Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van mevrouw A., gedateerd 29 juli 2024, door de
Klachtencommissie ontvangen op 5 augustus 2024, met nummer 2408-119
Datum: 26 augustus 2024
Inleiding
De Klachtencommissie (hierna: de Commissie) is op 26 augustus 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A., tegen B., afdeling C., (zorgaanbieder, hierna tevens: verweerder).
De klacht gaat over het nakomen van een verplichting over een beslissing op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en over handeling(en) op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).
Aanwezig
Klaagster: mevrouw A. (hierna klaagster); bijgestaan door: de heer D., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).
Zorgaanbieder: C., onderdeel van B., vertegenwoordigd door de heer E., psychiater.
Stukken
De Commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
- de klacht, ontvangen op 5 augustus 2024;
- de reactie van verweerder, ontvangen op 23 augustus 2024; en
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klaagster.
Samenvatting
De klacht houdt in dat klaagster zich niet kan vinden in:
1) het feit dat op 30 juni 2024 haar dagelijkse medicatie niet (geheel) beschikbaar was bij verweerder en zij is het in dit kader niet eens met de wijze waarop zij op 30 juni 2024 door de medewerkers van verweerder is bejegend; 2) het besluit van verweerder tot insluiting van klaagster in F. op 8 en 20 juli 2024; 3) het besluit van verweerder tot inname van de telefoon van klaagster op 8 en 20 juli 2024; 4) het besluit van de SEH arts van G. om klaagster ‘s avonds op 27 juni 2024 niet naar huis te laten gaan tot zij beoordeeld was door een arts van de C..
De Commissie komt tot het oordeel dat het eerste klachtonderdeel deels gegrond is, dat het tweede en derde klachtonderdeel ongegrond zijn en dat het vierde klachtonderdeel niet-ontvankelijk is. Het verzoek van klaagster tot vergoeding van haar schade wordt afgewezen.
De feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken staat voor de Commissie het volgende vast.
Klaagster is een vrouw die meerdere keren (gedwongen) opgenomen is geweest in verschillende zorginstellingen. Blijkens de gegevens is zij bekend met ASS, PTSS, angst- en stemmingsklachten en het vermoeden van cluster B en C problematiek met daarbij suïcidaliteit. Klaagster wordt begeleid door H.. Daarnaast was klaagster tot juli 2024 in zorg bij J. en wordt zij sinds augustus 2024 begeleid door K.
In het weekend van 29 en 30 juni 2024 moest klaagster haar dagelijkse voorgeschreven dosis medicatie ophalen bij C.. De dosering was niet voorradig en/of klaagster heeft toen een ander middel voorgeschreven gekregen. Op 29 juni 2024 ging klaagster hiermee akkoord. Op 30 juni 2024 ging klaagster hier echter niet meer mee akkoord, waarna zij dit kenbaar heeft gemaakt. Vervolgens zou klaagster door meerdere medewerkers de deur zijn uitgeduwd en uit het gebouw zijn verwijderd.
Klaagster heeft op 8 en 20 juli 2024 verplichte zorg voorafgaand aan een crisismaatregel ontvangen. Zij is toen ingesloten geweest in F. en haar telefoon is ingenomen.
In de avond/nacht van 27 op 28 juli 2024 is klaagster opgenomen geweest op de SEH van G.. De arts van de SEH heeft besloten dat zij niet naar huis mocht tot zij beoordeeld was door een arts van C.. Dit is uiteindelijk gebeurd om 1.15 uur, waarna klaagster naar huis mocht.
De klacht
De klacht houdt in dat klaagster zich niet kan vinden in:
1) het feit dat op 30 juni 2024 haar medicatie niet (geheel) beschikbaar was bij verweerder en zij is het in dit kader niet eens met de wijze waarop zij op 30 juni 2024 door de medewerkers van verweerder is bejegend;
2) het besluit van verweerder tot insluiting in de F. op 8 en 20 juli 2024;
3) het besluit van verweerder tot inname van haar telefoon op 8 en 20 juli 2024;
4) het besluit van de arts in G. om haar ‘s avonds op 27 juli 2024 niet naar huis te laten gaan tot zij beoordeeld was door een arts van C..
Schadevergoeding
Klaagster wenst een schadevergoeding te ontvangen voor de beslissing(en) waar zij het niet mee eens is.
