Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van mevrouw A., gedateerd 21 februari 2024, bij de Klachtencommissie binnengekomen op 4 maart 2024, met nummer 2403-31
Datum: 3 juni 2024
Inleiding
De Klachtencommissie is op 3 juni 2024 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A. (hierna: klaagster) tegen B. (zorgaanbieder) (hierna: verweerder), met nummer 2403-31.
De behandeling van de klacht is wegens omstandigheden verplaatst van 2 april 2024 naar 3 juni 2024.
Aanwezig
Klaagster: Mevrouw A.;
bijgestaan door: de heer C., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).
Zorgaanbieder: Kliniek D., onderdeel van B.,
vertegenwoordigd door de heer E., psychiater.
Stukken
De Klachtencommissie, hierna te noemen de Commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
- de klacht, binnengekomen op 4 maart 2024;
- de reactie van verweerder, binnengekomen op 20 maart 2024; en
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klaagster.
Samenvatting
De klacht houdt allereerst in dat klaagster zich niet kan vinden in het besluit tot separatie en de onheuse bejegening hieromtrent. Daarnaast heeft klaagster een klacht over de huisregels. De Commissie komt tot het oordeel dat klachtonderdeel 1 ongegrond en klachtonderdeel 2 gegrond is.
Het verzoek van klaagster tot vergoeding van haar schade wordt aangehouden.
De feiten en omstandigheden
De Commissie gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit de overhandigde stukken blijkt dat klaagster lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek dan wel depressieve stoornis dan wel bipolaire stemmingsstoornis dan wel autismespectrumstoornis.
Bij beschikking van 24 januari 2024 heeft de Rechtbank F. (hierna: de rechtbank) een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend voor de duur van drie weken. De geldigheidsduur van deze machtiging is vervolgens overeenkomstig art. 7:9 en art. 7:10 sub a Wet verplichte GGZ (hierna Wvggz) verlengd omdat – volgens de behandelaar – tijdig een verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de rechter is ingediend. De crisismaatregel voorziet – onder andere – in insluiting en het opnemen in een accommodatie.
Ten aanzien van de noodzaak van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft de rechtbank overwogen dat de doodswens van klaagster dusdanig op de voorgrond staat dat zij de kliniek zonder crisismaatregel vrijwel direct zal verlaten om (te proberen) zich van het leven te beroven.
Op 8 februari 2024 werd klaagster opgenomen in Kliniek D. (hierna: de kliniek).
Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is klaagster op 8 februari 2024 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de crisismaatregel. In de schriftelijke kennisgeving zijn – onder andere – het beperken van de bewegingsvrijheid en insluiting aangekruist als de aan haar te verlenen vormen van verplichte zorg.
De behandelaar komt in deze beslissing verder tot het oordeel dat klaagster wilsbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die zij nodig heeft, waarbij er tegelijkertijd sprake is van levensgevaar voor haar en/of ernstig nadeel voor anderen en/of gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Op 23 april 2024 werd klaagster ontslagen uit de kliniek en woont sindsdien begeleid bij G..
De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht, zoals door klaagster beschreven in haar klaagschrift en ter zitting door haar is toegelicht, houdt allereerst in dat klaagster zich niet kan vinden in het besluit tot separatie op 27 februari 2024 en de manier van bejegening bij dit besluit. Klaagster meent vals beschuldigd te zijn van gebeurtenissen die niet aan haar te wijten zijn, op grond waarvan zij naar H. werd gebracht. Haar frustratie stoelt op de ongelijke behandeling tussen haar en haar medecliënten, die allen naar hun eigen kamer werden gebracht. Zij meent dat er een minder ingrijpend middel had kunnen worden toegepast door haar ook naar haar eigen kamer te brengen.
Daarnaast heeft klaagster een klacht over (het niet handhaven van) de huisregels. Ter zitting brengt zij naar voren dat zij de huisregels bij aanvang van de opname niet uitgereikt heeft gekregen. Pas na meerdere keren aandringen, heeft zij een uittreksel van de geschreven huisregels gekregen. Ook voert klaagster aan dat de ongeschreven huisregels die gelden op de afdeling niet duidelijk zijn en dat deze niet consequent gehandhaafd worden. Zo blijkt op de afdeling de regel te gelden dat cliënten niet over een bepaalde lijn richting elkaars kamers mogen lopen. Toen zij deze regel overtrad werd zij direct gecorrigeerd, maar twee medecliënten – die stelselmatig deze regel overtraden – werden niet gecorrigeerd. Hierdoor is veel onduidelijkheid ontstaan over de geldende regels, terwijl zij vanuit haar ziektebeeld juist behoefte heeft aan duidelijkheid van de regels.
