Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken    

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van de heer A. , gedateerd 23 januari 2025, bij de Klachtencommissie binnengekomen op 23 januari 2025, met nummer 2501-08

Datum: 3 februari 2025

  1. Inleiding

1.1  De Klachtencommissie (hierna: de Commissie) is op 3 februari 2025 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. (hierna: klager) tegen B. (zorgaanbieder,  hierna ook: verweerder). 

De klacht gaat over het nakomen van een beslissing van verweerder op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Aanwezig
Klager : de heer A.;
bijgestaan door: de heer C., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).

Zorgaanbieder: Kliniek D., onderdeel van B., vertegenwoordigd door mevrouw E., psychiater; en mevrouw F., arts.

Stukken

1.2  De Commissie heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. de klacht, binnengekomen op 23 januari 2025;
  2. de reactie van verweerder, binnengekomen op 28 januari 2025; en
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van klager.

 Samenvatting

Klager kan zich niet vinden in het besluit van verweerder tot

1)     het toedienen van noodmedicatie op 16 januari 2025; en

2)     het toedienen van (antipsychotische) medicatie.                  .

De zorgaanbieder heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. De Commissie komt tot het oordeel dat beide klachtonderdelen ongegrond zijn. Het verzoek van klager tot vergoeding van zijn schade wordt afgewezen. 

  1. De feiten 

3.1  De burgemeester van G. heeft op 10 januari 2025 beslist voor klager een crisismaatregel te nemen, voor de duur van drie dagen. In de crisismaatregel is onder meer het verplicht kunnen opnemen in een accommodatie en het verplicht kunnen toedienen van medicatie aan klager opgenomen. Vervolgens heeft de Rechtbank G. (hierna: de rechtbank) op 14 januari 2025 beslist voor klager een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te verlenen. Deze machtiging bevat onder andere de mogelijkheid tot het verplicht kunnen toedienen van medicatie aan klager. Op 16 januari 2025 is door verweerder een aanvraag tot een (op de voortgezette crisismaatregel aansluitende) zorgmachtiging ten behoeve van klager gedaan. 

3.2 Klager is op 10 januari 2025 opgenomen in verweerders Kliniek D. Hij is door de zorgaanbieder op 16 januari 2025 in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg. Daarvoor heeft de zorgaanbieder een artikel 8:9 lid 2 Wvggz-brief aan klager verstrekt. In deze brief is onder andere ‘het toedienen van medicatie’ aangekruist als de aan klager te verlenen vorm van verplichte zorg. 

Deze beslissing van 16 januari 2025 vermeldt dat het verlenen van verplichte zorg in de vorm van toediening van medicatie noodzakelijk is omdat (letterlijk overgenomen): “Medicatie zoals antipsychotica zijn nodig om uw psychose te behandelen en daarmee te voorkomen dat u gevaar veroorzaakt voor uzelf, maar ook om maatschappelijke teloorgang te voorkomen. Bij ernstige agressie zal rustgevende medicatie toegediend worden. “

De door de behandelaar opgestelde beslissing vermeldt verder dat klager wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die klager nodig heeft. Ter onderbouwing van dit standpunt meldt de behandelaar: “Niet de situatie kunnen waarderen: u kan de gevolgen van uw handelen vanuit een psychotisch toestandsbeeld niet overzien. Dit blijkt onder andere uit het volgende: U zegt boodschappen van God te krijgen en wilde de opdracht opvolgen 30 dagen in de woestijn te verblijven met alleen 3 flessen water. Ook heeft u een huurachterstand laten oplopen en beredeneert u dat dit niet erg is omdat van Godswege goed zal komen.”

3.3  Op 16 januari 2025 heeft er een incident met klager plaatsgevonden in de kliniek, en op 24 januari 2025 is klager overgeplaatst naar H. (onderdeel van J.). 

  1. De klacht en de reactie van verweerder

4.1  Klager klaagt over de volgende handeling/beslissing van de zorgaanbieder:

  • het toedienen van noodmedicatie op 16 januari 2025; en
  • het toedienen van (antipsychotische) medicatie.