Het standpunt van klaagster
Ad 1)
Klaagster heeft aangegeven dat zij, conform de met haar gemaakte afspraken, dagelijks haar medicatie moest ophalen bij C., zo ook in het weekend van 29 en 30 juni 2024. Op 29 juni 2024 bleek dat er 70 mg nortriptyline aanwezig was in plaats van de voorgeschreven 75 mg. Daarnaast was er 7,5 mg zopiclon aanwezig in plaats van 20 mg temazepam. Op 29 juni 2024 ging klaagster hier mee akkoord in de verwachting dat de juiste dosering en het juiste middel de volgende dag dan wel beschikbaar zouden zijn. Toen op 30 juni 2024 echter bleek dat dit niet het geval was, heeft klaagster aangegeven hier niet mee akkoord te gaan. Zij wilde namelijk niet, naar eigen zeggen, dat hierdoor haar antidepressiva zomaar werd afgebouwd en zij wilde niet nog een keer zopiclon nemen omdat zij dit middel niet kende. Op het moment dat zij hier een opmerking over maakte tegen de verpleegkundige van C. is zij vervolgens door vier medewerkers de deur en het pand uit geduwd. Klaagster is het hier niet mee eens. Zij heeft de politie gebeld en zal hier binnenkort nog aangifte van doen.
Ad 2)
Klaagster heeft aangegeven dat zij op 8 en 20 juli 2024 ten onrechte ingesloten is geweest in F.. Dat is volgens haar een onaangename ruimte waarvan de deur op slot gaat. Het was volgens klaagster beide keren bij aankomst bij C. duidelijk dat er geen indicatie was dat zij een crisismaatregel opgelegd zou krijgen en zij snapt dan ook niet waarom zij in F. moest (ver)blijven. Dit zou haar voorafgaand aan de insluiting ook zijn verteld door een verpleegkundige van verweerder. Vervolgens heeft een psychiater na een aantal uur enkele woorden met haar gewisseld waarna zij alsnog naar huis mocht.
De pvp heeft hieraan toegevoegd dat klaagster zich afvraagt of de insluiting, gezien de omstandigheden, voldoet aan alle uitgangspunten van de Wvggz.
Ad 3)
Klaagster is het er niet mee eens dat zij tijdens de insluitingen niet mocht bellen en dat haar telefoon is ingenomen.
Ad 4)
Klaagster is het er niet mee eens dat zij van de SEH arts van G. ‘s avonds op 27 juli 2024 niet naar huis mocht voordat zij door een arts van C. of de crisisdienst zou zijn beoordeeld. Nadat een arts van de crisisdienst haar om 1.15 u in die nacht had bezocht, mocht zij direct naar huis. Klaagster is het niet eens met deze, volgens haar, onterechte verplichte zorg.
Het standpunt van verweerder
Ad 1)
Namens verweerder is bevestigd dat met klaagster de afspraak is gemaakt dat zij in het weekend haar dagelijkse dosering medicatie moet ophalen bij C.. Hier is aan toegevoegd dat bij klaagster kennelijk de verwachting is geschept dat de juiste medicatie voorradig zou zijn bij de apotheek van C.. Volgens verweerder heeft C. echter een hele beperkte medicijnkast, met een beperkte keuze van middelen. Verweerder kan zich voorstellen dat, indien de juiste medicatie niet voorradig was, er door de medewerkers van C. is gezocht naar vervangende, vergelijkbare medicijnen voor de verstrekking. Dat dit tot weinig begrip bij klaagster heeft geleid, wellicht door een beperkte uitleg, is spijtig. Maar de houding van klaagster heeft de medewerkers, volgens verweerder, genoopt haar de deur en het gebouw uit te zetten.
Ad 2)
Namens verweerder is opgemerkt dat er op beide data sprake was van een periode van verplichte zorg voorafgaande aan een crisismaatregel waarbij conform de (wettelijke) kaders is gehandeld. Op beide data was er volgens verweerder bij klaagster sprake van een crisissituatie die een zorgvuldige beoordeling noodzakelijk maakte, en waarbij moest worden beoordeeld of een crisismaatregel moest worden aangevraagd. Verweerder heeft hieraan toegevoegd dat, volgens protocol, iedereen, bij wie het vermoeden bestaat dat zij een gevaar is voor zichzelf, zoals bij klaagster, of een gevaar voor anderen, bij binnenkomst bij C. in F. wordt ingesloten. In dit kader is terzijde opgemerkt dat verweerder het met klaagster eens is dat zij zich heeft beklaagd over de omstandigheden in F.. Echter, in C. zijn hiervoor op dit moment F. de enige ruimtes die hiervoor geschikt en beschikbaar zijn.