Schadevergoeding
Klaagster wenst een schadevergoeding te ontvangen voor het besluit waarmee zij het niet eens is. Bij gegrondverklaring van de klacht zal zij dit verzoek om schadevergoeding met een nieuw document onderbouwen.
Het standpunt van verweerder
Ad 1) Het besluit tot separatie en de bejegening
De behandelaar stelt in zijn verweerschrift allereerst dat een minder ingrijpende maatregel als onveilig werd ingeschat gezien de mate van spanning bij klaagster en daarmee het risico op automutilatie. Tijdens het incident op de afdeling was sprake van veel onvrede, onrust en agitatie waardoor een gevaarlijke situatie ontstond voor klaagster en haar medecliënten. Op zo’n moment is het van belang om de situatie zo snel mogelijk onder controle te brengen. De H. werd als veiligste optie gezien, omdat klaagster op dat moment niet in samenwerking met de verpleging stond en zij veel (fysieke) weerstand vertoonde.
Ad 2) (Het handhaven van) de huisregels
De behandelaar voert aan dat de regels die gelden op de afdeling mondeling aan klaagster zijn medegedeeld. Daarnaast stelt hij dat het opschrijven en ophangen van regels op de afdeling een averechtse werking kan hebben, doordat cliënten de regels mogelijk niet goed interpreteren. Dit zorgt voor veel onduidelijkheid en onrust. Bovendien gelden niet dezelfde regels voor iedereen, omdat iedereen andere problematiek heeft. Er is daarom gekozen om deze regels niet op schrift te stellen. Tot slot voert de behandelaar aan dat het niet mogelijk is om iedere cliënt altijd te corrigeren, omdat de ogen niet altijd gericht zijn op de kamers. Het corrigeren van klaagster was wel terecht, mede gezien het feit dat zij op de hoogte was van de regel.
Overwegingen en oordeel
Klaagster stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de Commissie begrijpt, op het standpunt dat zij het niet eens is met het besluit tot separatie en de bejegening en met (de manier van handhaven van) de huisregels.
Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of een zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – kort samengevat – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens de tekst van de Wvggz, plaats te vinden op grond van een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke.
Bovenstaand in acht nemend overweegt de Commissie als volgt.
Ad 1) Ten aanzien van het besluit tot separatie en de bejegening
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken leidt de Commissie af dat klaagster en haar behandelaar beide een andere visie hebben over de gebeurtenissen voorafgaand en na het incident op 27 februari 2024, op grond waarvan is besloten om klaagster te separeren. Omdat niet kan worden vastgesteld hoe dit incident precies heeft plaatsgevonden en welke opmerkingen daarbij wel of niet zijn gemaakt, kan de Commissie ook niet vaststellen dat het besluit tot separatie ten onrechte is genomen en dat het behandelteam klaagster onheus heeft bejegend. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat aan het woord van klaagster minder geloof wordt gehecht dan aan dat van de behandelaar, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde verweten gedraging verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan de Commissie, ook als aan het woord van klaagster en van de behandelaar evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Daarom kan dit klachtonderdeel ook niet gegrond worden bevonden.
De Commissie komt tot het oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
Ad 2) Ten aanzien van (het handhaven van) de huisregels
De Commissie begrijpt dat klaagster bij aanvang van de opname in de kliniek de huisregels niet (schriftelijk) overhandigd heeft gekregen en dat de ongeschreven huisregels niet duidelijk zijn en niet consequent worden toegepast.
De Commissie is het met klaagster eens, in die zin dat klaagster de huisregels schriftelijk overhandigd had moeten krijgen bij, of zo spoedig mogelijk na aanvang van de opname in de accommodatie. Klaagster heeft de huisregels pas ontvangen na herhaaldelijk aandringen, hetgeen de behandelaar niet heeft betwist. Het alleen mondeling toelichten van de huisregels is ontoereikend. In dit kader verwijst de Commissie naar artikel 8:15 Wvggz.
