Klachtencommissie
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 15 november 2021, bij de
klachtencommissie binnengekomen op 15 november 2021, nummer 2111-129
Datum: 29 november 2021
Inleiding
De klachtencommissie is op 29 november 2021 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A., gedateerd 15 november 2021, bij de klachtencommissie binnengekomen op 15 november 2021.
Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Aanwezig
Klager: de heer A..
Instelling: mevrouw B., psychiater.
Klachtencommissie: de heer, voorzitter, jurist;
mevrouw, lid, psychiater, voorgedragen door;
mevrouw, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad van .
Ambtelijk secretaris: mevrouw .
In verband met de maatregelen tegen verdere verspreiding van het coronavirus zijn namens de klachtencommissie alleen de voorzitter en de ambtelijk secretaris fysiek ter zitting aanwezig. De overige leden van de klachtencommissie zijn via een digitale verbinding aanwezig.
Stukken
De klachtencommissie, hierna te noemen commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
- het klaagschrift van de heer A., gedateerd 15 november 2021, ontvangen op 15 november 2021.
- de schriftelijke reactie van mevrouw B., psychiater, gedateerd 24 november 2021, ontvangen op 24 november 2021.
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A..
De heer A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in zijn medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.
De feiten en omstandigheden
De heer A. is een XX-jarige man die sinds 2001 bekend is in de psychiatrie. Blijkens de gegevens is de heer A. gediagnosticeerd met schizofrenie van het paranoïde type. Verder is sprake van alcoholafhankelijkheid en laagbegaafdheid (IQ 68).
De voorgeschiedenis vermeldt dat de heer A. sinds 2014 voortdurend (gedwongen) opgenomen is geweest in diverse instellingen. Hij heeft in deze periode verschillende psychotische decompensaties doorgemaakt, die werden geluxeerd door het staken van medicatie en misbruik van middelen. Deze perioden werden gekenmerkt door gedesorganiseerd gedrag, zelfvervuiling en (dreiging met) verbale agressie jegens zijn omgeving. De heer A. heeft geen ziektebesef noch -inzicht. Gecombineerd met de ernst van zijn psychiatrisch beeld en het eruit voortvloeiende gevaar heeft dit er verschillende keren toe geleid dat de heer A. onder dwang is behandeld met medicatie. Hierna trad dan een aanzienlijke verbetering in het toestandsbeeld van de heer A. op.
In 2017 is de heer A. met de voorgeschreven medicatie overgeplaatst van de acute- opnamekliniek naar de herstelkliniek C. Hier kon hij doorstromen naar een eigen appartement en de heer A. heeft toen op eigen initiatief korte tijd een baan gehad. De rechterlijke machtiging werd in deze periode niet verlengd.
Vanaf eind 2018 was sprake van weerstand tegen de medicatie en de wens van de heer A. tot alcoholgebruik. In augustus 2019 is de heer A. met een inbewaringstelling opgenomen op de afdeling D. van E., in verband met een terugval van de psychose en een toename van risico op agressie. Sinds medio september 2019 verblijft de heer A. wederom in C., hierna: de instelling, eerst op de gesloten afdeling en later op de open afdeling. Inmiddels verblijft hij weer in een eigen appartement binnen de instelling. De heer A. is vanaf 2020 gedwongen behandeld met depotmedicatie.
Op 29 oktober 2021 is het verzoek tot het verlenen van een (vervolg)zorgmachtiging toegewezen voor een periode van twaalf maanden, te weten tot en met 29 oktober 2022. De kennisgeving mondelinge uitspraak verplichte zorg van de Rechtbank F. is gedateerd 29 oktober 2021. De zorgmachtiging vermeldt als toegestane vormen van verplichte zorg, voor zover hier van belang:
- toedienen van medicatie.
Mevrouw B., hierna: de behandelaar, heeft vervolgens met de heer A. de voortzetting van het huidige behandelbeleid besproken, waaronder het verlenen van verplichte zorg in de vorm van toediening van medicatie. Een aanzeggingsbrief hieromtrent is echter niet uitgereikt. Volgens de behandelaar is het nieuwe beleid van de zorgaanbieder dat geen nieuwe aanzeggingsbrief wordt uitgereikt bij het verlengen van een zorgmachtiging.
De klacht
De klacht van de heer A. richt zich tegen de beslissing van de instelling om medicatie toe te dienen.
Schorsingsverzoek
De heer A. verzoekt de commissie de bestreden beslissing te schorsen. De instelling heeft de commissie vervolgens op 17 november 2021 geïnformeerd dat de verplichte zorg niet zal worden toegepast in afwachting van een beslissing van de commissie. De commissie zal zich dan ook beperken tot een oordeel over de klacht.
Het standpunt van klager
De heer A. zegt dat hij niet behandeld wil worden met (antipsychotische) medicatie. Hij krijgt al jaren een depot en daar is hij het niet mee eens. Hij wil geen medicatie en/of depot meer.
De heer A. licht toe dat hij momenteel geen last van bijwerkingen van de medicatie heeft. Volgens de heer A. drinkt hij momenteel geen alcohol meer want hij mag niet drinken. Als hij toch bier drinkt moet hij 24 uur naar de gesloten afdeling. Hij is het niet eens met de constatering van de behandelaar dat hij ander gedrag vertoont zodra de medicatie wordt gestaakt. Dat was volgens hem alleen lang geleden het geval, toen hij op de gesloten afdeling zat.
Het standpunt van verweerder
De behandelaar heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat toediening van medicatie volstrekt noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd.