Verder is opgemerkt dat het een arts is die moet beoordelen of de verplichte zorg voorafgaand aan een (mogelijke) crisismaatregel noodzakelijk is, en niet een verpleegkundige. Hiervoor moet de arts een complete beoordeling maken, waaronder dossieronderzoek doen en/of nagaan of er eerdere beoordelingen zijn geweest. Vervolgens wordt, voor zover mogelijk, ook gesproken met de betrokkene, hetgeen bij klaagster in beide gevallen is gebeurd. Dat uiteindelijk niet besloten is een crisismaatregel aan te vragen, doet volgens verweerder in casu niet af aan de noodzaak van de op dat moment noodzakelijke verplichte zorg.
Ad 3)
Namens verweerder is opgemerkt dat het beleid is dat cliënten die in F. worden geplaatst, niet over een telefoon mogen beschikken. De achterliggende gedachte is dat alle spullen waarmee cliënten zichzelf (of anderen) kunnen verwonden, worden ingenomen. Er is in casu door de medewerkers van de instelling dan ook volgens het geldende protocol gehandeld.
Ad 4)
Namens verweerder is desgevraagd uitgelegd dat het een beslissing is (geweest) van de SEH arts van G. om klaagster niet naar huis te laten gaan, alvorens zij was gezien door een arts van C. of de crisisdienst. Hier is aan toegevoegd dat de SEH arts, naar het oordeel van verweerder, gehandeld heeft conform het in de regio Amsterdam bestaande beleid.
Overwegingen en oordeel
Ad 1)
De Commissie heeft begrepen dat met klaagster is afgesproken dat zij (ook) in het weekend dagelijks op locatie haar medicatie moet ophalen. Op zaterdag 29 juni 2024 bleek dat de voorgeschreven medicatie niet voorhanden was. Klager ging er vervolgens van uit dat dit op zondag 30 juni 2024 wel het geval zou zijn. Toen dit niet het geval bleek te zijn, heeft klaagster kennelijk haar frustratie hierover geuit tegen de aanwezige medewerkster waarna zij uit het pand is verwijderd.
De Commissie merkt allereerst op dat zij met klaagster van oordeel is dat klaagster al op zaterdag 29 juni 2024 (beter) geïnformeerd had kunnen worden dat de voor haar voorgeschreven medicatie de volgende dag (ook) niet beschikbaar zou zijn. Dan had klaagster zich hierop voor kunnen bereiden en/of had op dat moment een alternatief bedacht kunnen worden. De Commissie is dan ook van oordeel dat het handelen van (de medewerkers) van verweerder dienaangaand onvoldoende zorgvuldig is geweest en zij oordeelt dit aspect van de klacht gegrond.
Verder heeft de Commissie begrepen dat klaagster kennelijk op zondag 30 juni 2024 aangaf niet akkoord te zijn met het feit dat de voor haar voorgeschreven medicatie niet voorhanden was. Hierop volgend is klaagster uit het gebouw verwijderd. Klaagster voelt zich hierdoor onjuist behandeld en onheus bejegend. In dit kader merkt de Commissie op dat niet kan worden vastgesteld hoe die contactmomenten precies hebben plaatsgevonden en welke opmerkingen daarbij wel of niet zijn gemaakt. De Commissie kan dan ook niet vaststellen dat de medewerkster(s) klaagster onheus hebben bejegend of onjuist hebben behandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de behandelaar, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde verweten gedraging verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan de Commissie dus, ook als aan het woord van klaagster en van de behandelaar evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Daarom kan dit aspect van dit klachtonderdeel niet gegrond zijn.
Ad 2 en Ad 3)
De Commissie slaat bij de beoordeling van de klachtonderdelen twee en drie acht op het volgende juridisch kader.
Uit artikel 3:3 Wvggz volgt dat de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg kan nemen wanneer het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Deze beslissing moet bovendien voldoen aan de algemene beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in die zin dat er geen mogelijkheden zijn voor zorg op basis van vrijwilligheid, er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven zijn met het beoogde effect, het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is én redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
Bovenstaand in acht nemend overweegt de Commissie als volgt.
