Deels gegronde klacht over het in de huisregels opgenomen rookverbod


 

Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken    

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 5 februari 2025, bij de

Klachtencommissie binnengekomen op 6 februari 2025, met nummer 2502-16

Datum: 17 februari 2025

1. Inleiding

1.1  De Klachtencommissie (hierna: de Commissie) is op 17 februari 2025 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. (hierna: klager) tegen B. (zorgaanbieder,  hierna ook: verweerder).

De klacht gaat over het nakomen van een beslissing van verweerder op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Aanwezig

Klager : de heer A.;

bijgestaan door: de heer C., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).

Zorgaanbieder: Kliniek D., onderdeel van B., 

vertegenwoordigd door de heer E., psychiater en plaatsvervangend geneesheer-directeur; mevrouw F., jurist;  de heer G., arts; en H., de persoonlijk begeleider van de heer A.. 

Stukken

1.2  De Commissie heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. de klacht, binnengekomen op 6 februari 2025;
  2. twee bijlagen bij de klacht, binnengekomen op 11 februari 2025; en
  3. de reactie van verweerder, binnengekomen op 12 februari 2025. 

2. Samenvatting

Klager kan zich niet vinden in het besluit van verweerder tot het opnemen van een algeheel rookverbod in de huisregels van de kliniek waarin hij verblijft. De zorgaanbieder stelt dat de Commissie niet bevoegd is over de klacht te oordelen. De Commissie komt tot het oordeel dat zij bevoegd is over de klacht te oordelen en dat de klacht gegrond is voor zover het rookverbod beoogt klager te verbieden te roken tijdens het onder begeleiding wandelen buiten de kliniek. Voor het overige is de klacht ongegrond. 

3. De feiten 

Klager is op grond van een psychische stoornis die hem ernstig nadeel doet veroorzaken verplicht opgenomen in Kliniek D. (onderdeel van B.). Hij wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid: hij mag zich slechts twee keer per week onder begeleiding buiten de kliniek begeven. Hij mag niet zelfstandig naar buiten.

  1. heeft per 1 januari 2025 een nieuw rookbeleid – inhoudende een algeheel rookverbod – ingevoerd. B. volgt daarmee het Nationale Preventieakkoord. Daarin is namelijk vastgelegd dat alle ggz-instellingen die zijn aangesloten bij de Nederlandse ggz – waaronder B. – in 2025 rookvrij moeten zijn. Dit geldt voor zowel de gebouwen als de terreinen, en betreft cliënten, bezoekers en medewerkers.

4. De klacht en de reactie van verweerder

4.1  Klager klaagt over de volgende beslissing van de zorgaanbieder:

  • het opnemen van een algeheel rookverbod in de huisregels van de kliniek waarin hij verblijft. Op grond van dit rookverbod mag hij niet roken binnen het gebouw, op de binnenplaats en op het balkon van de kliniek, en niet tijdens de begeleide wandelingen buiten de kliniek.   

4.2  Klager heeft op vragen van de Commissie geantwoord dat hij niet klaagt over het feit dat hij beperkt wordt in zijn bewegingsvrijheid, waardoor hij niet zonder begeleiding buiten de kliniek mag komen. Het gaat klager om het feit dat hij noch binnen noch tijdens het begeleid wandelen buiten de kliniek mag roken.                

4.3  De zorgaanbieder heeft verweer gevoerd en gesteld dat de Commissie niet bevoegd is te oordelen over de klacht, kort weergegeven omdat het rookverbod is vastgelegd in de algemene huisregels, die voor alle cliënten, bezoekers en medewerkers gelden. Volgens de zorgaanbieder valt het rookverbod  niet onder de definitie van huisregels als bedoeld in art. 8:15 Wvggz. Met het rookverbod dient verweerder niet alleen de gezondheid van haar patiënten, maar ook die van haar medewerkers. Dezen hebben ook recht op een rookvrije werkplek en verweerder is als werkgever gehouden haar medewerkers te vrijwaren van tabaksrook.