Schorsingsverzoek 

4.2  Klager heeft de Commissie voor de daadwerkelijke behandeling van de klacht verzocht de bestreden beslissing van de zorgaanbieder inzake de toediening van (antipsychotische) medicatie te schorsen. 

Naar het oordeel van de Commissie heeft de zorgaanbieder in zijn verweer voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van de beslissing tot toediening van medicatie niet geschorst kon worden ter voorkoming van ernstig nadeel. De Commissie heeft dan ook geen aanleiding gezien het schorsingsverzoek in te willigen Dit is klager niet meer meegedeeld voorafgaand aan de zitting, omdat hij inmiddels was overgeplaatst naar een andere zorgaanbieder en dus niet meer onder de zorg van verweerder verbleef. 

Schadevergoedingsverzoek

4.3  Klager wenst een schadevergoeding te ontvangen voor het besluit waarmee klager het niet eens is. Bij gegrondverklaring van de klacht zal klager dit verzoek om schadevergoeding met een nieuw document onderbouwen.

4.4  De zorgaanbieder heeft de klacht gemotiveerd weersproken en gesteld dat de verleende vormen van verplichte zorg voldeden aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. 

4.5  De Commissie gaat – voor zover van belang –  hierna verder in op de standpunten van beide partijen.

  1. De overwegingen van de Commissie

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

5.1  Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet van een patiënt tegen zorg, op grond van een crisismaatregel, een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of een zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend. Dat kan alleen voor zover aannemelijk is dat – kort samengevat – het gedrag van de patiënt als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient voorts doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn om dat doel te realiseren. Deze behandeling dient plaats te vinden op grond van een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke hiertoe. 

5.2 Uit het medisch dossier van klager blijkt het navolgende. Klager werd door de GGD bij de K.  aangemeld vanwege psychotische uitspraken en gedrag, na een melding van zijn moeder en broer bij de GGD. Klager is sinds een jaar werkloos en ontvangt een bijstandsuitkering. Hij werkte eerder bij de klantenservice van een bank, maar zijn contract werd niet verlengd, waarschijnlijk vanwege zijn preoccupatie met het geloof. Daarna vond hij geen nieuwe baan omdat hij andere banken zou verdenken van witwassen. Klager heeft een huurschuld, maar zag dit (bij opname) niet als een probleem omdat hij zich goed voelde en deze problemen naar zijn beleving alleen op papier bestonden. Verder had hij geen concrete plannen om dit op te lossen omdat God ervoor zou zorgen dat het goed zou komen. Er is sinds drie jaar sprake van terugtrekgedrag waarbij klager twee jaar geleden bekeerd is tot het christendom. Zijn leven is in het teken van het geloof komen te staan, waardoor hij zijn vrienden en huisgenoten is kwijtgeraakt. Klager sprak zich voor en tijdens de opname uit van plan te zijn naar L. te vertrekken om in opdracht van God twee maanden met drie flessen water in de woestijn door te brengen. Wanneer hij geconfronteerd wordt met het feit dat hij 30 dagen in de woestijn enkel met 3 flessen water niet zal overleven zegt hij dat God daarover beslist. Hij heeft verder geen concrete plannen hoe hij zijn reis verder gaat uitvoeren, en hij heeft geen geld meer, aangezien hij dat aan een vliegticket heeft uitgegeven. Bij beoordeling is sprake van religieuze (grootheids)wanen passend bij een psychotische decompensatie. Differentiaal diagnostisch werd gedacht aan een drugsgeïnduceerde psychose, waanstoornis, schizofrenie, of een schizoaffectieve stoornis. 

5.3 De Commissie stelt vast dat uit de overgelegde stukken blijkt dat klager lijdt aan een psychische stoornis, te weten godsdienst- en grootheidswanen in het kader van een psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Hoewel klager de (psychotische) stoornis ontkent, heeft de Commissie geen reden te twijfelen aan deze op een medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose. De Commissie gaat daarom bij de verdere beoordeling uit van deze psychische stoornis.