De Commissie is van oordeel dat (de medewerkers van) verweerder in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het vermeende aanwezige ernstig nadeel op dat moment niet zonder verplichte zorg voorafgaand aan de crisismaatregel, in de vorm van insluiting, kon worden afgewend. Hierbij merkt de Commissie op dat zij van klaagster heeft begrepen dat zij van oordeel was dat er geen sprake (meer) was van een crisissituatie en dat zij dus direct naar huis had gekund. Volgens de Commissie heeft verweerder echter voldoende onderbouwd dat een nadere beoordeling en onderzoek door (een arts van) C. nodig was alvorens deze tot het besluit kon komen dat het voldoende veilig was om klaagster naar huis te laten gaan.
Hier voegt de Commissie aan toe dat zij zich kan voorstellen dat het voor klaagster geen prettige ervaring is geweest om enige tijd in F. te zijn ingesloten, zeker omdat het kennelijk een onaangename ruimte is om in te verblijven. De Commissie kan zich echter vinden in de belangenafweging zoals deze in casu door verweerder is gemaakt. In het verlengde hiervan merkt de Commissie op dat, los daarvan, het voor de Commissie zeker invoelbaar voor klaagster is dat in haar beleving de grond voor insluiting ontbreekt als direct na de beoordeling door de arts van C., de insluiting wordt beëindigd. Dit doet voor het oordeel echter niet af. De Commissie komt alles overzien tot de conclusie dat is voldaan aan de professionele richtlijnen die door verweerder zijn gehanteerd.
Ten aanzien van de inname van de telefoon kan de Commissie de redenatie en onderbouwing van dit besluit eveneens volgen. Daarenboven heeft de Commissie kunnen vaststellen dat is gehandeld conform het beleid van verweerder.
De Commissie verwijst in dit kader naar de aanbeveling.
De Commissie is dan ook van oordeel dat deze beide klachtonderdelen ongegrond moeten worden verklaard.
Ad 4)
Tijdens de hoorzitting is gebleken dat het besluit om klaagster op 27 juli 2024 niet naar huis te laten gaan alvorens zij was gezien door een arts van C., een beslissing is (geweest) van de SEH arts van G.. De Commissie is niet bevoegd om te oordelen over het handelen van een arts van G.. Dit klachtonderdeel is dan ook niet ontvankelijk.
Schadevergoeding
Nu het eerste klachtonderdeel, dat een klacht betreft op grond van de Wkkgz, deels gegrond is verklaard, betekent dit dat de Commissie heeft te oordelen over een eventueel toe te kennen billijke schadevergoeding. De Commissie merkt in dit kader op dat zij op grond van de Wkkgz (en haar Reglement) geen schadevergoeding kan toekennen aan klaagster. Voor zover het schadevergoedingsverzoek betrekking heeft op het eerste klachtonderdeel moet de Commissie dit dan ook buiten beschouwing laten.
Aangezien het tweede en derde klachtonderdeel ongegrond zijn beoordeeld, wordt het verzoek van klaagster tot vergoeding van haar schade in dat kader afgewezen.
Aanbeveling
De Commissie heeft kennis genomen van de brochure die aan cliënten wordt verstrekt over de Onderzoeksruimte van C.. Hierin staat onder meer op bladzijde 5 vermeld: Bij binnenkomst is om veiligheidsredenen gevraagd je waardevolle spullen af te geven.
De Commissie beveelt de instelling aan de tekst hiervan aan te passen, in die zin dat het voor cliënten duidelijk is dat aan hen kan worden gevraagd om zo nodig ook ‘niet-waardevolle’ spullen op grond van veiligheidsredenen af te geven.
Beslissing
De Commissie:
- verklaart het eerste klachtonderdeel deels gegrond;
- verklaart het tweede en derde klachtonderdeel ongegrond;
- verklaart het vierde klachtonderdeel niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek tot vergoeding van schade af.
De schriftelijke beslissing is op 10 september 2024 aan betrokkenen verzonden.
De geanonimiseerde beslissing zal worden gepubliceerd op wvggzklachten.nl
Deze beslissing is gegeven door mevrouw X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door mevrouw X., ambtelijk-secretaris.
Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank.
Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank kunnen kosten zijn verbonden.