4.4  Klager is van mening dat het rookverbod wel een onderdeel is van de huisregels als bedoeld in art. 8:15. Volgens klager is de zorgaanbieder met het algehele rookverbod voorbijgegaan aan het uitgangspunt dat de huisregels uitsluitend ten doel hebben de ordelijke gang van zaken en de veiligheid binnen de accommodatie te bevorderen.  Klager stelt verder dat een algeheel rookverbod een te grote inbreuk vormt op zijn persoonlijke levenssfeer, als het rookverbod ook geldt in zijn kamer, althans op het balkon cq buiten de kliniek tijdens het begeleid wandelen.

4.5  De Commissie gaat – voor zover van belang –  hierna verder in op de standpunten van beide partijen.

5. De overwegingen van de Commissie

Is de Commissie bevoegd?
5.1  Allereerst dient de Commissie vast te stellen of zij bevoegd is over de klacht te oordelen. Verweerder stelt dat de Commissie niet bevoegd is omdat (letterlijk overgenomen):

“Totstandkoming van het rookbeleid

Bij het opstellen van het rookbeleid is de Raad van Bestuur van B. uitgegaan van de bestuurlijke verantwoordelijkheid, los van behandelwetten zoals de Wgbo, Jeugdwet en Wvggz. Het rookbeleid maakt deel uit van een bestuurlijk besluit dat is genomen naar aanleiding van het preventieakkoord (en de Tabaks- en Rookwarenwet). In het Nationale Preventieakkoord is vastgelegd dat alle ggz-instellingen die zijn aangesloten bij de Nederlandse ggz – waaronder B. – in 2025 rookvrij moeten zijn. Dit geldt voor zowel de gebouwen als terreinen als voor cliënten, bezoekers en medewerkers. Dit beleid is vastgelegd in de algemene huisregels van B.. De Cliëntenraad van B. heeft ingestemd met het rookbeleid (en de huisregels). Het rookbeleid is zorgvuldig tot stand gekomen.

In artikel 10:3 van de Wvggz is opgesomd waarover de cliënt kan klagen bij de Klachtencommissie. Uit het artikel blijkt dat cliënt onder andere een klacht bij de Klachtencommissie kan indienen over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van onder meer, zoals ook aangehaald door klager, artikel 8:15 Wvggz. Artikel 8:15 Wvggz gaat over de huisregels die in casu B. dient op te stellen voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, in de instelling (accommodatie).

De algemene huisregels gelden echter – zoals hierboven toegelicht- niet enkel voor cliënten die onder de Wvggz vallen, maar voor alle cliënten (bezoekers en personeel) van B., ongeacht eventuele juridische maatregel. De algemene huisregels van B. waarin wordt aangegeven dat B. rookvrij is vallen derhalve niet onder de definitie van huisregels zoals bedoeld in art. 8:15 Wvggz. Derhalve kan klager bij uw commissie niet klagen over een beslissing inzake de huisregels.

Voorts heeft B. zoals toegelicht een rookbeleid ontwikkeld op grond van de bepalingen van de Tabaks- en Rookwarenwet en het Nationaal Preventieakkoord. Het betreft een besluit van de Raad van Bestuur geldend voor de gehele organisatie en geen specifieke bepaling voor Wvggz cliënten of een specifieke beperking voor klager. Ook daarom meent B. dat de Klachtencommissie niet bevoegd is om te oordelen over de klacht.”

5.2 De patiëntenvertrouwenspersoon heeft dit verweer gemotiveerd weersproken. Hij stelt dat de door verweerder bedoelde bepalingen in de algemene huisregels één-op-één zijn overgenomen in de huisregels van de kliniek. Hij heeft een exemplaar van die huisregels ter zitting aan de Commissie overhandigd. In de huisregels van Kliniek D. is onder meer het volgende opgenomen:

Roken

We zijn een rookvrije kliniek.