Uit het verweerschrift en uit hetgeen ter zitting besproken is, blijkt dat de heer A. een verleden heeft met veel opnames en regelmatige weigering van medicatie. De behandelaar licht ter zitting toe dat in perioden dat de heer A. geen medicatie gebruikt sprake is van een verslechterd psychiatrisch toestandsbeeld. Dit is in de afgelopen jaren een paar keer gebeurd. De heer A. is dan verward, vertoont terugtrekgedrag en zit alleen op zijn kamer, heeft geen contact met anderen en gesprekken met de medewerkers zijn niet mogelijk. Er is sprake van een hoge lijdensdruk en van agressie. Daardoor komt hij steeds weer op een gesloten afdeling terecht. Wanneer hij wel vrijheden heeft drinkt hij veel alcohol en komt geïntoxiceerd terug waarna sprake is van veel dreiging. Daarentegen heeft de heer A. in perioden dat hij een depot krijgt toegediend weinig lijdensdruk, is hij inmiddels doorgestroomd van de open afdeling naar een eigen appartement binnen de instelling en heeft hij goed contact met anderen. Hij is dan volgens de behandelaar fijn in de omgang en er valt dan goed met hem samen te werken.
Het ernstige nadeel dat afgewend dient te worden bestaat volgens de behandelaar uit ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en risico op letsel bij anderen.
Desgevraagd antwoordt de behandelaar dat herstel van het toestandsbeeld zonder medicatie steeds niet mogelijk is gebleken en dat de verwachting is dat medicatie in de toekomst nodig zal blijven. Als de heer A. abstinent is van alcohol en depotmedicatie krijgt toegediend is volgens de behandelaar sprake van een goed perspectief voor de toekomst. De behandelaar zegt dat een maandelijks depot cisordinol met een lage dosering bij de heer A. effectief is gebleken. Medicatie in tabletvorm in plaats van in depotvorm levert dagelijkse discussies op over inname plus een verstoorde inname en als gevolg daarvan een niet goed te handhaven medicatiespiegel.
Overwegingen en oordeel
De heer A. stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat een behandeling met medicatie niet nodig is.
Blijkens artikel 3:1 Wvggz kan op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, ondanks verzet, verplichte zorg worden verleend. Artikel 3:2 Wvggz bepaalt limitatief welke vormen van verplichte zorg mogelijk zijn.
Uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit artikel 3:3 Wvggz en artikel 3:4 Wvggz volgt verder dat de zorgverantwoordelijke een beslissing als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz pas kan nemen als het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel indien:
- er geen mogelijkheden zijn voor zorg op basis van vrijwilligheid;
- er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn;
- het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is; en
- redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt.
Niet ter discussie staat dat de heer A. lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type.
Naar het oordeel van de commissie is de behandelaar erin geslaagd, mede aan de hand van de overgelegde stukken, voldoende aannemelijk te maken dat het gedrag van de heer A. als gevolg van zijn stoornis leidt tot ernstig nadeel dat onder andere bestaat uit mogelijke maatschappelijke teloorgang, zelfverwaarlozing en een aanzienlijk risico op lichamelijk of psychisch letsel bij anderen indien hij geen (antipsychotische) medicatie gebruikt. Door de heer A. zijn deze feiten niet, althans onvoldoende weersproken. Ter afwending van dit ernstig nadeel heeft de heer A. zorg nodig.
De commissie is verder van oordeel dat de behandelaar in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder toediening van de huidige medicatie kan worden afgewend. De behandelaar heeft tevens voldoende duidelijk gemaakt dat medicatie in depotvorm vanwege het gebrek aan ziektebesef en therapietrouw bij de heer A. de aangewezen vorm van behandeling is. Hierbij geldt dat blijkens de stukken en de verklaringen ter zitting behandeling met een antipsychoticumdepot in het verleden steeds doelmatig is gebleken. Het valt niet te verwachten dat een andere, minder ingrijpende behandeling, het ernstige nadeel kan wegnemen.
De commissie merkt op dat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet opnieuw genomen en gemotiveerd op schrift gesteld aan de heer A. is uitgereikt nadat een nieuwe zorgmachtiging van kracht is geworden. Een dergelijke aanzeggingsbrief is echter wel noodzakelijk aangezien de eerder, ten tijde van de vorige zorgmachtiging, genomen beslissing niet meer geldig is. Een dergelijke beslissing kan immers niet langer geldig zijn dan de juridische titel (in dit geval de zorgmachtiging) die daaraan ten grondslag ligt.
Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond moeten worden verklaard onder voorwaarde dat er door de behandelaar zo spoedig mogelijk een nieuwe beslissing tot het verlenen van verplichte zorg wordt genomen die vervolgens schriftelijk aan de heer A. wordt uitgereikt.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klacht ongegrond onder voorwaarde dat er zo spoedig mogelijk een nieuwe beslissing tot het verlenen van verplichte zorg wordt genomen die schriftelijk aan de heer A. wordt uitgereikt.
Aanbeveling
De commissie beveelt de instelling aan om bij verlenging van een zorgmachtiging een nieuwe brief verplichte zorg uit te (doen) reiken aan de cliënt. Indien de zorgverantwoordelijke uitvoering geeft aan een nieuwe zorgmachtiging dient daartoe een afzonderlijke beslissing te volgen als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz. De behandelaars kunnen dan niet terugvallen op een beslissing die eerder, ten tijde van de vorige zorgmachtiging, is genomen. Een dergelijke beslissing kan immers niet langer geldig zijn dan de juridische titel die eraan ten grondslag ligt.