Daarnaast acht de Commissie het invoelbaar dat het voor klaagster onduidelijk is wat de ongeschreven huisregels inhouden, temeer omdat de behandelaar aangeeft dat de geldende (ongeschreven) regels niet voor iedereen hetzelfde zijn. De Commissie kan zich voorstellen dat er ongeschreven regels zijn omdat ook het afhankelijk is van de situatie op de afdeling of bepaald gedrag toegelaten kan worden. Dit laat echter onverlet dat de geschreven huisregels aan iedere cliënt voor opname dienen te worden uitgereikt en eventueel toegelicht. De Commissie neemt hierbij in haar oordeel mee dat klaagster vanuit haar ziektebeeld juist behoefte heeft aan duidelijkheid.
Tot slot kan de Commissie niet vaststellen dat de huisregels niet consequent worden gehandhaafd bij medecliënten, omdat de feiten die daaraan ten grondslag liggen niet kunnen worden vastgesteld en daardoor niet kan worden beoordeeld of verwijtbaar is gehandeld.
De Commissie is van oordeel dat dit klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond is, te weten ten aanzien van het niet uitreiken van de huisregels bij (aanvang van) de opname.
Het geheel overziend is de Commissie van oordeel dat klachtonderdeel 1 ongegrond moet worden verklaard en klachtonderdeel 2 gegrond.
Schadevergoeding
Nu klachtonderdeel 2 gegrond zal worden verklaard, zal de Commissie hebben te oordelen over het verzoek om aan klaagster een schadevergoeding toe te kennen. De behandeling hiervan zal worden aangehouden in afwachting van de ontvangst van de schriftelijke onderbouwing van dit verzoek door klaagster en de reactie van verweerder daarop.
Beslissing
De Commissie:
- verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel 2 deels gegrond, te weten over het onderdeel dat de huisregels ten onrechte niet bij (aanvang van) de opname aan klaagster zijn overhandigd; en
- houdt de behandeling van het verzoek tot schadevergoeding aan en stelt klaagster in de gelegenheid een nadere onderbouwing te geven van de gestelde
schade waarop de instelling mag reageren.
De schriftelijke beslissing is op 18 juni 2024 aan betrokkenen verzonden.
De geanonimiseerde beslissing zal worden gepubliceerd op wvggzklachten.nl
Deze beslissing is gegeven door mevrouw X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door mevrouw X., ambtelijk-secretaris.
Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank.
Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.
Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
BESLISSING
op het verzoek tot schadevergoeding met kenmerk 2403-31 S van:
mevrouw A.
bijgestaan door de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).
Als verweerder is aangemerkt:
Zorgaanbieder C., vertegenwoordigd door mevrouw D., jurist.
De procedure
Op 3 juni 2024 heeft de Klachtencommissie (hierna: de Commissie) een beslissing gegeven op de klacht van mevrouw A. van 21 februari 2024, met kenmerk 2403-31. Voor het procesverloop tot aan die datum verwijst de Commissie naar die beslissing. De behandeling van het verzoek tot schadevergoeding heeft de Commissie aangehouden.
Voor de aangehaalde stukken verwijst de Commissie naar de eerder genoemde beslissing van 3 juni 2024. Daarnaast heeft de Commissie kennisgenomen van de schriftelijke onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding van de heer B. (pvp), gedateerd 20 juni 2024, en de schriftelijke reactie daarop van mevrouw D., gedateerd 27 juni 2024.
Samenvatting
Klager heeft een verzoek tot het vergoeden van schade ter hoogte van €50,00 ingediend. De commissie wijst het verzoek tot schadevergoeding ten laste van C., gevestigd te E. in het geheel toe.
De feiten
Voor de weergave van de feiten verwijst de Commissie naar de uitspraak van 3 juni 2024.
Het verzoek en het standpunt van klager
Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van €50,00 voor de schade die klaagster in de periode februari tot en met april 2024 als gevolg van een normschending heeft geleden.
De normschending bestond uit het niet uitreiken van de huisregels bij (aanvang van) de opname in Kliniek Inforsa (hierna: de kliniek).