Op de afdeling en in je eigen kamer is roken of vapen verboden.  

Je kan van de verpleging nicotinepleister of nicotine zuigtabletten krijgen.

Tijdens wandelen met een begeleider kan er niet gerookt worden. 

Tijdens zelfstandige vrijheden is de keuze aan jou om wel of niet te roken.”

5.3  De commissie volgt ten aanzien van de bevoegdheid het standpunt van klager. Het rookverbod is opgenomen in de huisregels van de kliniek. Dat het rookverbod op basis van een bestuursbesluit met instemming van de Cliëntenraad ook is opgenomen in wat B. noemt ‘de algemene huisregels’ en van toepassing is op iedereen die zich in het gebouw bevindt, doet daaraan niet af. Een beroep op instemming van de Cliëntenraad mist ook zelfstandige betekenis. Die instemming is ook  vereist voor huisregels als bedoeld in artikel 8:15 Wvggz. In artikel 8 Wet Medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 (Wmzc) is ten aanzien van het vaststellen van de ‘artikel 8:15 huisregels’ geen uitzondering opgenomen. Dat huisregels de instemming hebben gekregen van alle relevante gremia in de instelling neemt niet weg dat de huisregels moeten voldoen aan het bepaalde in art. 8:15 Wvggz.

5.4   Nu het rookbeleid is opgenomen in de huisregels van de kliniek, is naar het oordeel van de Commissie sprake van huisregels als bedoeld in artikel 8:15 Wvggz. Klager – van wie de psychische stoornis en het feit dat hij onder de Wvggz valt niet ter discussie staan – is op grond van artikel 10:3 Wvggz aanhef en onder k, Wvggz in verbinding met art. 8:15 Wvggz,  gerechtigd over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van deze Huisregels te klagen bij de Commissie. Het klachtrecht  bedoeld in art 10:3 aanhef onder k richt zich ook tegen de situatie waarin de huisregels andere of meer regels bevatten dan nodig voor de ordelijke gang van zaken en veiligheid.

De Commissie is bevoegd hierover te oordelen. Klager is dus ontvankelijk in zijn klacht. 

5.5  Klager heeft sinds de invoering van het algehele rookverbod per 1 januari 2025 niet meer gerookt, maar verklaart desgevraagd  wel weer te willen gaan roken, zodra hij die gelegenheid weer heeft. Daarmee is ook het belang bij een beslissing van de Commissie op zijn klacht gegeven.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

5.6  Artikel 8:15 Wvggz bepaalt onder meer dat de zorgaanbieder huisregels opstelt voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid – passend bij de doelgroep –  in de accommodatie, en dat de huisregels geen andere regels bevatten dan deze. Volgens de wetgever  noopt het belang van een veilige behandelomgeving voor de zorgverlening tot huisregels die het verblijf voor zowel betrokkene als voor medepatiënten, bezoekers en personeel zo goed en veilig mogelijk inrichten. Als voorbeeld geeft de wetgever huisregels die bepalen wat de patiënt niet op de kamer mag hebben: ’De kamer moet toegankelijk, snel controleerbaar en brandveilig zijn’. Het bevorderen van de gezondheid van patiënten valt niet onder het doel van art. 8:15.  Verder geldt dat de huisregels algemeen, noodzakelijk en proportioneel van aard moeten zijn.  

Wat zijn de argumenten van klager en verweerder?

5.7  Klager is het er niet mee eens is dat hij nergens mag roken: niet in zijn kamer, niet op het balkon en ook niet elders buiten op het terrein. Omdat hij zich niet zelfstandig binnen of buiten de instelling kan verplaatsen, kan hij niet naar een plek gaan waar roken wel is toegestaan. Zelfs tijdens begeleide wandelingen mag hij niet roken. Hierdoor is klager al weken gedwongen gestopt met roken, wat veel spanning en frustratie veroorzaakt. Volgens klager vormt dit rookverbod een verregaande en onrechtvaardige inbreuk op zijn rechten en vrijheden, waaronder:

  • Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM en artikel 10

Grondwet).

