdte van de Wkkgz is voor klachten van familie en naastbetrokkenen, waartoe klager en klaagster 2 behoren, echter geen toegang tot de klachtencommissie. Dit betekent dat de klagers in hun klachten die zien op handelen door verweerder jegens klager en klaagster 2 niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. Hetzelfde geldt voor klachten die zien op handelen door politie dan wel personen die niet werkzaam zijn of werkzaamheden verrichten voor verweerder. 

Resteert de klacht over het feit dat er geen overleg plaatsgevonden heeft met behandelaren, familieleden, kennissen en huisarts over de opname op 17 oktober 2023, en de klacht over het feit dat klagers na ontslag van klaagster uit de kliniek door het ambulante behandelteam zijn bedreigd en geïntimideerd. 

Verweerder heeft dienaangaande aangevoerd dat er op verzoek van klaagster geen contact is geweest met klager. Wel is tijdens de opname contact geweest met de huisarts van klaagster, klaagster 2 en de contactpersoon. De behandelaren van het ambulante behandelteam herkennen zich niet in de termen bedreigen en intimideren. In het kader van de zorgmachtiging is geprobeerd de toestand van klaagster te monitoren. Eerst via klaagster 2 omdat klaagster onbereikbaar was. Later vond communicatie rechtstreeks met klaagster plaats. Ondanks afspraken voor een huisbezoek was klaagster niet aanwezig, en werd alleen met klager gesproken. Met klaagster zijn afspraken gemaakt voor een huisbezoek waar zij uiteindelijk zelf niet aanwezig was en er alleen met klager is gesproken.  Klaagster is verder eenmaal na overleg naar een plek gekomen om haar toestand te laten beoordelen. Klaagster heeft ook deelgenomen aan een kennismakingsgesprek met haar nieuwe behandelaar. Tijdens de telefoongesprekken werd de telefoon vaak doorgegeven aan klager, maar het FACT-team heeft niet zelfstandig contact met klager gezocht. Daarnaast hebben er tweemaal onaangekondigde huisbezoeken plaatsgevonden na een melding van de politie. Klaagster heeft vrijwillig deelgenomen aan deze gesprekken, waarna er geen verdere directe acties vanuit het FACT-team zijn ondernomen.

 

Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder de klachten voldoende gemotiveerd weerlegd. Ter zitting hebben klaagster en klager geen verdere concrete argumenten die hun klachten ondersteunen. De commissie zal de resterende klachtonderdelen daarom ongegrond verklaren. 

Beslissing

De Commissie: 

  • verklaart klagers in hun klacht die ziet op handelen door verweerder jegens klager en klaagster 2, niet-ontvankelijk;
  • verklaart de klachtonderdelen tegen de toediening van medicatie en beperking van de bewegingsvrijheid gegrond; 
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
  • houdt de behandeling van het schadevergoedingsverzoek aan.

De schriftelijke beslissing is op 12 februari 2024 aan betrokkenen verzonden. 

De geanonimiseerde beslissing zal worden gepubliceerd op www.wvggzklachten.nl  

Deze beslissing is gegeven door mevrouw X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door X., ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing op de Wvggz-klachtonderdelen binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank. Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.

 

 

Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken 

BESLISSING 

op het verzoek tot schadevergoeding met kenmerk 2401-03-S van

mevrouw A., 

hierna verder te noemen: klaagster,

bijgestaan door de heer B. patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).

Als verweerder is aangemerkt: 

Zorgaanbieder C., vertegenwoordigd door mevrouw D. jurist, 

hierna verder te noemen: de verweerder.

De procedure

Op 12 februari 2024 heeft de klachtencommissie (hierna: de commissie) een beslissing gegeven op de klacht van klaagster van 10 januari 2024, met kenmerk 2401-03. Voor het procesverloop tot aan die datum verwijst de commissie naar die beslissing. De behandeling van het verzoek tot schadevergoeding heeft de commissie aangehouden. 

Voor de aangehaalde stukken verwijst de commissie naar de eerdergenoemde beslissing van 12 februari 2024. Daarnaast heeft commissie kennisgenomen van de schriftelijke onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, gedateerd 16 februari 2024, en de schriftelijke reactie daarop, gedateerd 23 februari 2024. 