In de onderbouwing van het schadevergoedingsverzoek stelt de pvp (letterlijk overgenomen):
“Meer specifiek gaat het om een schending van artikel 8:15 lid 3 Wvggz. Uit deze bepaling volgt dat de zorgaanbieder aan de betrokkene, zo spoedig mogelijk na diens opname in een accommodatie, een schriftelijk overzicht van de in de accommodatie geldende huisregels ter hand stelt. Mevrouw A. heeft pas na herhaaldelijk aandringen, enkele dagen na aanvang van de opname, een onvolledig schriftelijk overzicht van de huisregels ontvangen. Daarmee is de norm die volgt uit artikel 8:15 lid 3 Wvggz geschonden. Als gevolg van het normovertredend handelen heeft de mevrouw A. immateriële schade geleden, die er niet was geweest als overeenkomstig de geldende normering was gehandeld. In de woorden van de mevrouw A. is sprake (geweest) van ervaren/gevoelens van onmacht en frustratie.”
De schade wordt door klaagster en de pvp begroot op €50,00 op basis van het forfaitair stelsel 2.0.
Het standpunt van verweerder
De instelling verzet zich tegen toewijzing van de gevraagde immateriële schadevergoeding. De instelling voert – naar de kern genomen – het volgende aan (letterlijk overgenomen):
“Zoals eerder ook door dr. F., plv. Geneesheer-directeur namens C. aan uw Commissie is teruggekoppeld kan C. zich vinden in het deels gegrond verklaren van de klacht inzake het niet uitreiken van de huisregels bij (aanvang van) de opname. Het is vervelend dat klaagster de huisregels niet uitgereikt heeft gekregen en hier – naar haar zeggen – meermaals om heeft moeten vragen. C. ziet echter geen grond voor een schadevergoeding in deze. Klaagster is immers wel mondeling op de hoogte gebracht van de huisregels bij aanvang van de opname en was dus op de hoogte van de geldende regels. Een vergoeding zou dus eerder op een boete lijken dan dat het nog zou gaan om een vergoeding voor de daadwerkelijke geleden schade. Die schade ziet C. niet. Zie ter vergelijking: ECLI:NL:RBAMS:2021:6448. Wellicht ten overvloede merkt C. tot slot op dat C. geen reden ziet om aan te sluiten bij het forfaitair stelsel 2.0. Ons argumenten zijn u bekend. Concluderend verzoekt C. uw Commissie om het verzochte (€50,-) af te wijzen.”
Overwegingen en oordeel
Op grond van artikel 10:11 Wvggz verzoekt klaagster de Commissie haar een schadevergoeding toe te kennen als gevolg van een schending van artikel 8:15 lid 3 Wvggz. Bij beslissing van 3 juni 2024 heeft de Commissie de genoemde klachtonderdelen gegrond verklaard. De Commissie overweegt als volgt.
De Commissie heeft in de beslissing van 3 juni 2024 geoordeeld dat klaagster bij aanvang van de opname in de kliniek de huisregels schriftelijk overhandigd had moeten krijgen, of zo spoedig mogelijk na aanvang van de opname in de kliniek. Klaagster heeft pas na herhaaldelijk aandringen de huisregels ontvangen. Daarbij komt dat het alleen mondeling toelichten van de huisregels ontoereikend is. In dit kader heeft de Commissie verwezen naar art. 8:15 Wvggz en de wetsgeschiedenis.
De Commissie acht het voldoende aannemelijk dat klaagster als gevolg daarvan schade geleden heeft, bestaande uit gevoelens van onmacht en frustratie. De Commissie is tevens van oordeel dat klaagster gestelde schade voor vergoeding in aanmerking komt, en kent dan ook een bedrag van €50,00 toe, naar billijkheid.
De beslissing
De Commissie:
- wijst het verzoek tot schadevergoeding ten laste van C., gevestigd te E. toe en stelt de schadevergoeding vast op een bedrag van €50,00.
Deze beslissing is gegeven door mevrouw X., voorzitter, mevrouw X., lid psychiater en mevrouw X., lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door mevrouw X., ambtelijk-secretaris.
Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank.
Let alleen wel: aan deze procedure bij de rechtbank zijn voor u kosten verbonden.