  • Het zelfbeschikkingsrecht (artikel 11 Grondwet).

Klager vindt het volledige rookverbod in de huisregels, in het bijzonder het niet mogen roken in de buitenruimtes, onredelijk en disproportioneel. Het gaat verder dan nodig is voor een goede orde en veiligheid binnen de instelling.

5.8  Klager stelt verder dat er geen wettelijke verplichting bestaat om het roken in de privéruimten van de cliënt of in de open lucht, zowel op als buiten het terrein van de instelling, te verbieden. De Tabaks- en rookwarenwet (Trw) en het bijbehorende Tabaks- en rookwarenbesluit (Trb) laten namelijk twee uitzonderingen toe op de verplichting om een rookverbod in te stellen en te handhaven:

  1. a) ruimten waarin geen inbreuk mag worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer (art. 6.2 lid 1 sub a Tabaks- en rookwarenbesluit); en
  2. b) de open lucht (art. 6.2 lid 1 sub b Tabaks- en rookwarenbesluit).

5.9  Klager is verder van mening dat de bij Nederlandse ggz aangesloten instellingen zich door ondertekening van het Nationaal Preventieakkoord weliswaar hebben verplicht om met ingang van 2025 geheel rookvrij te zijn, maar dat dit akkoord geen wettelijke status heeft en niet in strijd mag zijn met bovengenoemde wetgeving. Aangezien er geen wettelijke basis is voor een rookverbod in privéruimten en de open lucht, moet een rookvrij-beleid voldoen aan de eisen van artikel 8:15 lid 1 van de Wvggz, en aldus noodzakelijk zijn ‘voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid in de accommodatie’. Uit jurisprudentie blijkt volgens klager verder dat gezondheidsredenen niet vallen binnen de reikwijdte van deze ‘ordelijke gang van zaken en  veiligheid’ en daarom is een rookverbod bij wijze van huisregel op grond van gezondheidsredenen (ofwel van cliënten ofwel van medewerkers) niet toegestaan. Uit het beleid van B. blijkt echter duidelijk dat het rookverbod is ingevoerd op grond van gezondheidsredenen. Dit wordt naar klagers mening bevestigd op pagina 5 in het beleidsstuk ‘B. Rookvrijbeleid Cliëntenzorg’:

“Roken is niet alleen een persoonlijke keuze, maar een dodelijke verslaving die jaarlijks 20.000 Nederlanders het leven kost en immense schade toebrengt aan de samenleving. In de geestelijke gezondheidszorg, waar het onze missie is om mensen te ondersteunen bij hun herstel en welzijn, is het toestaan van roken een directe tegenstrijdigheid met die missie.”

Klager zegt verder de belangenafweging die verweerder inzake dit beleid zegt te hebben gedaan, niet terug te kunnen vinden in het (besluit over het) rookbeleid. 

5.10 Verweerder stelt dat zij zich dient te houden aan het Nationaal Preventieakkoord en dat zij in het kader van goed werkgeverschap een gezonde werkomgeving aan medewerkers dient te bieden. Dit is een wettelijke plicht. 

Wat zijn de overwegingen van de Commissie? 

5.11  Het rookverbod in de huisregels ziet op:

  1. roken binnen het gebouw, waaronder ook de kamer van betrokkene. 
  2. roken op het balkon in – volgens klager – de  buitenlucht. 
  3. roken buiten het terrein van de kliniek – dus in de openbare ruimte –  als  klager begeleid door een medewerker van B. buiten de kliniek gaat wandelen. Dat hij alleen onder begeleiding mag wandelen staat voor klager niet ter discussie.

Bij de beoordeling van het rookverbod is van belang of en in hoeverre het rookverbod voortvloeit uit een wettelijke verplichting van B. om een rookverbod in te stellen en te handhaven.