Samenvatting

Klager heeft een verzoek tot het vergoeden van schade ter hoogte van € 9.951,– ingediend. De commissie wijst het verzoek tot schadevergoeding af. 

De feiten 

Voor de weergave van de feiten verwijst de commissie naar de uitspraak van 12 februari 2024.

Het verzoek en het standpunt van partijen 

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 9.951,– die klaagster als gevolg van de aan haar opgelegde beperking van de bewegingsvrijheid en de behandeling met medicatie geleden heeft. 

Verweerder voert verweer. Ze concludeert dat er geen aanleiding bestaat voor toekenning van een schadevergoeding 

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan. 

Overwegingen en oordeel

Op grond van artikel 10:11 Wvggz verzoekt klaagster de commissie haar een schadevergoeding toe te kennen als gevolg van de aan haar verleende vormen van verplichte zorg. De vergoeding van de schade wordt begroot op € 9.951,–. 

De commissie overweegt als volgt. 

Bij beslissing van 12 februari 2024 heeft de commissie de klacht tegen de aan klaagster opgelegde beperking in het recht op bewegingsvrijheid gegrond verklaard. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat verweerder bij het nemen van de beslissing niet voldaan heeft aan de op haar rustende informatieverplichting als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz. Deze verplichting houdt in dat een beslissing tot verplichte zorg gemotiveerd op schrift wordt gesteld en uitgereikt aan de betrokkene. De commissie heeft ten tijde van de inhoudelijke behandeling van de klacht geen kennisgenomen van een dergelijke beslissing waaruit de commissie heeft afgeleid dat de procedure van artikel 8:9 Wvggz niet gevolg is. De klacht is dan ook om die reden gegrond verklaard.  Nadien heeft verweerder deze beslissing alsnog overgelegd. Hieruit blijkt volgens verweerder genoegzaam dat zij wel degelijk de procedure van artikel 8:9 Wvggz heeft gevolgd. Verweerder heeft tevens aangevoerd dat de beslissing al bekend had moeten zijn bij de commissie aangezien deze beslissing met het verweerschrift was meegestuurd. De commissie stelt vast dat dat inderdaad het geval is, maar dat dit kennelijk door het secretariaat van de commissie over het hoofd gezien is. Hieruit volgt dat de commissie, als zij ten tijde van de mondelinge behandeling kennis had genomen van de zogenoemde artikel 8:9-brief, zij anders had beslist, namelijk dat de klacht ongegrond zou zijn verklaard. De commissie stelt verder vast dat klaagster niet weersproken heeft dat de brief ten tijde van haar opname aan haar uitgereikt is. Hieruit volgt dat de commissie dan ook geen aanleiding ziet om aan klaagster een vergoeding van de schade, die zij als gevolg van het niet voldaan aan de informatieverplichting zou hebben geleden, toe te kennen. 

Verder stelt klaagster schade te hebben geleden als gevolg van de behandeling met medicatie. Hoewel de commissie geen al te hoge eisen stelt aan het bewijs van schade, dient het verzoek wel te worden onderbouwd. In dit kader merkt de commissie op dat klaagster in haar schriftelijke onderbouwing aangeeft dat zij de schadevergoeding voor de behandeling met medicatie pas kan concretiseren wanneer zij de beschikking heeft over alle relevante stukken. Klaagster heeft haar verzoek daarom niet onderbouwd. Wel heeft klaagster uiteengezet dat de opname onterecht was en dat zij ook als gevolg daarvan schade geleden heeft. Echter, de klacht tegen de opname heeft de commissie ongegrond verklaard. Een en ander brengt de commissie tot het oordeel dat vanwege het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing het verzoek moet worden afgewezen. 

Tot slot vraagt klaagster om een naastenvergoeding. Ter onderbouwing geeft klaagster aan dat haar ex-partner eveneens schade geleden heeft. Wat hier verder ook van zij, de wet (Wvggz) biedt geen grondslag voor een dergelijke vergoeding. 

De beslissing

De commissie: 

wijst het verzoek tot schadevergoeding af. 

De beslissing is gegeven door: mevrouw X. voorzitter en jurist, mevrouw X., psychiater, en mevrouw X., lid, voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door de heer X., ambtelijk secretaris, en vastgesteld op 4 maart 2024.