Noodmedicatie op 16 januari 2025

5.4 Klager zegt dat hij zich achteraf kan inleven in bepaalde keuzes die de behandelaars tijdens zijn verblijf in de kliniek hebben gemaakt. Hij zegt dat hij het volstrekt niet eens was en is met hun diagnose dat hij psychotisch is, en dat hij daarom absoluut geen medicatie wilde. Hij heeft dit tijdens zijn verblijf in de kliniek geprobeerd duidelijk te maken aan de behandelaars, maar voelde zich niet gehoord. Hij wilde in gesprek hierover, maar toen dat niet lukte was het nodig zijn lichamelijke integriteit tot het uiterste te beschermen. Daarom had hij zich op 16 januari 2025 bewapend met twee geslepen tandenborstels. Tijdens de zitting heeft klager meerdere keren gezegd dat hij achteraf blij is met het ingrijpen van de politie/ME op 16 januari 2025, omdat hij nu gelukkig niemand schade heeft berokkend. 

5.5 Verweerder stelt dat zij en klager van mening verschillen over zijn diagnose. De behandelaars hebben geprobeerd met klager in gesprek te gaan hierover en over de noodzaak van medicatie, maar zij kwamen daarin niet nader tot elkaar, en zullen daar ook niet uitkomen. Doordat klager geladen en dreigend was in de kliniek en de spanning ook in de gesprekken opliep, kwamen de gesprekken niet goed van de grond. 

5.6  In de dagen voorafgaand aan het incident op 16 januari 2025 is klager verteld dat er tot dwangmedicatie zou worden overgegaan indien hij geen orale medicatie wilde innemen. Volgens verweerder uitte klager herhaaldelijk (directe en indirecte) bedreigingen en zei hij absoluut geen orale medicatie te willen gebruiken. De behandelaars waren van mening dat er bij langer afwachten – in verband met de oplopende spanning bij klager –  een hoog risico op een agressie-incident zou zijn. Daarom is na overleg met de dienstdoende geneesheer-directeur besloten om over te gaan op dwangmedicatie. Hierbij zou de medicatie in eerste instantie oraal aangeboden worden en bij weigeren daarvan alsnog per injectie toegediend worden. Toen een verpleegkundige klager op 16 januari 2025 uit zijn kamer wilde halen stond hij in vechthouding met zijn handen achter zijn rug. Toen hij gevraagd werd om het object in zijn handen te laten zien weigerde hij dit en maakte hij een fysiek dreigende beweging richting verpleging waarop werd besloten om 112 te bellen. Toen de politie zijn kamer betrad stond klager opnieuw in een vechthouding klaar, maar koos hij ervoor om mee te werken. Klager heeft vervolgens dwangmedicatie (Haldol 5mg/promethazine 50mg)  gekregen in de separeer. Achteraf bleek klager zich bewapend te hebben met twee puntscherp geslepen tandenborstels, aldus verweerder. 

(Antipsychotische) medicatie

5.7  Klager heeft ter zitting aangevoerd dat hij geen noodzaak zag en ziet voor de (antipsychotische) medicatie. Verder had en heeft hij veel last van bijwerkingen van de medicatie. Zijn denken en spreken zijn enorm vertraagd, hij slaapt erg slecht, moet vaak hoesten en kan geen ontspanning vinden in zijn lichaam. Hij zegt dat de medicatie juist verantwoordelijk is voor de psychotische kenmerken en hem ziek maakt en ziek houdt. 

5.8 Op vragen van de Commissie over zijn ‘woestijnplan’ antwoordt klager dat hij door zijn Heer een ingeving kreeg om naar de woestijn te gaan, om getest te worden door zijn Heer. Inmiddels is deze ingeving bijgestuurd omdat hij zich nu al in een ‘woestijn’ bevindt in de kliniek, waardoor hij nu op een andere manier wordt getest. De Heer geeft hem al langere tijd  boodschappen door, maar klager realiseert zich dat pas sinds ongeveer zes maanden.