De commissie zal het rookverbod op de hierboven benoemde onderdelen nu beoordelen.

5.12  De Commissie stelt vast dat in de Tabaks-en rookwarenwet (hierna Trw) in het belang van de volksgezondheid, regels zijn opgenomen over de beperking en ontmoediging van het gebruik van tabak en het tegengaan van hinder voor mensen die geen tabak gebruiken. De Trw is verder uitgewerkt in het Tabaks- en rookwarenbesluit (hierna Trb). In de Trw (art. 10, lid 1 onder c) staat dat het verplicht is om in een gebouw of inrichting die gebruikt wordt door een instelling of vereniging voor gezondheidszorg een rookverbod in te stellen en te handhaven. Vanaf 1 juli 2021 zijn, conform de Trw, alle rookruimtes in ggz-instellingen gesloten en is het niet meer toegestaan om een rookruimte te faciliteren binnen de ggz-instelling. Dit betekent ook dat een beschutte rookplek op binnenplaatsen en afdakjes van het gebouw niet toegestaan is omdat deze plaatsen vallen onder het rookverbod. B. valt daar als ggz-instelling onder. 

In de Trb (art. 6:2) is een aantal uitzonderingen op het rookverbod van art. 10, lid 1 Trw opgenomen. De verplichting om een rookverbod in te stellen geldt niet ‘in ruimten waar geen inbreuk mag worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer’, en ‘in de open lucht’. Deze bepaling geldt algemeen. 

Rookverbod in het gebouw

5.13  Klager betwist niet dat verweerder verplicht is een rookverbod in te stellen voor de binnenruimtes van het gebouw. Volgens klager strekt dit verplichte rookverbod zich echter niet uit tot zijn kamer en het balkon of tot de buitenlucht buiten de instelling.

Rookverbod op de eigen kamer

5.14  Volgens art. 6:2 Trb geldt het rookverbod ex art. 10, lid 1 Trw niet ‘in ruimten waar geen inbreuk mag worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer’. Tot een dergelijke ruimte valt in de visie van klager de kamer die hij in gebruik heeft. In de toelichting bij deze bepaling heeft de wetgever opgemerkt dat de ‘ambities, die zijn  vastgelegd in het Preventieakkoord om de zorg in 2030 geheel rookvrij te maken – met uitzondering van het afschaffen van rookruimtes –  niet zijn opgenomen in het besluit’. Dat er geen wettelijke verplichting is om een algeheel rookverbod in te stellen betekent niet dat B. niet de vrijheid en bevoegdheid heeft om in de huisregels te bepalen dat er – kort gezegd – nergens binnen het gebouw mag worden gerookt. 

5.15  De Commissie dient eerst vast te stellen of de kamer die klager in gebruik heeft kan worden aangemerkt als ‘een ruimte waar geen inbreuk mag worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer.’ Naar het oordeel van de Commissie moet onder een dergelijke ruimte worden verstaan een privéruimte, waar de cliënt voor langere tijd verblijft en die exclusief door hem gebruikt wordt. Een ruimte waar de cliënt tijdelijk verblijft zoals bijvoorbeeld in een ziekenhuis valt dus niet onder de uitzondering op het verplichte rookverbod. Met name dit laatste aspect brengt de commissie tot het oordeel dat B. verplicht is ook een rookverbod in te stellen voor de kamers, waar de patiënten tijdens hun opname verblijven. Daar komt bij dat de medewerkers van de afdeling ook zonder toestemming van betrokkene toegang hebben tot de kamer als dat noodzakelijk is voor het leveren van zorg of ter controle op onveilige of  verboden voorwerpen op de voet van artikel 8:14 Wvggz.

5.16  Ook als de kamer van klager wel zou moeten worden aangemerkt als een ruimte waarin geen inbreuk mag worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer‘ neemt dat volgens de Commissie niet weg dat B. ook de verplichting heeft te zorgen voor een veilige – dat wil ook zeggen rookvrije – werkomgeving voor de medewerkers. Als de cliënt zijn kamer – kort gezegd – ‘blauw van de rook zet’, wordt aan deze verplichting niet meer voldaan. Bovendien is het moeilijk te voorkomen dat tabaksrook uit de kamer op de afdeling komt. De kamer luchten is in verband met het vereiste beveiligingsniveau niet altijd te realiseren. Bovendien is er een risico op brandgevaar als cliënten zou worden toegestaan op de kamer te roken. Als B. al niet door de wet verplicht is een rookverbod op de eigen kamer in te stellen is een dergelijk verbod in de huisregels niet in strijd met het bepaalde in artikel 8:15 Wvggz.  

Voor zover de klacht het verbod om in de eigen kamer te roken behelst is de klacht dan ook ongegrond.

Rookverbod  op het balkon

5.17  Voor de beoordeling is van belang of het balkon al dan niet moet worden aangemerkt als onderdeel van het gebouw, waarop de verplichting tot het instellen van een rookverbod van toepassing is. De commissie heeft het balkon, waarop klager naar eigen zeggen zou moeten kunnen roken, bekeken. Dat balkon laat zich beschrijven als een ruimte binnen het gebouw, waar in plaats van ramen een balustrade is geplaatst. Het balkon is volledig overdekt door de vloer van de bovenliggende etage en ommuurd door de andere ruimten van het gebouw. Het balkon is via één deur bereikbaar en is wat sober voorzien van meubilair, waaronder een ‘picknicktafel’. Patiënten kunnen daar een luchtje scheppen. 

Aldus bezien is het balkon een onderdeel van het gebouw, waarop het wettelijk rookverbod eveneens van toepassing is. Het balkon kan niet worden aangemerkt als ‘buitenterrein’. Hetzelfde geldt voor het binnenterrein voor zover dat door het gebouw omgeven is.  De Commissie verwijst daarbij ook naar de richtlijnen voor handhaving van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit.

Voor zover de klacht behelst dat klager op het balkon of binnenterrein wel zou moeten kunnen roken, wordt ook dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaard. Het daar geldende rookverbod vloeit voort uit de wettelijke verplichting van B. een rookverbod in te stellen en kan als zodanig ook worden opgenomen in de huisregels.

Rookverbod tijdens begeleid wandelen

5.18  Tussen partijen is  niet in geschil dat de Trw in samenhang met het Trb geen verplichting behelst tot het instellen en handhaven van een rookverbod in de open lucht. Anders dan bijvoorbeeld in België voorziet de wet ook niet in het instellen van rookvrije zones rond ziekenhuizen of instellingen voor gezondheidszorg. De Trw biedt alleen de mogelijkheid om een rookvrije zone in te stellen op buitenterreinen die behoren tot een onderwijsinstelling. 

De Commissie wijst er op dat de huisregels volgens artikel 8:15 Wvggz van toepassing zijn op de ordelijke gang van zaken en veiligheid binnen de kliniek. Huisregels kunnen geen verplichtingen of beperkingen bevatten buiten de kliniek. Daarmee staat al vast dat dit onderdeel van de huisregels niet voldoet aan de uitgangspunten van art. 8:15 Wvggz.

5.19  Verweerder heeft echter gesteld dat dit verbod vooral bedoeld is om de werknemer te beschermen tegen tabaksrook, als deze klager buiten de kliniek tijdens het wandelen begeleidt. Voor zover het rookverbod bedoeld is om medewerkers te vrijwaren van de schadelijke invloed van tabaksrook is dit in de situatie van klager een willekeurige maatregel. De commissie heeft bij aankomst in het gebouw gezien dat er voor de toegang van het gebouw en ook voor de slagboom aan de straatzijde gerookt wordt. De grond ligt daar bezaaid met sigarettenpeuken. Iedere medewerker die het gebouw in of uit gaat kan hinder hebben van deze tabaksrook. Bovendien wordt de medewerker tijdens het begeleid wandelen blootgesteld aan diverse stoffen, waaronder ook tabaksrook van rokende voorbijgangers. 