5.9 Verweerder stelt dat antipsychotische medicatie noodzakelijk was om de psychotische decompensatie van klager te behandelen. 

Wat zijn de overwegingen van de Commissie? 

5.10 De Commissie is van oordeel dat op 16 januari 2025 sprake was van een groot risico op ernstig lichamelijk letsel van derden, op de situatie dat klager met zijn gedrag agressie over zichzelf zou afroepen en op de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar was. Voorafgaand en tijdens de opname van klager in de kliniek was naar het oordeel van de Commissie ook sprake van een groot risico op levensgevaar van klager zelf (indien hij zijn ‘woestijnplan’ zou uitvoeren) en op maatschappelijke teloorgang indien geen verbetering in het toestandsbeeld van klager op zou treden treedt. Daarmee staat voor de Commissie vast dat het gedrag van klager als gevolg van zijn psychische stoornis leidde tot acuut dreigend ernstig nadeel. Ter afwending van dit ernstig nadeel had klager zorg nodig.

5.11 De Commissie is verder van oordeel dat de behandelaars in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel op 16 januari 2025, gezien de dreiging en het gevaar van een eventuele aanval met de niet getoonde geslepen tandenborstels, niet zonder ingrijpmedicatie had kunnen worden afgewend en dat deze vorm van verplichte zorg op dat moment evenredig en effectief was. De Commissie is net als klager opgelucht dat hij niemand schade heeft berokkend, en waardeert het dat klager dit inziet en ter zitting uitdrukkelijk heeft benoemd. 

5.12 Ook oordeelt de Commissie dat de reguliere antipsychotische medicatie die klager na 16 januari 2025 in de kliniek kreeg toegediend noodzakelijk was, gezien zijn toestandsbeeld. De Commissie overweegt dat verplichte zorg in de vorm van medicatie noodzakelijk was om ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van klager te stabiliseren. Het toedienen van medicatie wordt algemeen beschouwd als een effectieve behandeling, mede gebaseerd op wetenschappelijke inzichten, en in dit geval als de meest aangewezen interventie. Het viel niet te verwachten dat een andere, minder ingrijpende, behandeling het ernstige nadeel had kunnen wegnemen. 

5.13 Hierbij merkt de Commissie op dat zij van klager heeft begrepen dat hij last had (en nog heeft) van nare bijwerkingen van de medicatie. Volgens de Commissie heeft de zorgverantwoordelijke in redelijkheid kunnen oordelen dat in dit geval het voordeel, te weten het voorkomen van psychiatrische verslechtering met risico op bovengenoemd ernstig nadeel, zwaarder moest wegen dan het door klager genoemde en ervaren nadeel.

5.14 De Commissie heeft kunnen vaststellen dat er een geldige machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel aanwezig was die voorzag in de door de zorgverantwoordelijke toegepaste vormen van verplichte zorg, en dat klager, conform het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, op deugdelijke wijze schriftelijk gemotiveerd geïnformeerd was over de gedwongen behandeling met medicatie. 

5.15  Het geheel overziend is de Commissie van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. 

De beoordeling van het verzoek tot schadevergoeding

5.16  Nu de klacht ongegrond zal worden verklaard, is er naar het oordeel van de Commissie geen aanleiding tot toekenning van een schadevergoeding aan klager. 

  1. De beslissing

De Commissie: 

  • verklaart de klacht ongegrond;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Deze beslissing is op 4 februari 2025 telefonisch aan klager en pvp meegedeeld, en per e-mail aan verweerder.
De schriftelijke beslissing is op 13 februari 2025 aan betrokkenen verzonden.
De geanonimiseerde beslissing zal worden gepubliceerd op wvggzklachten.nl

Deze beslissing is gegeven door X, voorzitter, X, lid psychiater en X, lid voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door X, ambtelijk-secretaris.

Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u uw bezwaren tegen de beslissing binnen zes weken na de datum van verzending van de beslissing voorleggen aan de rechtbank.