Medewerkers kunnen zich tegen tabaksrook van klager ook beschermen door ‘uit de wind’ te lopen. Bovendien zou verweerder hen kunnen voorzien van mondkapjes, die ook bescherming bieden tegen rook. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder onvoldoende zwaarwegende argumenten aangevoerd op grond waarvan de vrijheid van klager ook in de openbare ruimte te roken zou moeten wijken voor de belangen van de medewerkers, die klager vergezellen. Die belangen kunnen ook anders dan door een rookverbod worden beschermd.

Als verweerder meent dat klager met een beroep op de gezondheid en veiligheid van derden beperkt zou moeten worden in de mogelijkheid tot roken, kan verweerder daaraan de huisregels niet ten grondslag leggen. Een dergelijke beperking geldt als een beperking van de vrijheid het eigen leven in te richten in die zin dat men iets moet doen of nalaten. Daarvoor geldt de algemene toets bij uitvoering van verplichte zorg. Daargelaten of dat verweerder zou baten, staat vast dat verweerder het uitvoeren van een dergelijke vorm van verplichte zorg uitdrukkelijk niet aan het hier bedoelde rookverbod ten grondslag heeft gelegd.

5.20  Wat betreft het roken buiten het terrein van de kliniek, zoals bij het wandelen onder begeleiding, is de Commissie van oordeel dat het in de huisregels opgenomen verbod hiertoe niet voldoet aan de eisen die de wet en jurisprudentie stellen aan de huisregels, te weten dat deze noodzakelijk, algemeen en proportioneel van aard dienen te zijn. De Commissie is van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft duidelijk gemaakt dat het verbod op roken tijdens het begeleid wandelen buiten de accommodatie noodzakelijk en proportioneel is. Daarom is dit deel van de klacht gegrond.

Samenvattend

5.21  De Commissie is het met klager eens dat de huisregels binnen de kliniek bedoeld zijn voor de veiligheid en de ordelijke gang van zaken, maar tegelijkertijd is de Commissie van oordeel dat een rookbeleid dat verder gaat dan het voldoen aan wettelijke regelgeving inzake rookbeleid – zoals de Trw en het Trb –  onder ‘veiligheid en ordelijke gang van zaken’ kan vallen. In het kader van veiligheid kunnen de huisregels namelijk bepalingen bevatten met betrekking tot een veilige behandelomgeving en regels in het kader van brandveiligheid (inrichting persoonlijke kamer, roken). Daarom oordeelt de Commissie dat verweerder zijn besluit tot een verbod op roken op de kamer, binnen het gebouw (waaronder de balkons) en op het terrein van de kliniek (waaronder ook binnenplaatsen) ook in de huisregels heeft mogen opnemen. In zoverre is de klacht van klager ongegrond. 

De Commissie is van oordeel dat de klacht gegrond is voor zover deze ziet op het in de huisregels opgenomen rookverbod bij het wandelen onder begeleiding buiten de accommodatie.  

6. De beslissing

De Commissie: 

  • verklaart de klacht gegrond voor zover deze ziet op het in de huisregels opgenomen rookverbod bij het wandelen onder begeleiding buiten de accommodatie;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is op 18 februari telefonisch (klager en pvp) en per verkorte uitspraak  (verweerder) aan betrokkenen meegedeeld. 

De schriftelijke beslissing is op 6 maart 2025 aan betrokkenen verzonden. 

De geanonimiseerde beslissing zal worden gepubliceerd op wvggzklachten.nl

 

Deze beslissing is gegeven door X, voorzitter, X. lid psychiater en X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door X., ambtelijk-secretaris.

 

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank.